3. De akte van benoeming van 3 juli 2002 luidt onder meer als volgt:
(…) De benoeming geschiedt voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2002.
Op het tijdstip van de aanvang van dit dienstverband is de werktijdfactor 1,2.
De bezoldiging vindt plaats naar salarisschaal LB, salarisnummer 17.
De bij de functie behorende maximumschaal is LB.
Deze akte en de daarbij behorende voorwaarden treden in de plaats van de voorgaande akte d.d. 1 augustus 1998.
Op dit dienstverband is van toepassing: de CAO – PO 2001
4. Bij brief van 4 maart 2002 heeft H.F.M. Schonis (Baker & McKenzie) aan Tabijn (t.a.v. de heer [XXX]) een negatief advies gegeven over de fiscale aspecten van een conceptovereenkomst tussen Tabijn, [verweerster] en [XXX] (echtgenoot van [verweerster]). De brief luidt onder meer als volgt:
Feiten
U en uw vrouw werken beiden voor de Stichting Tabijn (‘Stichting’). U heeft aangegeven dat u beiden wilt stoppen met werken per 1 augustus 2006. Vanaf 1 juli 2002 kunt u gebruik maken van de zogenoemde flexibele pensioenuitkering (vergelijkbaar met de VUT regeling), terwijl uw vrouw eerst vanaf 1 juni 2013 van deze regeling gebruik kan maken. Het idee is daarom dat u vanaf 1 juli 2002 tot uiterlijk 1 augustus 2006 zal blijven werken voor de Stichting maar dat u geen salaris bedingt. De Stichting zal in ruil hiervoor een voorziening creëren waarmee uw vrouw een salaris kan worden betaald vanaf het moment dat zij stopt met werken (uiterlijk 1 augustus 2006) tot 1 juni 2013 (…)
Conclusie
De door u beschreven constructie zal waarschijnlijk niet slagen. Het door de Stichting in het fonds gestorte beloning is onderworpen aan loonheffing. Ook zult u geen aanspraak kunnen maken op een FPU uitkering omdat u niet uit dienst bent getreden.
5. De overeenkomst tussen Tabijn (ondertekend door de (destijds) zelfstandig bevoegde algemeen directeur [YYY]) en [verweerster] van 28 januari 2003 luidt onder meer:
1. Werkneemster maakt m.i.v. 1 juni 2003 volledig gebruik van de BAPO regeling en blijft dat doen tot 1 juni 2013.
2. Werkneemster neemt bij deze met ingang van 1 juni 2013 ontslag bij de werkgever en gaat dan met F.P.U.
3. Werkneemster beëindigt haar werkzaamheden voor de werkgever per 1 augustus 2006;
4. Werkgever betaalt vanaf 1 augustus 2006 tot 1 juni 2013 werkneemster maandelijks haar salaris zonder dat daar werkzaamheden tegenover staan.
5. Werkgever betaalt werkneemster daarenboven per 1 augustus 2006 een bedrag gelijk aan twee drie –tiende maal de loonsom van de werkneemster in het jaar 2006 (…)
6. Bij brief van de belastingdienst Holland-Noord van 9 december 2008 aan Tabijn luidt onder meer als volgt:
(…) Op 28 januari 2003 sluiten de voorzitter van het College van Bestuur (de heer [YYY]) en mevrouw [verweerster] (echtgenote van de heer [XXX]) een overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst zijn betalingen gedaan aan mw. [verweerster] die feitelijk bestemd waren voor de heer [XXX]. (…) Op basis van het advies van Baker & Mackenzie d.d. 4 maart 2002 wist de heer [XXX] dat de genoemde overeenkomst arbeidsrechtelijk en fiscaalrechtelijk niet zo uitgevoerd kon worden, aangezien hij degene was die het loon fiscaal genoot.(…)
Door bovengenoemde handelingen hebben de bestuurders van Stichting Tabijn willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting werd geheven. Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat het aan (voorwaardelijke) opzet van de bestuurders van Stichting Tabijn is te wijten dat te weinig loonbelasting is ingehouden en betaald. De vergrijpbare boete bedraagt 50% van € 42.483.
Over de jaren 2004 t/m 2006 zullen ook naheffingsaanslagen met boete worden opgelegd.
7. Tabijn heeft [verweerster] opgeroepen om op 9 februari 2009 op het werk te verschijnen voor overleg over de invulling van haar werkzaamheden, tegen het reguliere lerarensalaris. [verweerster] heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven.