zaaknummer / rolnummer: 151551 / HA ZA 08-1399
Vonnis in incidenten van 11 november 2009
1. [B],
wonende te […],
2. [C],
wonende te […],
3. [D],
wonende te […],
4. [E],
wonende te […],
5. [F],
wonende te […],
6. [G],
wonende te […],
7. [H],
wonende te […],
8. [I],
wonende te […],
9. [J],
wonende te […],
10. [K],
wonende te […],
11. [L],
wonende te […],
12. [M],
wonende te […],
13. [N],
wonende te […],
14. [O],
wonende te […],
15. [P],
wonende te […],
16. [Q],
wonende te […],
17. [R],
wonende te […],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident strekkende tot primair niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair het doen verschaffen van afschriften van, althans inzage in, bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv,
eisers in het incident strekkende tot het doen verschaffen van afschriften van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv,
1. de rechtspersoon naar het recht van de Amerikaanse staat New Jersey
MERCK & CO. INC.,
gevestigd te Whitehouse Station, New Jersey, Verenigde Staten van Amerika,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERCK SHARP & DOHME B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident, strekkende tot primair niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair het doen verschaffen van afschriften van, althans inzage in, bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv,
gedaagden in het incident strekkende tot het doen verschaffen van afschriften van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. K.A.J. Bisschop.
Partijen zullen hierna [B] en Merck genoemd worden. Gedaagde sub 2 zal afzonderlijk ook MSD genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie houdende primair vordering tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers, subsidiair vordering tot het verschaffen van afschriften van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv, tevens conclusie van antwoord van Merck
- de conclusie van antwoord in het incident tot niet-ontvankelijk verklaring en het verschaffen van afschriften van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv tevens houdende akte vermeerdering van (incidentele) eis van [B],
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, tevens akte houdende uitlating productie van Merck,
- het proces-verbaal van de op 8 oktober 2009 gehouden pleidooien en de in dit proces-verbaal genoemde stukken, te weten de akte houdende overlegging aanvullende productie, tevens houdende akte houdende wijziging van incidentele eis van Merck, de pleitnotities van mr. Bisschop voornoemd en de pleitnotities van mr. D. Zwartjens.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.
2. De beoordeling in het door Merck opgeworpen incident
2.1. Merck vordert primair dat de rechtbank [B] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen tot verklaring voor recht dat het geneesmiddel VIOXX (hierna ook: Vioxx) een gebrekkig product is en veroordeling tot het betalen van schadevergoeding op te maken bij staat. Merck voert daartoe - samengevat - aan dat [B] geen bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon is in de zin van artikel 3:302 BW en dat [B] geen rechtens te respecteren belang in de zin van artikel 3:303 BW heeft bij zijn vordering dat Vioxx een gebrekkig product is. Volgens Merck - die ook een beroep doet op strijd met de goede procesorde en misbruik van procesrecht - is er geen rechtvaardiging om de procedure te splitsen in die zin dat eerst een verklaring voor recht wordt gevorderd dat Vioxx een gebrekkig product is, zonder dat de individuele omstandigheden van [B] aan de orde komen, en dat pas daarna, in een vervolgprocedure, aan de orde komt of er sprake is van schade en causaal verband.
2.2. Merck vordert subsidiair, na wijziging van eis, de overlegging van afschriften van, althans het verstrekken van inzicht in, de in de incidentele conclusie (houdende primair vordering tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers, subsidiair vordering tot het verschaffen van afschriften van bepaalde bescheiden ex artikel 843a Rv) omschreven medische gegevens van de individuele eisers, te weten patiëntendossiers en (in sommige gevallen) lijsten van afgeleverde medicijnen (hierna: de individuele medische gegevens) op grond van artikel 843a Rv.
2.3. [B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
vordering van Merck tot niet-ontvankelijkverklaring van [B] in zijn vorderingen in de hoofdzaak
2.4. [B] voert als meest verstrekkende verweer aan dat Merck niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring. [B] voert daartoe aan dat het hier een verweer ten principale betreft en dat voor behandeling van dit verweer in incident in beginsel geen plaats is.
