ECLI:NL:RBHAA:2009:BK1620

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2321
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
  • J. Poggemeier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 augustus 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding door de Raad van de gemeente Zaanstad. Eiser, wonende te Zaanstad, had in juni 1991 een woning gekocht en stelde dat hij benadeeld was door de bouw van drie ovale woongebouwen in de nabijheid van zijn woning, die de waarde van zijn woning negatief zou beïnvloeden door schaduwwerking, uitzichtschade en vermindering van privacy. De rechtbank oordeelde dat eiser ten tijde van de aankoop van zijn woning op de hoogte had kunnen zijn van de stedebouwkundige ontwikkelingen ter plaatse, en dat de locatie van de woongebouwen al definitief was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding door de gemeente terecht was, omdat de planologische verslechtering ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2321
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augus-tus 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
eiser,
tegen:
de Raad van de gemeente Zaanstad,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Koenhen, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
Tegenwoordig: mr. G. Guinau, rechter en mr. J. Poggemeier, griffier.
Zitting: 21 augustus 2009
Verschenen: Eiser en verweerders gemachtigde zijn beiden in persoon verschenen.
Het geschil betreft de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 12 maart 2009, waarbij verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 5 april 2007, waarbij verweerder het verzoek van eiser om planschadevergoeding heeft afgewezen, ongegrond heeft verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 21 augustus 2009 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Gelet op dit artikel is derhalve oud recht van toepassing.
Het van toepassing zijnde artikel 49, eerste lid aanhef en onder a en b, WRO (oud) luidde - voor zover hier van belang - als volgt.
Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestem-mingsplan dan wel een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schade-vergoeding toe.
Verweerder heeft op 17 november 1992 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van drie ovale woongebouwen met in totaal 24 appartementen in vier bouwlagen op een [adres]. De gebouwen hebben een hoogte van circa 11,4 m en een breedte van circa 22,5 m en een diepte van circa 15 m. De drie woongebou-wen staan aan de [naam] en langs [naam] schuin achter de woning van eiser, plaatselijk bekend [adres]. Eiser heeft deze woning in juni 1991 gekocht. De drie woon-gebouwen maakten onderdeel uit van een groter nieuwbouwproject in de [naam].
Verweerder heeft het verzoek om toekenning van planschadevergoeding afgewezen. Weliswaar is er sprake van een planologische verslechtering maar deze was ten tijde van de aankoop van de woning door eiser voorzienbaar, aldus verweerder.
Eiser heeft aangevoerd dat hij is benadeeld door de uiteindelijke vaststelling van de plaats waar de woongebouwen zijn gebouwd. Door deze nadere invulling/detaillering van dit onderdeel van het nieuwbouwproject is de waarde van zijn woning gedaald als gevolg van schaduwwerking. Ook lijdt hij uitzichtschade en is zijn privacy verminderd. Ten tijde van de aankoop van de woning medio 1991 kon hij de exacte locatie van de woongebouwen nog niet weten nu dit detail van bouwplan nog moest worden ingevuld.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd, treft geen doel nu uit het dossier blijkt dat ten tijde van de aankoop van zijn woning in juni 1991 de locatie van de ovale woongebouwen reeds definitief was bepaald. Dit kan worden afgeleid uit het ‘[naam] Informatiebulletin’ nummers 12 en 13 van de gemeente Zaanstad, respectievelijk uitgegeven in januari en mei 1991 (dossierstukken 21 en 22). In nummer 12 wordt een aantal wijzigingen van het vast-gestelde stedenbouwkundig plan, waarvan de ovale woongebouwen deel uitmaakten, punts-gewijs besproken. Uit de bij dit bulletin gevoegde tekening kan genoegzaam worden afgeleid dat de bouwlocatie in ieder geval al in januari 1991 in grote lijnen was vastgesteld, met dien verstande dat blijkens het bulletin van mei 1991 ‘de situering van de drie ovalen’ iets is ‘gewijzigd om ze zo gunstig mogelijk te plaatsen ten opzichte van de Statenhoek.’ Ook bij dit bulletin was een tekening gevoegd, waaruit de nieuwe situatie blijkt.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat gelet op vorenstaande feiten genoegzaam vast staat dat de besluitvorming met betrekking tot de ovale woongebouwen al was uitgekristal-liseerd ten tijde van de aankoop van de woning aan de [adres] in juni 1991 door eiser en dat het er voor moet worden gehouden dat eiser op dat moment op de hoogte had kunnen zijn van de stedenbouwkundige ontwikkelingen ter plaatse. Dat hij dat niet was, is een omstandigheid die voor zijn rekening komt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (rechter)
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak door de griffier.