RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740108-08
Uitspraakdatum: 19 oktober 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2008 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of gehouden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard en het immateriële deel van de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1500,-.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen aan verdachte teruggegeven kunnen worden.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
Op 25 januari 2008 omstreeks 14.30 uur komt [slachtoffer], wonende te Zaandam, op het politiebureau te Zaandijk. Zij verklaart dat zij op 24 januari 2008 is gaan stappen in Amsterdam. Zij was onder invloed van alcohol en wist niet meer hoe ze thuis gekomen was. Toen zij op 25 januari 2008 omstreeks 10.45 uur wakker werd, lag zij op haar bed zonder onderkleding aan. Zij zag dat haar mobiele telefoon, oplader en huissleutel weggenomen waren.
Op 1 februari 2008 wordt een volledige aangifte opgenomen. Aangeefster verklaart onder meer dat zij die bewuste avond in Amsterdam diverse horecagelegenheden heeft bezocht en minstens tien glazen witte wijn heeft gedronken. Daarnaast heeft ze gehoord dat ze nog tequila heeft gedronken. Ze vermoedt dat ze in een taxi is gestapt en naar huis is gegaan. Onderweg meent ze ergens overgegeven te hebben. Ze kan zich niet herinneren dat ze thuis is gekomen. Op 25 januari 2008 werd ze in haar woning te Zaandam wakker op haar bed, zonder onderkleding aan. Ze voelde dat er iets was gebeurd en was haar mobiele telefoon met oplader en haar huissleutel kwijt. Aangeefster heeft een sms-bericht gestuurd naar de mobiele telefoon die ze kwijt was. Vervolgens is ze op 26 januari 2008 door een man gebeld, die zei dat hij een buurjongen was en dat hij haar telefoon had gevonden en wilde teruggeven. Hij had het sms-bericht gelezen. Op 27 januari 2008 belde de man weer. Hij zei dat aangeefster heel erg dronken was. Hij vroeg wat aangeefster zich nog kon herinneren en vroeg de hele tijd of zij boos was. Hij vertelde dat hij de telefoon had meegenomen en dat hij nog zou terugbellen om een afspraak te maken om de telefoon terug te geven. Op maandag 28 januari 2008 belde hij vroeg in de ochtend. Uiteindelijk is de telefoon niet teruggegeven. Aangeefster verklaart ten slotte geen seks of gemeenschap gewild te hebben met de man die haar die nacht kennelijk thuis heeft gebracht.
Er is een medisch onderzoek verricht bij aangeefster op 25 januari 2008, waarbij gebruik is gemaakt van de onderzoeksset Zedendelicten. De bemonsteringen zijn opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Op 11 april 2008 heeft het NFI rapport uitgebracht. In het rapport staat dat in de bemonstering van de cervix, vagina, vulva en het speculum een aanwijzing is verkregen op de aanwezigheid van een zeer geringe hoeveelheid sperma. De bemonsteringen zijn veiliggesteld. Van het DNA in de bemonstering van de vulva en het speculum zijn DNA-mengprofielen verkregen. Hierin zijn kenmerken zichtbaar van twee personen, een vrouw en een man. Hieruit is het DNA-profiel van de mannelijke celdonor afgeleid.
Rondom het wooncomplex van aangeefster hangen beveiligingscamera’s. De camerabeelden zijn inbeslaggenomen en op 28 januari 2008 bekeken door verbalisant Dalm. De bevindingen van de verbalisant zijn neergelegd in een proces-verbaal. Verbalisant ziet onder meer dat op 25 januari 2008 omstreeks 1.50 uur een donkere auto met daklicht het parkeerterrein van het wooncomplex aan het [adres] in te Zaandam komt oprijden. Omstreeks 1.53 uur ziet verbalisant dat een vrouw, die verbalisant als aangeefster benoemt, samen met een man het wooncomplex binnen gaat. Ze blijven staan in de trapopgang en zijn kennelijk iets aan het zoeken. Ze komen vervolgens naar buiten omstreeks 2.00 uur. De man houdt een mobiele telefoon in de hand en is kennelijk aan het bellen. Even later pakt de man uit de trapopgang een tas en loopt weer naar buiten. Na enkele minuten lopen aangeefster en de man samen in de richting van de woning van aangeefster. Verbalisant ziet dat aangeefster onvast ter been is en kennelijk ten val komt op de trap. Aangeefster en de man gaan omstreeks 2.10 uur perceel [nummer] binnen, de woning van aangeefster. Omstreeks 3.00 uur komt de man weer naar buiten. Omstreeks 3.02 uur verlaat de personenauto, zonder licht en zonder daklicht, het parkeerterrein.