2.5. De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld zij dat er - zoals partijen terecht tot uitgangspunt nemen - geen gesloten systeem van incidentele vorderingen bestaat; de wet bevat geen limitatieve opsomming van mogelijke incidenten. Voorwaarde voor het instellen van een vordering bij wege van incident is naar het oordeel van de rechtbank dat de vordering een verweer bevat dan wel een aangelegenheid aan de orde stelt dat resp. die kan worden beoordeeld zonder dat de rechter daarbij aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil toekomt. Het zal hier dus doorgaans gaan om verweren en aangelegenheden van processuele aard. Indien een bij wege van incident ingestelde vordering een beoordeling van materiële geschilpunten, van de zaak zelf, vergt, leent deze vordering zich niet voor behandeling bij wege van incident en dient incidenteel eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn incidentele vordering.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de vragen of [B] is te beschouwen als onmiddellijk bij de rechtsverhouding betrokken persoon, of [B] al of niet voldoende belang heeft bij zijn vorderingen en of tengevolge van de gekozen opzet al dan niet sprake is van strijd met de goede procesorde en/of misbruik van procesrecht niet los worden gezien van de materiële rechtsbetrekkingen tussen [B] en Merck en hangen deze vragen zozeer samen met de zaak zelf dat de zaak niet meebrengt dat eerst en vooraf wordt beslist over deze vragen. Teneinde te kunnen beoordelen of is voldaan aan de vereiste van de artikelen 3:302 en 3:303 BW dient immers de materiële rechtsverhouding tussen partijen beoordeeld te worden. Beoordeeld zal immers moeten worden of eisers (erfgenamen van) voormalig Vioxx gebruikers zijn en of de mogelijkheid dat eisers tengevolge van dit gebruik schade hebben geleden aannemelijk is. Voorts zal de rechtbank, om het belang van [B] bij de algemeen geformuleerde verklaring voor recht en om de toelaatbaarheid van de gekozen opzet van de procedure te kunnen beoordelen onder meer een oordeel moeten geven over de vraag of de individuele omstandigheden van de verschillende eisers al dan niet van belang zijn voor de vraag of Vioxx een gebrekkig product is. Deze laatste vraagt nu raakt de kern van het geschil. Naar het oordeel van de rechtbank leent de onderhavige vordering zich dan ook niet voor behandeling in een incident, maar dient deze tegelijkertijd met overige verweren in de hoofdzaak naar voren te worden gebracht en te worden behandeld. De rechtbank zal Merck daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van [B]
2.7. Het bovenstaande zou anders kunnen zijn indien reeds op voorhand evident zou zijn dat een of meer van de door Merck bij wege van incident opgeworpen verweren zou slagen. Dit is evenwel niet het geval. De rechtbank, die zich in dit verband genoodzaakt ziet een voorshands oordeel te geven met betrekking tot de materiële rechtsbetrekking in geschil, overweegt daartoe dat naar haar voorshands oordeel [B] onderbouwd heeft gesteld dat hij is te kwalificeren als onmiddellijk bij de rechtsbetrekking betrokken persoon in de zin van artikel 3:302 BW en belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW bij zijn vorderingen in de hoofdzaak. Voorts is de door [B] gekozen opzet van de procedure naar voorshands oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet in strijd is met de goede procesorde en levert deze gekozen opzet geen misbruik van procesrecht op. De rechtbank acht voor dit alles het volgende redengevend.
