2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het nu voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Eiseres verblijft sinds juni 2007 in Nederland. Zij heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres heeft het gezag over haar zoon, [naam], geboren op 22 mei 1998. Deze zoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft op 9 juni 2009 bij de staatssecretaris van Justitie een aanvraag ingediend om toekenning van een verblijfsvergunning met als doel: verblijf bij Nederlands kind. Zij verblijft vanaf november 2008 in Zaandijk. Vanaf januari 2009 bezoekt [naam] daar de basisschool.
Op 11 juni 2009 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning aan haar en haar zoon van een voorrangsindicatie die het mogelijk moet maken dat zij met voorrang in aanmerking komen voor een woning in de gemeente Zaanstad. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 11 juni 2009. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.3 Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Uit medische rapportages die over [naam] zijn opgemaakt, blijkt dat hij psychische schade heeft opgelopen. Ook blijkt hij een verstandelijke beperking te hebben. Volgens eiseres heeft [naam] baat bij een rustige, stabiele en veilige woonomgeving. Het gaat goed met hem op school en deze omstandigheid is sinds januari 2009 nagenoeg zijn enige houvast. Bovendien is het evident dat eiseres niet bij haar moeder kan wonen. Op grond hiervan bestaat er volgens eiseres een dringende reden om in haar geval en dat van [naam] van de toepasselijke verordening af te wijken en de hardheidsclausule toe te passen.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat toekenning van de voorrangsindicatie uitsluitend via de hardheidsclausule zou kunnen. Volgens verweerder bestaat er echter geen aanleiding hieraan toepassing te geven.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 In de Verordening indicatiestelling woningen van de gemeente Zaanstad (hierna: de verordening) is in artikel 5, eerste lid, bepaald dat het college op aanvraag van een belanghebbende een indicatie kan afgeven indien de belanghebbende voldoet aan de criteria genoemd in en op basis van de artikelen 4, 7, 8 en 9, voor zover relevant voor de gevraagde indicatie.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat geen indicatie wordt afgegeven aan een belanghebbende die niet rechtmatig in Nederland verblijft. Blijkens lid 3 wordt geen indicatie afgegeven aan een belanghebbende die jonger is dan 18 jaar.
Uit artikel 8, vierde lid, van de verordening blijkt, dat, afgezien van het bepaalde in het derde lid, geen voorrangsindicatie wordt afgegeven aan de belanghebbende die op het moment van de aanvraag niet minstens twee jaar onafgebroken ingeschreven staat in het bevolkingsregister van Zaanstad.
2.7 Op grond van artikel 10, eerste lid, van de verordening is het college bevoegd ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.
2.8 Uit het bestreden besluit blijkt dat de gevraagde voorrangsindicatie voor [naam] is geweigerd op grond van artikel 5, derde lid, van de verordening en dat de door eiseres gevraagde indicatie is geweigerd op grond van artikel 5, tweede lid, subsidiair artikel 8, vierde lid van de verordening. Daarnaast heeft verweerder geen dringende redenen aanwezig geacht om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Verweerder baseert zich daarbij mede op een advies van de medisch adviseur van het Sociaal Medisch Team.
2.9 Ter zitting is gebleken dat eiseres op 9 juni 2009 een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning in het kader van de Vreemdelingenwet 2000. Aangenomen moet worden dat eiseres de beslissing op die aanvraag in Nederland mag afwachten. Dit brengt mee dat zij gedurende de afhandelingsperiode van deze aanvraag rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder f, Vw. Omdat eiseres rechtmatig in Nederland verblijft, is de afwijzingsgrond van artikel 5, tweede lid, van de verordening niet (meer) op haar van toepassing. Verweerder heeft dan ook in het bestreden besluit ten onrechte de voorrangsindicatie primair afgewezen op grond van artikel 5, tweede lid van de verordening.
2.10 Verweerder heeft echter terecht subsidiair de afwijzingsgrond van artikel 8, vierde lid, van de verordening ten grondslag gelegd aan de weigering een voorrangsindicatie aan eiseres te verstrekken. Eiseres heeft niet betwist dat zij op het moment van de aanvraag niet gedurende twee jaar onafgebroken ingeschreven had gestaan in het bevolkingsregister van Zaanstad. Voor zover het gaat om de aanvraag van [naam] heeft verweerder zich terecht beroepen op artikel 5, derde lid, van de verordening, aangezien [naam] de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
2.11 Vervolgens ligt de vraag voor of er zich in het geval van eiseres en haar zoon [naam] zeer dringende redenen voordoen, zodat verweerder op grond hiervan in redelijkheid niet had kunnen weigeren toepassing te geven aan de in artikel 10 van de verordening neergelegde hardheidsclasusule. Volgens de toelichting op dit artikel, is van zeer dringende redenen sprake, als zich een acute noodsituatie voordoet.
2.12 Eiseres heeft zich met name beroepen op het feit dat haar zoon, [naam], psychische problemen heeft, verstandelijk enigszins beperkt is en baat heeft bij een rustige en stabiele woonomgeving. Hoewel eiseres kan worden gevolgd in haar stelling dat een stabiele woonomgeving voor een minderjarige als [naam] uitermate belangrijk is, kan niet worden gezegd dat vanwege de huisvestingsituatie van eiseres en haar zoon sprake is van een acute noodsituatie. De door eiseres overgelegde stukken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Uit deze stukken blijkt niet dat in de behoefte aan een stabiele woonomgeving voor eiseres en haar zoon uitsluitend kan worden voorzien met zelfstandige woonruimte. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden zijn voor woonruimte of opvang voor eiseres en haar zoon binnen of buiten de gemeente Zaanstad. De door eiseres ingeroepen bepalingen van internationaal recht leiden niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rechten waar zij een beroep op doet, waaronder het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en de in het Verdrag inzake de rechten van het kind neergelegde rechten, uitsluitend kunnen worden beschermd door het verlenen van een voorrangsindicatie voor zelfstandige woonruimte.
2.13 Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Op grond hiervan bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het desbetreffende verzoek dan ook afwijzen.
2.14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.