2. Overwegingen
2.1 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet op de ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van 6 juni 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
2.2 Op 6 juni 2008 heeft de derde partij verweerder verzocht een naschoolse opvang te mogen oprichten in de voormalige bovenwoning van het pand aan de [adres]. Op de begane grond is reeds een kinderdagverblijf van hen gevestigd. De aangrenzende bebouwing [adres], waar een aantal eisers woont, bevindt zich op vijf meter afstand. Op de eerste verdieping bevindt zich over bijna de hele achterkant van het pand, een balkon. Hierop is een schutting aangebracht.
2.3 Het pand aan de [adres] is gelegen in het bestemmingsplan ‘Bloemendaal-Dorp’, waarbinnen het de bestemming ‘Woon- en Bedrijfsdoeleinden’ heeft. Op gronden met deze bestemming zijn toegelaten woningen, inpandige autoboxen en bergplaatsen, ambachtelijke bedrijven of opslagruimten, garagebedrijven en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Niet in geschil is dat het in gebruik nemen van de eerste verdieping van het pand aan de [adres] als naschoolse opvang hiermee in strijd is. Verweerder heeft vervolgens onderzocht of vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden verleend.
2.4 Verweerder heeft vervolgens op 7 oktober 2008 besloten “In principe medewerking te verlenen voor vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19, lid 2 WRO”, hierna het principebesluit. Onder 10. Uitvoering staat vermeld: Uw besluit zal na publicatie voor een periode van zes weken ter visie worden gelegd. Indien er geen zienswijzen worden ingediend, wordt de vrijstelling verleend. Het principebesluit vervolgens ter inzage gelegd.
2.5 In beroep hebben eisers ten eerste aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 3:11 van de Awb heeft gehandeld door slechts het principebesluit tot het verlenen van vrijstelling en de aanvraag te publiceren. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Er is weliswaar sprake van een ongelukkige woordkeuze door het woord ‘principebesluit’ te gebruiken in plaats van ontwerp-besluit maar verweerder heeft wel de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd zoals gebruikelijk is bij een besluit als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. Het principebesluit kan derhalve materieel gezien gelijk worden gesteld aan een ontwerp-besluit als bedoeld in artikel 3:11 Awb. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.6 Voorts hebben eisers aangevoerd dat sprake was van een nieuwe bouwaanvraag omdat de vergunninghouder in de oorspronkelijke aanvraag ook vergunning heeft gevraagd voor de bouw van een berging, die later achterwege is gelaten. De nieuwe aanvraag en een nieuw ontwerpbesluit hadden volgens eisers ter inzage gelegd moeten worden. Deze grond treft deze grond geen doel. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 2 juli 2008 (LJN BJ4459) heeft overwogen, moet bij toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, in beginsel op de aanvraag worden beslist zoals die is ingediend en met het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd. Na aanvang van de terinzagelegging is het niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen, tenzij vaststaat dat daardoor geen derden zijn benadeeld. Gesteld noch gebleken is dat eisers in het onderhavige geval zijn benadeeld doordat de derde partij de aanvraag heeft beperkt door middel van het weglaten de berging. De grief faalt.
2.7 Ten aanzien van de belangenafweging die verweerder in het kader van de verleende vrijstelling heeft gemaakt, hebben eisers aangevoerd dat verweerder hun belangen onvoldoende heeft onderzocht en vervolgens een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Eisers vrezen vooral geluidsoverlast en een toename van de parkeerdruk door het gebruik van de eerste verdieping en het balkon voor naschoolse opvang.
2.8 Verweerder, erkennend het grote maatschappelijk belang van naschoolse opvang, heeft de gevraagde vrijstelling verleend, maar daaraan het voorschrift verbonden dat de buitenruimte op de begane grond niet wordt gebruikt als speelplaats voor kinderen van de naschoolse opvang. Uit de ruimtelijke onderbouwing zoals verweerder die laatstelijk op 8 september 2009 heeft aangevuld, blijkt dat verweerder heeft geconstateerd dat de aangrenzende bebouwing zich op vijf meter afstand bevindt. Verweerder heeft aangegeven dat, nu de naschoolse opvang een type A-inrichting is in de zin van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), op grond van het Activiteitenbesluit bepaalde geluidsnormen gelden voor een dergelijke inrichting. Verweerder acht het niet aannemelijk dat deze geluidsnormen worden overschreden en voert daartoe het volgende aan. Het balkon zal alleen tijdens vakanties en op woensdag- en vrijdagmiddagen worden gebruikt voor de lunch, het gebruik betreft voorts een binnenruimte en gezien de bestemming is enige geluidsproductie acceptabel.
2.9 Uit deze ruimtelijke onderbouwing komt naar voren dat verweerder belang hecht aan een beperkt gebruik van het balkon. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand dat, indien verweerder in het belang van de directe buren een beperkt gebruik van het balkon aangewezen acht, in het kader van de rechtszekerheid van omwonenden, een voorschrift dat het gebruik van het balkon in tijd beperkt, opneemt. Dat op grond van het Activiteitenbesluit geluidsnormen gelden waaraan de derde partij zich dient te houden, doet daar niet aan af. Nu verweerder een dergelijk voorschrift niet heeft opgenomen, is beperkt gebruik van het balkon niet gegarandeerd. Indien verweerder met het afzien van het stellen van een voorschrift heeft bedoeld dat het balkon ruimer mag worden gebruikt, dan had verweerder dat inzichtelijk moeten maken in de ruimtelijke onderbouwing en de belangenafweging. Overigens is onduidelijk gebleven of gebruik van het balkon noodzakelijk is. Volgens belanghebbende is het maar ten dele te gebruiken voor de naschoolse opvang. Eisers hebben benadrukt dat het een oppervlakte heeft van 19 meter bij 3,20 meter, is 60m2, inclusief 3 lichtkoepels. Gelet op het vorenstaande komt het besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.10 Verder hebben eisers nog aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerdruk die door de komst van de naschoolse opvang zal toenemen. In de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder gesteld dat de parkeerdruk niet recht evenredig zal toenemen met het aantal kinderen dat naar de naschoolse opvang gaat, omdat veelal sprake is van meerdere kinderen in één gezin, die tevens gebruik maken van het kinderdagverblijf, dat al op de begane grond gevestigd is. Indien een toename van het aantal verkeersbewegingen leidt tot stremming, zal verweerder een stopverbod instellen als gevolg waarvan verderop in de Donkerelaan geparkeerd moet worden. De rechtbank acht deze onderbouwing niet onredelijk en verwerpt deze grond van eisers.
2.11 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.9 is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden gesteld op € 644,- ( 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 20 april 2009;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,- , te betalen aan eisers;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal het door eisers betaalde griffierecht van € 150,- aan hen vergoedt.