RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801197-09
Uitspraakdatum: 23 oktober 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost - HvB Ter Peel te Evertsoord.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 22 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd alle op de beslaglijst vermelde goederen verbeurd te verklaren.
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
Verdachte is op 22 augustus 2009 met het vliegtuig via Madrid uit Santo Domingo in Nederland op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Nadat verdachte werd gevraagd om de door haar meegevoerde bagage (een grote en een kleine koffer) op een visitatiebalie te leggen en te openen, opende zij de grote koffer en antwoordde zij desgevraagd dat zij drie weken in de Dominicaanse Republiek was geweest en dat zij geen werk had. Nadat verdachte de grote koffer had geopend, rook de verbalisant een sterke lijmlucht. Vervolgens heeft de verbalisant alle goederen uit de koffer gehaald. Toen de verbalisant de koffer optilde, voelde deze dat de koffer behoorlijk zwaar was voor een lege koffer en nadat de koffer door het scanapparaat was gehaald, waren op het scherm contouren van verschillende pakketjes in de koffer te zien. Desgevraagd antwoordde verdachte dat de koffer aan haar toebehoorde en dat zij deze zelf heeft ingepakt. Bij nader onderzoek van de grote koffer zagen de verbalisanten dat de bodemplaat aan de binnenkant van de rolkoffer afgedicht was met vermoedelijk kit. Na verwijdering van de bodemplaat werden tien in plastic zakken gewikkelde pakketjes aangetroffen met daarin een witkleurige stof. Van de aangetroffen stof zijn tien representatieve monsters genomen die voor analyse zijn overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. Het netto gewicht van de in de pakketjes aangetroffen stof bedroeg in totaal ongeveer 1.997,2 gram. In haar rapport heeft de deskundige van het Douane Laboratorium te Amsterdam geconcludeerd dat de in de pakketten aangetroffen stof cocaïne bevat, zijnde een stof die vermeld is op lijst I van de Opiumwet.
Verdachte heeft tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat er cocaïne in haar grote koffer was verborgen. Ter staving van haar ontkenning heeft verdachte aangevoerd dat zij de koffer had geleend van een kennis van een vriendin in Santo Domingo van wie zij het adres niet weet [naam], omdat haar eigen koffer op de heenreis kapot was gegaan. Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het inpakken van de koffer, die zij één dag vóór het vertrek naar Nederland had gekregen, niets heeft geroken, dat zij de sterke lijmlucht pas rook toen de koffer werd geopend bij de douane op Schiphol, en dat zij de koffer leeg niet abnormaal zwaar vond aanvoelen. Tevens heeft verdachte verklaard dat zij bij thuiskomst in Nederland verder niets meer met de koffer zou doen. Bij een eventuele volgende reis naar de Dominicaanse Republiek zou zij de koffer weer meenemen om hem aan [naam] terug te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte, dat zij aan de zelf door haar ingepakte koffer niets bijzonders heeft gemerkt, onaannemelijk en ongeloofwaardig, gelet op het feit dat de verbalisanten een sterke lijmlucht roken en de koffer leeg abnormaal zwaar vonden aanvoelen. Tevens spreekt in het nadeel van verdachte dat zij geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor haar reis van en naar de Dominicaanse Republiek, terwijl haar inkomenspositie geen ruimte laat voor het betalen van dergelijke luxe reizen. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat een hoeveelheid van 1.997,2 gram cocaïne die zich in de koffer van verdachte bevond een grote waarde vertegenwoordigt. Het is volstrekt onwaarschijnlijk dat (internationale) cocaïnesmokkelaars een dergelijke grote hoeveelheid cocaïne, die een aanzienlijke (straat)waarde vertegenwoordigt, verstoppen in de koffer van een willekeurige, hiervan onwetende, reiziger met het gevaar dat deze cocaïne voorgoed buiten hun macht geraakt.
Op grond van al het voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - concludeert de rechtbank dat verdachtes verklaringen beschouwd moeten worden als een poging om de waarheid te bemantelen, namelijk dat zij heeft geweten dat zij opzettelijk cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
4.2 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 22 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1.997,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Door de verdediging is betoogd dat voor de strafmaat aansluiting moet worden gezocht bij de zogenaamde categorie pakezels van de LOVS-oriëntatiepunten, daar verdachte voldoet aan alle aldaar gestelde criteria. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van verdachte geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven haar te beschouwen als een zogenaamde pakezel. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen de straffen die zij – gelet op de ingevoerde hoeveelheid cocaïne – in soortgelijke standaardgevallen oplegt.
Op grond van het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden is.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee IBERIA instapkaarten, twee IBERIA claimtags, een IBERIA vliegticket en een bagagelabel, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verbeurdverklaring van goederen.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. Patijn, voorzitter,
mr. G.A. van der Bijl en mr. O. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.H.J. van Leeuwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2009.
mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.