2.8. Ten eerste heeft [B] concreet, onderbouwd met data, gesteld in welke periode hij Vioxx heeft gebruikt en dat hij tengevolge van dit gebruik schade heeft geleden. Hiermee heeft [B] zich naar het voorlopig oordeel van de rechtbank beroepen op een rechtsverhouding met Merck en op de mogelijkheid dat hij tengevolge van het gebruik van Vioxx schade heeft geleden. Merck heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit reeds in dit stadium van de procedure kan worden afgeleid dat het onaannemelijk is dat [B] Vioxx heeft gebruikt dan wel dat het onmogelijk is dat [B] tengevolge van het gebruik van Vioxx schade heeft gelden. Anders dan Merck lijkt te betogen, kan het feit dat van bepaalde stellingen van [B] (nog) geen bewijs is geleverd uiteraard niet in dit stadium van het geding tot niet-ontvankelijkheid van [B] in zijn vorderingen leiden.
2.9. Ten tweede is de rechtbank voorshands van oordeel dat de vraag of een product gebrekkig is dient te worden beoordeeld naar geobjectiveerde veiligheidsnormen en maatstaven, zodat de individuele omstandigheden van [B] voor de beantwoording van deze vraag geen rol kunnen spelen. Naar aanleiding van de stelling van Merck dat mede acht dient te worden geslagen op het gedrag van voorschrijvende artsen in de individuele gevallen wijst de rechtbank in dit verband op artikel 6:185 lid 3 BW, dat bepaalt dat de aansprakelijkheid van een producent niet wordt verminderd indien de schade is veroorzaakt zowel door een gebrek aan het product als door de gedraging van een derde. Aldus zal de vraag of Vioxx een gebrekkig product is niet inhoudelijk-juridisch anders worden behandeld in de onderhavige door [B] gekozen opzet dan in een opzet waarbij tevens schade en causaal verband meteen aan de orde worden gesteld. Er is daarom geen sprake van onnodige, en Merck belastende, abstrahering van de concrete feiten noch van een vordering tot verklaring voor recht waarbij [B] geen belang heeft. De vraag of Vioxx al of niet een gebrekkig product is zal naar het voorshands oordeel van de rechtbank ten aanzien van alle eisers in gelijke zin beantwoord worden. Gezien het bovenstaande brengt de gekozen opzet, anders dan Merck betoogt, ook geen schending van het gemeenschapsrecht, meer in het bijzonder het beginsel van richtlijnconforme uitleg of het effectiviteitsbeginsel, mee.
2.10. Ten derde is de rechtbank voorshands van oordeel dat de gekozen opzet van de onderhavige procedure strookt met de ratio van de schadestaatprocedure. Bij het hulpmiddel van de schadestaatprocedure gaat het er immers juist om dat, vooral met het oog op processuele efficiëntie, eerst over de (gronden voor) aansprakelijkheid, en eventueel: over de aannemelijkheid van de mogelijkheid van tengevolge van het betreffende onrechtmatige handelen of nalaten geleden schade wordt gedebatteerd en beslist. Als dat debat in het voordeel van de eiser is geëindigd kan vervolgens, in de schadestaatprocedure, verder worden geprocedeerd over - voor beide partijen vaak tijdrovende en veel instructie vergende - kwesties als concrete schadeposten, schadeomvang en causaliteitsvragen.
2.11. Naar voorshands oordeel van de rechtbank is de door [B] gekozen opzet daarom juist wel in het belang van de processuele efficiëntie en wordt Merck door deze gebundelde opzet dan ook niet in haar verdediging geschaad. Het strookt immers met de eisen van een behoorlijke procesvoering en het belang van de rechtspleging om de vraag van de gebrekkigheid van het product ten aanzien van alle eisers tegelijk te behandelen, alvorens op de individuele omstandigheden in te gaan. Zoals [B] terecht aanvoert, kan het (ook voor Merck kostbare en tijdrovende) debat omtrent de in de individuele gevallen geleden schade en het causaal verband, achterwege blijven in het geval niet komt vast te staan dat Vioxx een gebrekkig product is. Er is in het onderhavige geval dan ook anders dan Merck betoogt geen sprake van een willekeurige splitsing van de rechtsvordering in afzonderlijke vorderingen dan wel van ontoelaatbare “cherry picking”. Dat tengevolge van de gekozen opzet bewijs verloren dreigt te gaan, zoals Merck in zijn algemeenheid aanvoert, is door Merck niet nader onderbouwd en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
2.12. De rechtbank zal, nu de primaire vordering van Merck zich niet leent voor behandeling in een incident, Merck niet-ontvankelijk verklaren in haar primaire incidentele vordering.
