2. Overwegingen
2.1 Verzoekster is vanaf 9 december 2002 en 9 december 2003 als ambtenaar bij verweerders organisatie in respectievelijk tijdelijke en vaste dienst aangesteld, laatstelijk in de functie van Beheerder Verkeer A. Op 17 februari 2009 heeft zich op verzoeksters afdeling tussen haar en haar collega[naam] een voorval voorgedaan. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft verweerder verzoekster vervolgens in het belang van de dienst geschorst met ingang van 24 februari 2009 tot en met 31 maart 2009. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Op 26 maart 2009 heeft met verzoekster een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden. Bij besluit van 31 maart 2009 heeft verweerder de schorsing van verzoekster verlengd tot uiterlijk 10 april 2009. Bij brief van 9 april 2009 heeft verweerder verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt haar op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Zaanstad, wegens verstoorde verhoudingen eervol ontslag te verlenen. Bij deze brief heeft verweerder een aantal verklaringen gevoegd van naaste collega’s van verzoekster. Voorts heeft verweerder in bedoelde brief het voornemen kenbaar gemaakt voor verzoekster een re-integratietraject te starten gericht op het vinden van ander werk. Bij brief van 22 april 2009 heeft verzoekster haar zienswijze gegeven op het voornemen van verweerder. Op 13 mei 2009 heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen.
2.2 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens verzoekster heeft verweerder niet met concrete feiten en gegevens onderbouwd dat verzoeksters collega’s geen vertrouwen meer hebben in een samenwerking met haar. Verzoekster stelt voorts dat ontslag een te zware maatregel is. Verweerder had ervoor moeten kiezen haar elders in de organisatie te werk te stellen, aldus verzoekster. Voor zover er sprake is van verstoorde verhoudingen, dan zijn die volgens verzoekster volledig te wijten aan verweerder. Om die reden had verweerder verzoekster een financiële vergoeding moeten toekennen. Omdat verweerder de functie van Beheerder Verkeer A vacant heeft gesteld, heeft verzoekster een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft verzoekster benadrukt dat zij aanvankelijk dacht dat zij was gestuit op een RGA (resultaatgerichte afspraak) van haar collega [naam], terwijl dit later een beoordeling bleek te zijn. Zij ontkent [naam] op een onheuse wijze te hebben bejegend. Voorts stelt verzoekster dat verweerder ten onrechte eerdere functioneringsgesprekken met verzoekster bij deze procedure heeft betrokken. Ook is verzoekster van mening dat het mogelijk is haar werkzaamheden te hervatten, omdat volgens haar de door verweerder gestelde verstoorde verhoudingen kunnen worden hersteld. Daarnaast stelt verzoekster dat verweerder haar had moeten herplaatsen in een andere functie, zoals de functie van projectleider. Verzoekster ervaart het ontslag wegens verstoorde verhoudingen als een disciplinaire straf. Tot slot acht verzoekster de door verweerder getroffen financiële regeling onvoldoende.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de medewerkers van de afdeling waar verzoekster werkte een zodanig gebrek aan vertrouwen in verzoekster bestaat, dat terugkeer van verzoekster naar die afdeling wegens verstoorde verhoudingen niet mogelijk is. Verweerder wijst erop dat er bij verzoekster al eerder problemen in de samenwerking met collega’s zijn gebleken. Het voorval op 17 februari 2009 staat dus niet op zichzelf, aldus verweerder. Ook benadrukt verweerder dat verzoekster kennelijk niet inziet dat het raadplegen van een beoordeling of RGA van een collega getuigt van niet-integer gedrag. Volgens verweerder is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen. Herplaatsing binnen de gemeente Zaanstad is niet mogelijk gebleken. Verzoekster mist de kwalificaties voor de functie projectleider, aldus verweerder. Volgens verweerder behandelt hij verzoekster coulant. Zij heeft vier maanden de tijd gekregen om naar ander werk te zoeken. Verweerder wil haar hierbij nog steeds behulpzaam zijn.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Zoals blijkt uit artikel 8:8, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Zaanstad, kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in de vorige artikelen van het hoofdstuk waarin artikel 8:8 is opgenomen.