In het dossier bevinden zich de verklaringen van twee getuigen, die zijn ondervraagd over de avond en nacht van 24 op 25 januari 2008. [getuige 1] verklaart dat zij die avond met aangeefster had afgesproken. Ze hebben diverse horeacagelegenheden bezocht en veel alcohol gedronken. Rond 0.15 uur zei aangeefster dat ze naar ‘Vivelavie’ op het Rembrandtsplein in Amsterdam ging. Aangeefster was toen al aardig dronken. [getuige 1] belde aangeefster rond 0.50 uur. Ze hoorde dat aangeefster opnam en brabbelde. [getuige 1] vertelde aangeefster dat ze naar een feest gingen en vroeg of aangeefster een taxi wilde nemen. Dit moest [getuige 1] een aantal keer herhalen. Aangeefster zei steeds dat ze niet wist waar ze was en dat ze het allemaal niet wist. [getuige 1] kreeg toen [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: [getuige 2]) nog even aan de telefoon. Verder brabbelde aangeefster alleen maar. Op een gegeven moment hoorde [getuige 1] op haar vraag aan aangeefster of ze in een taxi zat: ‘Ja’. Om 1.15 uur heeft [getuige 1] nogmaals met aangeefster gebeld. Ze hoorde een mannenstem zeggen: ‘Zaandam’. Ze vroeg aan aangeefster of die naar huis ging. Aangeefster zei hierop dat ze niet lekker was en naar huis ging. Hierna heeft [getuige 1] geen contact meer met aangeefster.
[getuige 2] verklaart ten overstaan van de rechter-commissaris dat zij aangeefster die bewuste avond heeft gezien, dat aangeefster heel erg dronken was en dat zij niet meer op haar benen kon staan.
Omdat aangeefster heeft verklaard dat zij na de gebeurtenissen van 25 januari 2008 meermalen is gebeld door een man die haar telefoon zou hebben, onderzoekt de politie welke telefoonnummers contact hebben gehad met de telefoons die bij aangeefster in gebruik zijn. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat onder meer een persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [nummerp contact heeft gehad met een van de telefoons van aangeefster in de vroege ochtend van 28 januari 2008. Uit de politiesystemen komt [verdachte], een taxichauffeur, als gebruiker van dit telefoonnummer naar voren. Hierop wordt [verdachte] als verdachte aangemerkt en aangehouden op 21 oktober 2008. Op 24 oktober 2008 is wangslijmvlies van verdachte afgenomen, ter vaststelling van het DNA-profiel. Op 5 december 2008 heeft het NFI rapport uitgebracht. In het rapport staat dat uit het wangslijmvlies een DNA-profiel is verkregen, welk profiel matcht met de afgeleide DNA-profielen van het sperma in de – bij aangeefster afgenomen – bemonsteringen van de vulva en het speculum. Dit betekent dat het sperma in voornoemde bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster op 25 januari 2008 met de taxi naar Zaandam, in de gemeente Zaanstad, heeft gebracht, dat hij in de woning van aangeefster te Zaandam gemeenschap met haar heeft gehad en dat hij is klaargekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij in de dagen na 25 januari 2008 meermalen telefonisch contact heeft gehad met aangeefster.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu er minst genomen twijfel is over de staat van verminderd bewustzijn bij de aangeefster, verdachte in ieder geval niet wist dat aangeefster in die staat verkeerde en aangeefster voorts op geen enkel moment heeft laten blijken geen gemeenschap met verdachte te willen. Aangeefster heeft verdachte juist actief benaderd. Daar komt bij dat sommige gebeurtenissen selectief zijn gewist uit het geheugen van aangeefster, terwijl zij zich andere gebeurtenissen in die nacht nog wel voor de geest weet te halen. Dat tast de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster aan, aldus de raadsman.
Staat van verminderd bewustzijn en wetenschap bij verdachte
Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde aangeefster ten tijde van de gemeenschap tussen verdachte en aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn, tengevolge van overvloedig alcoholgebruik. Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat aangeefster in die staat verkeerde ongeloofwaardig en stelt deze terzijde.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Aangeefster heeft verklaard dat zij in de uren voorafgaand aan de gewraakte gebeurtenissen een flinke hoeveelheid alcohol heeft gedronken en voorts dat zij zich weinig tot niets meer kan herinneren van de gebeurtenissen. Dat de herinneringen van aangeefster fragmentarisch zijn, doet – anders dan de verdediging stelt – aan de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaring in het geheel niet af, nu dronkenschap veelal gepaard gaat met een fragmentarisch herinneringsvermogen ten aanzien van de gebeurtenissen die hebben plaats gevonden ten tijde van de dronkenschap.
De omstandigheid dat aangeefster heel erg dronken was, vindt bevestiging in de hiervoor weergegeven verklaringen van de [getuige 2] en [getuige 1].
Dat aangeefster dronken was vindt ook nog eens bevestiging in de – door de rechtbank betrouwbaar geachte – verklaring van aangeefster, waaruit naar voren komt dat verdachte in de telefoongesprekken met aangeefster na 25 januari 2008 zich in eerste instantie heeft voorgedaan als een buurjongen, heeft gevraagd wat zij zich nog kon herinneren, meermalen heeft gevraagd of zij boos is en heeft gezegd dat aangeefster erg dronken was.