vordering op grond van artikel 843a Rv
2.13. De rechtbank stelt voorop dat het Nederlands recht geen algemene exhibitieplicht kent. Een vordering op grond van artikel 843a Rv is slechts toewijsbaar indien aan alle drie in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan: (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, moet rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan, (ii) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is. Verder bestaat er geen recht op inzage, afschrift of uittreksel indien een van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen zich voordoet: (iv) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn, (v) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en (vi) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
2.14. Voor zover de vordering van Merck is gebaseerd op artikel 843a Rv overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stellingen van Merck maakt de rechtbank op dat het belang dat Merck stelt te hebben bij afschriften van dan wel inzage in de individuele medische gegevens daarin gelegen is dat uit de gevraagde documenten zal moeten blijken of sprake is van schade van [B] en van causaal verband tussen de beweerdelijke schade en het beweerdelijke gebruik van Vioxx door [B] Aangezien, zoals hiervoor overwogen, naar voorshands oordeel van de rechtbank de door [B] gekozen opzet van de procedure toelaatbaar is en de vraag of een product gebrekkig is dient te worden beoordeeld naar geobjectiveerde normen en maatstaven, zodat de individuele omstandigheden van [B] voor de beantwoording van deze vraag geen rol spelen, heeft Merck - in dit stadium van de procedure - geen rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv bij haar incidentele vordering. Dat Merck tevens belang zou hebben bij genoemde stukken in verband met de vraag of Vioxx een gebrekkig product is, is, althans in dit stadium van de procedure, niet aannemelijk geworden. Voor zover Merck heeft bedoeld te betogen dat het gedrag van de voorschrijvende artsen van invloed kan zijn op de vraag of Vioxx gebrekkig is, wijst de rechtbank nogmaals op hetgeen in rechtsoverweging 2.9 is overwogen over artikel 6:185 lid 3 BW.
2.15. De vraag of is voldaan aan de andere vereisten van artikel 843a Rv en/of een van de in dat artikel genoemde uitzonderingen zich voordoet kan in het midden blijven.
2.16. Voor zover Merck de rechtbank verzoekt gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv overweegt de rechtbank als volgt. De rechter is op grond van dit artikel bevoegd om (een van) partijen te bevelen nadere informatie te verschaffen. De rechtbank ziet echter op basis van hetgeen thans over en weer is gesteld en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding [B] in dit stadium van de procedure een dergelijk bevel te geven.
2.17. De rechtbank zal de subsidiaire incidentele vordering van Merck op grond van vorenstaande afwijzen.
het verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen
2.18. Merck heeft de rechtbank verzocht op grond van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open te stellen ingeval van afwijzing van haar incidentele vorderingen. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij ook in het door [B] opgeworpen incident, welk incident mogelijk op punten enige samenhang vertoont met het onderhavige incident, tussentijds hoger beroep zal openstellen.
2.19. De rechtbank zal Merck als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [B] in het incident veroordelen. De rechtbank begroot de proceskosten op EUR 678,00 (1,5 punt x tarief EUR 452,00)
3. De beoordeling in het door [B] opgeworpen incident
3.1. [B] vordert op grond van artikel 843a Rv dat Merck in het geding brengt:
1) een afschrift van de complete documentatie, die door Merck aan de geneesmiddelenautoriteiten in het Verenigd Koninkrijk respectievelijk Nederland zijn overgelegd bij en/of in het kader van de aanvraag van de handelsvergunning (registratie), inclusief de aanvraag zelf (hierna ook: het registratiedossier) en
2) een afschrift van alle beschikbare marketingplannen, die Merck heeft opgesteld met betrekking tot Vioxx in Nederland (hierna: de marketingplannen),
een en ander onder verbeurte van een dwangsom van EUR 100.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Merck na betekening van een toewijzend vonnis niet voldoet aan de veroordeling.