2.7 Verweerder heeft in het bestreden besluit het ontslag van verzoekster gebaseerd op de volgende gronden:
- Verzoekster heeft ongevraagd en zonder toestemming een RGA of een beoordeling van haar collega[naam] ingezien.
- Verzoekster heeft deze collega op 17 februari 2009 onheus en vijandig bejegend.
- Verzoekster heeft onjuiste mededelingen gedaan over het inzien van de RGA of beoordeling.
- De meerderheid van de medewerkers binnen de vakdiscipline verkeer heeft geen enkel vertrouwen meer in een verdere samenwerking met verzoekster.
2.8 Het verzoek van verzoekster strekt tot schorsing van het bestreden besluit. Voorts strekt het verzoek ertoe dat verweerder wordt opgedragen verzoekster uiterlijk twee dagen na de uitspraak onmiddellijk weer te werk te stellen in haar eigen functie dan wel in een andere functie en dat verweerder wordt opgedragen mee te werken aan een oplossing voor de gestelde verstoorde verhoudingen.
2.9 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onder meer dat op initiatief van verzoekster op 12 februari 2009 een gesprek heeft plaatsgevonden met haar leidinggevenden waarbij ook de echtgenoot van verzoekster aanwezig was. Verzoekster heeft dit gesprek aangevraagd vanwege de eindconclusie van een beoordeling over haar die niet positief was. Uit het verslag van dit gesprek, opgemaakt op 6 maart 2009, blijkt in ieder geval dat de verhouding tussen verzoekster en haar leidinggevenden Wagner en Aarsen verstoord was geraakt.
2.10 Vervolgens heeft zich op 17 februari 2009 tussen verzoekster en haar directe collega [naam] een vooral voorgedaan, waarbij verzoekster een beoordeling van [naam] heeft ingezien. Daargelaten of verzoekster over het inzien van dit document onjuiste mededelingen heeft gedaan, aannemelijk is in ieder geval dat verzoekster daadwerkelijk een beoordeling van [naam] heeft ingezien en gelezen. Verweerder heeft deze handeling van verzoekster terecht aangemerkt als gedrag dat voor een ambtenaar niet passend is. Het inzien van een vertrouwelijk document van een naaste collega is iets wat een goed ambtenaar niet behoort te doen. Voorts is uit de door andere medewerkers van de afdeling afgelegde verklaringen aannemelijk dat verzoekster haar directe collega [naam] met de inhoud van dit vertrouwelijke document heeft geconfronteerd. Ook dit is een handelwijze die een goed ambtenaar behoort na te laten. Tot op de zitting heeft verzoekster er nagenoeg geen blijk van gegeven dat zij het laakbare van haar optreden jegens [naam] inziet. Dat verzoekster [naam] op een onheuse en vijandige wijze heeft bejegend is overigens niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft dit zelf ook al geconstateerd. Dit kan echter niet afdoen aan het feit dat verzoekster zich jegens [naam] heeft gedragen in strijd met hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.11 Verweerder heeft naar aanleiding van het voorval op 17 februari 2009 op de afdeling waar verzoekster werkzaam was een onderzoek ingesteld. Het onderzoek had betrekking op de vermeende inzage door verzoekster van een beoordeling van [naam]. Naar aanleiding van dit onderzoek is door de afdelingsleiding ook met verschillende medewerkers gesproken over hun samenwerking met verzoekster. Uit de verslagen van de gesprekken die verweerder met individuele medewerkers heeft gevoerd, komt naar voren dat het merendeel van de medewerkers er blijk van geeft geen vertrouwen meer te hebben in voortzetting van de samenwerking met verzoekster. Slechts enkele medewerkers geven aan dat zij hiervoor nog wel mogelijkheden zien, hoewel zij het hervatten van de samenwerking met verzoekster moeilijk vinden.
