RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801194-09
Uitspraakdatum: 23 oktober 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Griekenland),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6.007,9 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd alle op de beslaglijst vermelde goederen verbeurd te verklaren.
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
Verdachte is op 21 augustus 2009 met het vliegtuig vanuit Panama in Nederland op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Na een controlegesprek met verdachte heeft een douaneambtenaar een groene rolkoffer, voorzien van een KLM bagagelabel, genummerd CM0230947738, met daarop de naam ‘[naam verdachte]’, van de bagageband gehaald. De koffer van verdachte is gecontroleerd en daarin zijn een aantal dozen aangetroffen welke volgens het opschrift cake zou bevatten en een aantal zakken welke volgens het opschrift koffie zou bevatten.
Bij nader onderzoek van de koffer zijn twee witkleurige pakketten, twee conservenblikken, drie koffiezakken en twee zakken hot chocolate aangetroffen met daarin een witkleurige stof. Het totale netto gewicht van de aangetroffen stof is ongeveer 6.007,9 gram. Van de aangetroffen stof zijn negen representatieve monsters genomen die voor analyse zijn overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. In haar rapport van 27 augustus 2009 heeft de deskundige van het Douane Laboratorium geconcludeerd dat het witte, korrelige, materiaal cocaïne bevat, zijnde een stof die vermeld is op lijst I van de Opiumwet.
Verdachte heeft tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in zijn koffer zat. Verdachte heeft ter staving van zijn ontkenning aangevoerd dat hij en een vriendin [betrokkene A] door een Peruaanse vriendin [betrokkene B] waren uitgenodigd om naar Peru te komen. Ze werden niet bij [betrokkene B] thuis uitgenodigd, maar verbleven in een hotel. Verdachte heeft verklaard dat hij een maand daarvoor nog met [betrokkene A] naar Venezuela en Brazilië is gereisd. Verdachte heeft haar toen € 1.000,-- gegeven en de rest heeft [betrokkene A] betaald. Toen zij in Venezuela waren, stelde [betrokkene A] voor om naar Peru te gaan.
Op 29 juli 2009 is verdachte met [betrokkene A] vertrokken vanaf het vliegveld van Athene naar Spanje, alwaar zij vijf dagen in Barcelona hebben verbleven. Aangezien het volgens [betrokkene A] niet mogelijk was om rechtstreeks vanuit Spanje naar Lima te vliegen, heeft zij vliegtickets gekocht om via Amsterdam en Panama naar Lima (Peru) te gaan. Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene A] alle tickets heeft geregeld, gekocht en betaald, evenals hun verblijf in het Continental hotel in Lima. Bovendien heeft verdachte van [betrokkene A] en [betrokkene B] nog twee mobiele telefoons gekregen. Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene A] en [betrokkene B] op de laatste dag voor vertrek met traditionele zoetigheden aankwamen en zeiden dat hij die moest meenemen naar Griekenland, zodat hij daar aan Peru kon denken. Vervolgens heeft verdachte de spullen in zijn koffer gedaan.
[betrokkene A] had gezegd dat hij de spullen moest meenemen naar Warschau, omdat zij via Amsterdam geen vlucht meer kon krijgen naar Griekenland. [betrokkene A] zou daar vijf dagen later aan komen. In Warschau zouden ze de bus nemen naar Griekenland. Verdachte heeft verklaard dat hij op elke luchthaven waar hij aankwam [betrokkene A] moest bellen dan wel een sms-bericht moest sturen om te vertellen hoe het was gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij cocaine met zich voerde onaannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Allereerst is het een feit van algemene bekendheid dat een hoeveelheid van 6.007,9 gram cocaïne die zich in de koffer van verdachte bevond een grote waarde vertegenwoordigt. Het is volstrekt onwaarschijnlijk dat (internationale) cocaïnesmokkelaars een dergelijke grote hoeveelheid cocaïne, die een aanzienlijke (straat)waarde vertegenwoordigt, verstoppen in spullen van een willekeurige, hiervan onwetende, reiziger met het gevaar dat deze cocaïne voorgoed buiten hun macht geraakt. In dit verband is de verklaring van verdachte dat hij op elke luchthaven waar hij aankwam [betrokkene A] moest bellen dan wel haar een sms-bericht moest sturen om te vertellen hoe het was gegaan, op zijn minst opmerkelijk te noemen.
Voorts spreekt in het nadeel van verdachte dat hij geen afdoende verklaring heeft kunnen afleggen voor het feit dat [betrokkene A], die hij maar een jaar kent, zowel tijdens hun eerste reis naar Venezuela en Brazilië als tijdens hun reis naar Peru een maand later alle vliegtickets en verblijfkosten heeft betaald, terwijl verdachte zelf maar een klein bedrag hoefde te betalen.
Tevens heeft verdachte geen afdoende verklaring kunnen geven voor de omslachtige terugreis naar Griekenland. Bovendien zijn de verklaringen die verdachte tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting heeft afgelegd met betrekking tot de terugreis naar Griekenland op onderdelen tegenstrijdig. Ter terechtzitting en bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat [betrokkene A] vijf dagen langer in Peru zou blijven, omdat ze daar een vriend was tegengekomen, terwijl hij tijdens het verhoor bij de Marechaussee op 22 augustus 2009 heeft verklaard dat [betrokkene A] problemen had met haar vliegticket en om die reden vijf dagen later uit Peru zou vertrekken.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen van verdachte in onderlinge samenhang beschouwd zo ongeloofwaardig en onaannemelijk zijn, dat de verklaringen niet anders kunnen zijn bedoeld dan ter bemanteling van de waarheid, namelijk dat verdachte heeft geweten dat zich in de “traditionele lekkernijen” die hij in zijn bagage meevoerde een grote hoeveelheid cocaïne bevond. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk een grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4.2 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 21 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6.007,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 6.007,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare standaard-gevallen pleegt te worden opgelegd. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte slechts beschouwd kan worden als zogenaamde “pakezel” zoals, subsidiair, door zijn raadsman bepleit.
De rechtbank acht de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vliegticket, drie instapkaarten, een claimtag, twee mobiele telefoons en een bagagelabel, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIG (40) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslagbeslissing als vermeld in vonnis.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. Patijn, voorzitter,
mr. G.A. van der Bijl en mr. O. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.H.J. van Leeuwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2009.
mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.