3.2. Merck voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3. De rechtbank stelt - ook in het kader van dit incident - voorop dat het Nederlands recht geen algemene exhibitieplicht kent. Zoals hiervoor overwogen, is een vordering op grond van artikel 843a Rv slechts toewijsbaar indien aan alle drie in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan: (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, moet rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan, (ii) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is. Verder bestaat er geen recht op inzage, afschrift of uittreksel indien een van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen zich voordoet: (iv) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn, (v) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en (vi) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
3.4. De rechtbank zal het verzoek van [B] beoordelen tegen de achtergrond van haar voorshandse oordeel omtrent de toelaatbaarheid van de door [B] gekozen opzet van de procedure. Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [B] op grond van artikel 843a Rv is dus dat in de hoofdzaak de vraag of Vioxx een gebrekkig product is centraal zal staan.
rechtmatig belang en behoorlijke rechtspleging ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens gewaarborgd?
3.5. [B] stelt dat hij belang heeft bij afgifte van het registratiedossier en de marketingplannen met name om daarmee aan te tonen wat Merck, in het licht van de informatie die zij op een bepaald moment ter beschikking had en in het licht van de stand van de medische wetenschap, wel en niet aan informatie heeft verstrekt aan de autoriteiten en aan voorschrijvende artsen en ook of en in hoeverre Merck “off-label use” heeft gestimuleerd.
3.6. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag welke informatie Merck heeft verstrekt en hoe Merck haar product op de Nederlandse markt heeft gezet, welke veiligheidswaarschuwingen zij daarbij wel en niet heeft gegeven, is onmiskenbaar van belang voor de vraag of Vioxx een gebrekkig product is. Het registratiedossier en de marketingplannen zijn bij uitstek stukken waarin deze informatie is vastgelegd. [B] heeft daarom, anders dan Merck betoogt, voldoende concreet aangegeven waarom de gevraagde stukken van belang kunnen zijn, zodat zijn belang voldoende is komen vast te staan. Dat [B] nog niet weet welke informatie hij in de gevraagde stukken zal aantreffen, doet aan zijn belang niet af. Niet vereist is immers dat degene die op grond van artikel 843a Rv stukken opvraagt bekend is met de inhoud van de stukken. Niet gezegd kan worden dat er sprake is van een zogenaamde “fishing expedition” nu [B] immers vanuit een concreet omschreven invalshoek de stukken wenst door te nemen.
3.7. Het verweer van Merck dat [B] geen belang heeft bij afschrift van het registratiedossier en de marketingplannen omdat verschillende (onafhankelijke) autoriteiten die stukken al bestudeerd hebben en hier geen aanleiding in hebben gezien vergunningverlening te weigeren of andere maatregelen te nemen, gaat niet op. [B] heeft immers uiteengezet dat hij het registratiedossier en de marketingplannen met een “juridisch oog” wenst in te zien, waarbij het [B], naar de rechtbank begrijpt, er vooral om te doen is welke informatie Merck in de verschillende fases van de registratieverlening en marketing bekend was en welke informatie zij verstrekt heeft of mogelijkerwijs juist heeft achtergehouden. Zoals [B] terecht betoogt, is niet aannemelijk dat bedoelde autoriteiten met dit specifieke juridische oog naar de stukken hebben gekeken. In dit verband weegt de rechtbank voorts mee dat inschrijving van een geneesmiddel geen omstandigheid is die aansprakelijkheid naar burgerlijk recht van de producent kan opheffen.