2.12 Op grond van de gespreksverslagen, die concreet en consistent zijn, en ook op grond van hetgeen ter zitting door Aarsen en Schmidt is verklaard, is voldoende aannemelijk geworden dat de verhoudingen tussen verzoekster enerzijds en het merendeel van haar collega’s op de afdeling waar verzoekster werkte anderzijds, zodanig ernstig zijn verstoord, dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen uitzicht meer bestaat op herstel van een vruchtbare samenwerking.
2.13 Gelet op de verstoorde verhoudingen bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening die erop gericht zou zijn verweerder te gelasten verzoekster in staat te stellen haar eigen of andere werkzaamheden te hervatten of verweerder te verplichten mee te werken aan het bereiken van een oplossing. Niet gebleken is overigens dat verweerder vacatures heeft voor functies die voor verzoekster passend zijn.
2.14 Voor wat betreft de gevolgen van het gegeven ontslag geldt nog het volgende. Voordat het voorval met [naam] plaatsvond, waren de verhoudingen tussen verzoekster en haar collega’s al enige tijd gespannen waardoor de samenwerking tussen hen nogal moeizaam verliep. Uit verslagen van functioneringsgesprekken met verzoekster blijkt immers onder meer dat haar communicatie en samenwerking met verschillende collega’s reeds geruime tijd voor verbetering vatbaar was. O. Aarsen, hoofd van de afdeling Beheer, heeft ter zitting verklaard dat hij eerst na het voorval tussen verzoekster en [naam] heeft gemerkt dat de verhoudingen tussen verzoekster en haar collega’s ernstig waren verstoord. Dit doet de vraag rijzen of de afdelingsleiding escalatie had kunnen voorkomen door zich eerder goed over de onderlinge verhoudingen te informeren en maatregelen te treffen. Het lijkt erop dat de afdelingsleiding is overvallen door de escalatie na het voorval met [naam] en daardoor de kans heeft gemist om met minder ingrijpende maatregelen te kunnen volstaan. Het zou beter zijn geweest als de afdelingsleiding het onderzoek naar de verhoudingen tussen verzoekster en haar collega’s naar aanleiding van het voorval met [naam], in een eerder stadium had ingesteld. Wellicht dat dan het ontstaan van verstoorde verhoudingen had kunnen worden voorkomen. Door het voorval met [naam], dat ook volgens verweerder op zichzelf niet zodanig ernstig was dat dit een onvoorwaardelijk strafontslag zou rechtvaardigen, zijn de gespannen verhoudingen tussen verzoekster en haar collega’s op scherp komen te staan. Niet aannemelijk is echter geworden dat het ontstaan, voortbestaan en escaleren van de gespannen verhoudingen tussen verzoekster en haar collega’s in overwegende mate aan verzoekster te verwijten is. Ook het voorval met [naam] is daarvoor onvoldoende zwaarwegend. Bij normale verhoudingen tussen collega’s hoeft een dergelijk voorval niet tot ernstig verstoorde verhoudingen met een groot aantal collega’s te leiden. Bij het treffen van een financiële regeling voor de gevolgen van het ontslag heeft verweerder, mede in aanmerking genomen de duur van haar aanstelling, de nadelige gevolgen van de verstoorde arbeidsverhouding dan ook te eenzijdig voor rekening van verzoekster laten komen.
2.15 Het tekortschieten van de financiële regeling die verweerder in het bestreden besluit heeft getroffen, levert echter geen aanleiding op voor het treffen van een voorlopige voorziening. Aangenomen moet worden dat verzoekster per 15 september 2009 in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en voor een aanvullende uitkering op grond van de rechtspositieregeling, zodat voorlopig voor de financiële gevolgen van het ontslag een voorziening is getroffen. Daarnaast heeft verweerder aangegeven nog steeds bereid te zijn verzoekster te ondersteunen bij het zoeken naar ander werk. De voorzieningenrechter is weliswaar van oordeel dat de nadelige gevolgen van het ontslag bij de thans getroffen regeling te eenzijdig bij verzoekster worden gelegd, maar dit kan hangende de bezwaarschriftprocedure door verweerder worden hersteld.
2.16 Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.