Uit die verklaring kan worden geconcludeerd dat verdachte zich er ook van bewust is geweest dat aangeefster dronken was.
Dat verdachte zich bewust was van het kwalijke van zijn handelen, maakt de rechtbank ook op uit de omstandigheid dat verdachte ondanks zijn toezegging om de telefoon van aangeefster aan haar terug te bezorgen, dit niet heeft gedaan.
In haar opvatting dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, wordt de rechtbank gesterkt door het gegeven dat aangeefster op geen enkele manier haar verklaring omtrent haar contacten met verdachte in het nadeel van verdachte heeft aangedikt, terwijl die verklaring – onder meer – ten aanzien van haar telefonische contacten met verdachte bevestiging vindt in hetgeen uit het onderzoek naar de telefoongegevens en uit de verklaring van verdachte daaromtrent naar voren komt.
Verdachte heeft echter eerst ter terechtzitting een uitgebreide verklaring afgelegd en heeft op onderdelen tegenstrijdig en wisselend verklaard ten opzichte van de eerder door hem afgelegde – summiere – verklaringen. Zo heeft verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris nog ontkend ooit telefonisch contact te hebben gehad met dames met wie hij seks had gehad. De rechtbank acht de verklaring van verdachte derhalve ongeloofwaardig.
Vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden de rechtbank tot haar conclusie dat aangeefster tengevolge van dronkenschap in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat verdachte, vanaf het moment dat aangeefster in de taxi stapte, zich daarvan bewust is geweest. De verweren worden verworpen.
Toestemming
Ten aanzien van het verweer dat aangeefster zou hebben ingestemd met de seksuele handelingen, overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat de strafbaarstelling van het misdrijf omschreven in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht beoogt om kwetsbare personen te beschermen tegen ernstige seksuele handelingen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat buiten twijfel dient te zijn dat seksueel misbruik van een persoon die zich bevindt in een staat van verminderd bewustzijn, strafwaardig is (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 745, nr. 3, p 9). Voorts heeft te gelden dat degene die door eigen toedoen geraakt in een staat van verminderd bewustzijn, geen vrijbrief afgeeft voor zogenaamd vrijwillig vrijen (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 745, nr. 6, p 22).
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat verdachte dit wist. Voorts overweegt de rechtbank dat van verdachte gevergd mag worden, dat hij ervoor zorg draagt dat hij bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur zich beperkt tot de door hem met de passagiers die hij meeneemt, aangegane overeenkomst, te weten het tegen betaling veilig en behoorlijk op de plaats van bestemming brengen van die passagiers. Dat een door hem als passagier meegenomen persoon dronken is, maakt dit niet anders. Het had dan ook op de weg van verdachte gelegen om – gelet op de staat van aangeefster – niet in te gaan op eventuele avances, als daar al sprake van zou zijn geweest. Dat zou anders kunnen zijn als aangeefster in de fase waarin zij nog niet verkeerde in die toestand, avances had gemaakt of gedoogd. Daarvan is in casu echter geen sprake, nu aangeefster tengevolge van haar drankgebruik reeds in de staat van verminderd bewustzijn verkeerde op het moment dat verdachte met haar in contact kwam. Naar het oordeel van de rechtbank komt een beroep op de toestemming van aangeefster, gelet op voornoemde specifieke omstandigheden, aan verdachte derhalve niet toe. Het verweer wordt verworpen.
4.2 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 25 januari 2008 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie de dader weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksuele misbruik van een dronken vrouw. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen voor laatstgenoemde ook nadelige psychische gevolgen van mogelijk langere duur met zich kan brengen. Blijkens de ingediende vordering van de benadeelde partij, hebben deze nadelige gevolgen zich ook verwezenlijkt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij – gedurende zijn werk als taxichauffeur – misbruik heeft gemaakt van de zwakke positie waarin het slachtoffer zich bevond. Daaraan doet niet af dat het slachtoffer zichzelf in die positie heeft gebracht. Van een taxichauffeur mag worden verwacht dat hij zijn passagiers, ook wanneer die dronken zijn, op een behoorlijke wijze thuis aflevert en dat hij nalaat misbruik te maken van de kwetsbare positie waarin een dronken passagier zich bevindt. De rechtbank neemt voorts ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. In de omstandigheid dat verdachte, na aanvankelijk voor deze zaak gedetineerd te zijn geweest, zich reeds geruime tijd weer op vrije voeten bevindt, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
De rechtbank is van oordeel dat voorts een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.918,08 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2008. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal dan ook niet in het materiële deel van de vordering en evenmin in het immateriële deel van de vordering, voor zover een bedrag van € 750,- te boven gaande, worden ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2008.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 243 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERVEERTIG (240) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende hechtenis, in mindering wordt gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2008 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 750, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2008, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 STK Vest, kl: blauw, G-Star
- 1 STK Trui, kl: zwart, Armani
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E.A. Toeter, voorzitter,
mrs. A.A.F. Donders en A.M.S.P. Evers-Ederveen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. G. Drenth,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2009.
mr. Evers-Ederveen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.