3.8. Het verweer van Merck dat [B] geen belang kan hebben bij afschrift van de marketingplannen omdat het hier een intern document betreft en omdat de reclame zich in Nederland niet tot de patiënten/consumenten zelf richt, faalt ook. Hoewel de marketingplannen een intern document zijn hebben zij wel betrekking op de wijze waarop Merck Vioxx op de markt wenste te brengen. In die zin hebben de marketingplannen derhalve een extern element. Dat de reclame zich in Nederland niet tot de patiënten/consumenten zelf richt doet aan het belang van [B] bij inzage niet af. Bij de beantwoording van de vraag of Vioxx al of niet een gebrekkig product is kan naar voorshands oordeel van de rechtbank immers mede van belang zijn of en in hoeverre Merck er rekening mee mag houden dat de voorschrijvende artsen, als ‘learned intermediaries’, hun patiënten deugdelijk informeren en waarschuwen en/of in hoeverre Merck al of niet “off-label use” heeft gestimuleerd.
3.9. Ook het verweer van Merck dat [B] geen belang heeft bij zijn vordering omdat een deel van de door [B] gevraagde stukken reeds in de Amerikaanse procedures in het geding is gebracht, gaat niet op. Vast staat immers dat niet alle door [B] gevraagde informatie in die procedures in het geding is gebracht. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat Merck, die in tegenstelling tot [B] over alle stukken beschikt, een onredelijk procedureel voordeel geniet zolang [B] niet over alle stukken kan beschikken.
3.10. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank voorts dat het beroep van Merck op de uitzondering van artikel 843a lid 4 Rv dat een behoorlijke rechtspleging ook is gewaarborgd zonder de verstrekking van de gevraagde gegevens niet opgaat. Merck heeft dit beroep immers uitsluitend onderbouwd door aan te voeren dat [B] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn verdediging is geschaad wanneer hij geen toegang krijgt tot de gevraagde bescheiden en dat het niet vast staat dat de bescheiden relevant zijn. In beide betogen volgt de rechtbank, zoals uit het bovenstaande blijkt, Merck niet.
3.11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [B] zijn verzoek voldoende concreet omschreven. Het is Merck duidelijk op welke stukken [B] doelt. Mede gezien het door [B] gestelde belang bij de stukken, welk belang voldoende concreet is omschreven, is het verzoek van [B] voldoende bepaald. Dat de omvang van het registratiedossier kennelijk enorm is, maakt niet dat het verzoek van [B] onvoldoende bepaald is dan wel dat er sprake is van een fishing expedition. Wel geeft de kennelijke omvang van het registratiedossier - tezamen met de hierna te bespreken vertrouwelijkheid van de stukken - aanleiding om de wijze waarop de inzage en afschriften wordt verstrekt nader te omlijnen, zoals hieronder omschreven.
3.12. Zoals Merck zelf aanvoert in het door haarzelf opgeworpen exhibitie-incident levert ook een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv op en is de verbintenis uit productaansprakelijkheid een lex specialis van de onrechtmatige daad. Er is dan ook, nu Merck naar voorshands oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd heeft betwist dat [B] (erfgenamen van) voormalig gebruikers van Vioxx zijn, sprake van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. Anders dan in het door Merck in dit verband aangehaalde arrest van de Hoge Raad, welk arrest overigens was gewezen onder het vóór 1 januari 2002 geldende recht, gaat het hier niet om stukken die opgevraagd worden van een derde die geen partij is in het geschil.
3.13. Merck heeft nog betoogd dat de band tussen de rechtsbetrekking enerzijds en de gevraagde stukken anderzijds niet nauw genoeg is. Dit betoog faalt, nu de informatie die [B] in de stukken verwacht aan te treffen de kern van de materiële vraag welke in de hoofdprocedure centraal zal staan raakt.
3.14. Naar aanleiding van het beroep van Merck op een gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv zal de rechtbank het belang van Merck bij de vertrouwelijkheid van de gegevens (en de daaraan gekoppelde weigering tot afgifte) afwegen tegen het belang van [B] dat recht kan worden gedaan mede op basis van de gevraagde gegevens.
