ECLI:NL:RBHAA:2009:BK1631
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.M. Flohil
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en gezagskwesties tussen ouders met minderjarige kinderen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 25 augustus 2009, gaat het om een echtscheiding tussen twee ouders, [naam verzoekster] en [naam verweerster], die in 2001 met elkaar zijn gehuwd en in 2008 uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van een verzoekschrift van [naam verzoekster] van 4 november 2008, waarin zij om echtscheiding vroeg. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder een omgangsregeling voor de minderjarigen, die in de beschikking van 27 november 2008 is vastgelegd. De minderjarigen zijn geboren in 2004 en 2006 en de rechtbank heeft in eerdere beschikkingen bepaald dat zij aan [naam verzoekster] worden toevertrouwd.
Tijdens de zitting op 16 juni 2009 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [verweerster] heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarigen, terwijl [verzoekster] van mening is dat zij het eenhoofdig gezag heeft. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, die bepalen dat gezamenlijk gezag voortduurt totdat dit door een rechter wordt beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en heeft het verzoek van [verweerster] afgewezen.
De rechtbank heeft ook de financiële situatie van [verweerster] beoordeeld in het kader van de kinderbijdrage. [verzoekster] had verzocht om een bijdrage van € 135 per kind per maand, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat [verweerster] niet in staat is om een onderhoudsbijdrage te betalen, gezien haar financiële situatie. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij [verzoekster] vastgesteld, evenals de omgangsregeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.