ECLI:NL:RBHAA:2009:BK1324

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4495
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden in verband met belangenafweging tussen vergunninghouder en eisers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, is het beroep van eisers gegrond verklaard. De eisers, Dekamarkt Kennemerland B.V. en Dreef Beheer B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem om handhavend op te treden tegen een bloemenkiosk die zich tegenover de ingang van de Dekamarkt bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van de eisers, maar oordeelt dat de verweerder ten onrechte heeft gesteld dat handhavend optreden onevenredig zou zijn. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 9 mei 2006 al geoordeeld dat de vergunning voor de bloemenkiosk in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om de belangen van de eisers opnieuw te wegen en te beoordelen of handhavend optreden gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 15 april 2008 vernietigd en het college van burgemeester en wethouders veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de eisers. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2009 en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 4495
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2009
in de zaak van:
Dekamarkt Kennemerland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
Dreef Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisers.
gemachtigde: mr. R.A.M. Schram, advocaat te [woonplaats],
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
derde partij:
[derde partij],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008 heeft verweerder de bezwaren van eisers (opnieuw) ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het advies van 6 februari 2008 van de Kamer uit de commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 4 juni 2008, aangevuld bij brief van 15 juli 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 januari 2009. Hierbij is het onderzoek ter zitting aangehouden om gemachtigde van eisers in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of er een basis is om alsnog te praten met verweerder. Omdat een reactie van gemachtigde uitbleef heeft de rechtbank (uiteindelijk) een nieuwe zitting bepaald op 7 september 2009. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.L. Bos, vergezeld van G. Koppenal, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts is derde partij (hierna: vergunninghouder) verschenen.
2. Overwegingen
2.1 In geschil is de bloemenkiosk die staat tegenover de ingang van de Dekamarkt aan [adres]. De oppervlakten van de bloemenkiosk en de uitstalruimte bedragen respectievelijk 18 m² en 20,5 m².
2.2 Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 9 mei 2006 in zaak nr. 05-2328, het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder van 12 april 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb). Verweerder heeft vervolgens bij het thans bestreden besluit opnieuw beslist op de door eisers gemaakte bezwaren gericht en daarbij, zo begrijpt de rechtbank het besluit, besloten de omvang van de bloemenkiosk aan [adres] te [plaatsnaam] te gedogen en het bezwaar tegen de weigering om de vergunning in te trekken, ongegrond te verklaren.
2.3 Eisers hebben primair aangevoerd dat in geval van calamiteiten de standplaats tot gevaarlijke situaties kan leiden indien de bezoekers van de supermarkt de winkel uit moeten vluchten.
2.4 Ingevolge artikel 11 van de voorwaarden verbonden aan de vergunning met betrekking tot standplaatsen op de openbare weg of openbare grond (hierna: voorwaarden) kan verweerder de standplaatsvergunning intrekken indien daartoe naar het oordeel van verweerder redenen aanwezig zijn. Intrekking vindt met name plaats indien, voor zover hier van belang, (a) de openbare orde of veiligheid van het verkeer zulks vordert. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de onderhavige Dekamarkt een gebruiksvergunning is verleend die periodiek wordt gecontroleerd door de brandweer. In de gebruiksvergunning wordt onder meer de ontvluchting uit het pand geregeld. De brandweer gaat ervan uit dat er geen obstakels in de vluchtroute mogen zijn. Buiten de Dekamarkt moet net zo ruim ontvlucht kunnen worden als binnen. Bezoekers die de Dekamarkt ontvluchten kunnen buiten uitwaaieren. De standplaats levert in zijn huidige vorm dus geen belemmering op om de Dekamarkt te ontvluchten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Deze grief faalt.
2.5 Met betrekking tot de stelling van eisers dat de standplaats het voetgangersverkeer hindert overweegt de rechtbank dat uit artikel 13 van de voorwaarden volgt dat de plaats en de in te nemen oppervlakte nader worden aangewezen door de politie, afdeling bijzondere verkeerstaken. Bovendien is de verkeerssituatie ter plaatse sinds het verlenen van de vergunning niet gewijzigd. Gelet hierop heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de standplaats zodanig is geplaatst dat van hinder van het voetgangersverkeer geen sprake is. Deze grief faalt eveneens.
2.6 Niet in geschil tussen partijen is dat de kiosk groter is dan toegestaan. Gelet hierop is sprake van overtreding van artikel 17, onder c van de voorwaarden verbonden aan de vergunning en is verweerder bevoegd handhavend op te treden.
2.7 In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.8 Verweerder weigert van zijn bevoegdheid gebruik te maken. Verweerder heeft bij besluit van 12 april 2005 besloten de overtreding van artikel 17c van de standplaatsvergunning te gedogen. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift op het standpunt dat de belangen van vergunninghouder zwaarder wegen dan de belangen van eisers. Verweerder neemt daarbij in aanmerking dat het belang van vergunninghouder is gelegen in het kunnen exploiteren van zijn standplaats teneinde in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
2.9 Eisers betogen dat verweerder voor de beoordeling van de vraag of handhavend dient te worden opgetreden is uitgegaan van een onjuist criterium. Zij voeren daartoe aan dat slechts van handhaving kan worden afgezien in geval van concreet zicht op legalisatie of indien handhavend optreden in verhouding met de daarmee te dienen belangen zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie zou behoren te worden afgezien. Van dit laatste is geen sprake, aldus eisers.
2.10 Dit betoog slaagt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in dit geval ten onrechte beroept op het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, neergelegde evenredigheidsbeginsel op grond waarvan verweerder een belangenafweging heeft gemaakt tussen de geschade belangen van eisers bij handhaving van bestemmingsplanbepalingen en de beoogde belangen van vergunninghouder bij het kunnen uitbaten van zijn bloemenstal. Verweerder dient immers de vraag te beantwoorden of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.11 Het beroep is dan ook gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:12 Awb. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
2.12 De rechtbank stelt vast dat de procedure al enkele jaren voortduurt maar dat dit zijn oorsprong vindt in de omstandigheid dat in de tussenliggende periode geprobeerd is om in overleg met partijen tot een oplossing te komen. Ook de rechtbank heeft daartoe pogingen ondernomen.
2.13 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 april 2008;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen aan eisers;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders het door eisers betaalde griffierecht van € 288,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, en op 16 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.