3.15. Volgens Merck bevat het registratiedossier vertrouwelijke patiëntgegevens en bevatten zowel het registratiedossier als de marketingplannen vertrouwelijke, concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens. Anders dan Merck heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de vertrouwelijkheid van de gegevens zich in het onderhavige geval niet tegen inzage door [B] verzet. Naar het oordeel van de rechtbank zou Merck een onredelijk voordeel genieten en [B] een dito nadeel lijden indien de gevraagde gegevens in deze procedure niet ter beschikking van [B] komen. Hiertoe acht de rechtbank het volgende redengevend. De gevraagde gegevens betreffen de kern van de zaak, te weten de vraag of Vioxx een gebrekkig product is; een deel van de gegevens is reeds in de procedures in de VS in de openbaarheid gekomen; gesteld noch gebleken is dat eisers mogelijke concurrenten van Merck zijn; en de hierna te bespreken maatregelen en voorwaarden met betrekking tot geheimhouding bieden een voldoende waarborg voor de vertrouwelijkheid van de gegevens.
3.16. Het door Merck geclaimde positieve recht op geheimhouding wordt door deze maatregelen en voorwaarden bovendien voldoende gewaarborgd. In dit verband merkt de rechtbank op dat het verzoek van [B] zich, anders dan in de door Merck in dit verband aangehaalde voorbeelden, niet richt tot een instantie die (jegens Merck) tot geheimhouding verplicht is, doch tegen Merck zelf.
3.17. Zoals Merck zelf erkent, brengt de omstandigheid dat openbaarmaking van de marketingplannen onder de WOB is geweigerd, niet zonder meer mee dat sprake is van een gewichtige reden in de zin van artikel 843a Rv. In het onderhavige geval, waarin [B] ten behoeve van hun concrete belangen in een civiele procedure, de beschikking wensen te krijgen over de marketingplannen, en waarin de hierna te bespreken maatregelen en voorwaarden met betrekking tot geheimhouding de vertrouwelijkheid van de gegevens waarborgen, in die zin dat de gegevens uitsluitend ten behoeve van de onderhavige procedure gebruikt kunnen worden, brengt de weigering onder de WOB, welke immers betrekking heeft op een vele ruimere openbaarmaking, geen gewichtige reden in de zin van artikel 843a Rv mee.
3.18. De vertrouwelijkheid van de gegevens en de kennelijke omvang van het registratiedossier zijn voor de rechtbank aanleiding om, gebruikmakend van de bevoegdheid op grond van artikel 843a lid 2 Rv, de wijze waarop de inzage en/of afschriften dienen te worden verstrekt alsmede de wijze waarop bedoelde stukken eventueel in het geding zullen worden gebracht nader te omlijnen en daaraan voorwaarden te verbinden. Aangezien het debat zich hierop nog niet heeft toegespitst acht de rechtbank zich thans nog onvoldoende ingelicht om hierover een oordeel te geven. De rechtbank zal daarom een comparitie van partijen gelasten teneinde met partijen te overleggen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de inzage en de afschriften zullen worden verschaft alsmede over de wijze waarop bedoelde afschriften eventueel in het geding zullen worden gebracht. Deze comparitie zal gecombineerd worden met de in de zaak met zaak/rolnummer 157927 / HA ZA 09-767 te gelasten comparitie. In het belang van de goede rechtspleging, teneinde een onbevangen en daardoor meer volledige feiten- en waarheidsvinding te bevorderen, zal deze comparitie met gesloten deuren worden gehouden. Voorts zal partijen en hun advocaten een mededelingsverbod in de zin van artikel 29 lid 1 sub a Rv worden opgelegd met betrekking tot hetgeen ter gelegenheid van de comparitie zal worden besproken.
3.19. Met betrekking tot de wijze van het verstrekken van afschriften en inzage denkt de rechtbank aan een regeling waarbij de advocaten van [B], nadat zij een geheimhoudingsverklaring hebben getekend, gedurende een vooraf af te spreken periode ten kantore van MSD in Haarlem inzage dienen te krijgen in de registratiedossiers en de marketingplannen. Vervolgens kunnen de advocaten van [B] aangeven van welke stukken zij afschriften wensen te krijgen. In de betreffende afschriften moeten eventuele tot individuele personen te herleiden gegevens en eventuele concurrentiegevoelige informatie onleesbaar worden gemaakt, tenzij de betreffende informatie relevant is voor de onderhavige procedure. Indien partijen hier in onderling overleg niet uitkomen, kan tussenkomst van de rechtbank nodig zijn.
3.20. Voorts wenst de rechtbank op de comparitie met partijen te bespreken op welke wijze gewaarborgd kan worden dat Merck de complete registratiedossiers aan de advocaten van [B] ter beschikking stelt en wat de kosten zijn die verbonden zijn aan het verschaffen van inzage en het verstrekken van afschriften. Tot slot zal Merck nader moeten toelichten wie van beide gedaagden de verschillende gevraagde documenten te harer beschikking heeft. Dit in verband met de gevorderde hoofdelijke veroordeling.
3.21. Op de comparitie zal uitsluitend worden ingegaan op hetgeen vermeld onder
3.18-3.20.
3.22. Het proces-verbaal van de comparitie zal, behoudens anders luidende wens van een der partijen, na afloop van de zitting en buiten hun aanwezigheid worden vastgesteld. Voor zover een partij van mening is dat de in het proces-verbaal weergegeven verklaringen niet juist zijn weergegeven, bestaat de mogelijkheid om per brief aan de zittingsadministratie van de sector civiel mede te delen in welke passages onjuistheden voorkomen. Bedoelde brief wordt aan het griffie-exemplaar van het proces-verbaal gehecht. Gelijktijdig met de verzending aan de zittingsadministratie dient een afschrift van deze brief aan de wederpartij te worden gestuurd.
het verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen
3.23. Merck heeft de rechtbank verzocht op grond van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open te stellen ingeval van een eventueel toewijzend vonnis. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de in dit incident te nemen beslissing belangrijke procesrechtelijke gevolgen heeft.
3.24. Naar aanleiding van het verzoek van [B], tegen welk verzoek Merck geen bezwaar heeft gemaakt, om de onderhavige zaak op de rol te voegen met de zaak die bekend is onder zaak/rolnummer 157927 / HA ZA 09-767 overweegt de rechtbank dat haar ambtshalve bekend is dat de rolrechter de bedoelde zaken op de rol zal voegen.
4. De beslissing
De rechtbank
in het door Merck opgeworpen incident
4.1. verklaart Merck niet ontvankelijk in haar primaire vordering,
4.2. wijst de subsidiaire vordering van Merck af,
4.3. veroordeelt Merck in de kosten van het incident, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op EUR 678,00,
4.4. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld,
in het door [B] opgeworpen incident
4.5. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan het Florapark 1 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, voor het bespreken van hetgeen vermeld in dit vonnis onder 3.18-3.20,
4.6. bepaalt dat de comparitie zal worden gecombineerd met de in de zaak met zaak/rolnummer 157927 / HA ZA 09-767 te gelasten comparitie,
4.7. bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel
- de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2009 tot en met februari 2010 dienen op te geven, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
4.8. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
4.9. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit niet zal worden gewijzigd,
4.10. wijst partijen er op, dat voor de zitting drie uur zal worden uitgetrokken,
4.11. beveelt op grond van artikel 27 lid 1 Rv dat de behandeling van de bij dit vonnis gelaste comparitie zal plaatsvinden met gesloten deuren,
4.12. verbiedt partijen op grond van artikel 29 lid 1 Rv aan derden mededelingen te doen omtrent het verhandelde ter bij dit vonnis gelaste comparitie,
4.13. houdt iedere verdere beslissing aan,
4.14. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld,
4.15. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009.?