ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4553

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700551-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepteelt- en criminele organisatiezaak door onvoldoende bewijs van medeplegen en gestructureerd samenwerkingsverband

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, stond de verdachte terecht op beschuldiging van hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte het telen van hennepplanten in een pand te Zwanenburg en deelname aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven met betrekking tot hennep. De rechtbank heeft op 16 november 2009 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 2 november 2009.

De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was, omdat deze niet voldoende duidelijkheid bood over de samenstelling van de criminele organisatie. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de tenlastelegging in samenhang met het dossier voldoende duidelijk was voor de verdachte om zich te verdedigen. De officier van justitie had vrijspraak van het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit gevorderd, met een gevangenisstraf en werkstraf als sanctie.

Echter, de rechtbank oordeelde dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende was. Het enkel aantreffen van een huurcontract voor het pand waar de hennepplantage was aangetroffen, was niet genoeg om het medeplegen van hennepteelt te bewijzen. Evenzo was er geen bewijs voor een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, omdat niet was aangetoond dat hij opzettelijk betrokken was bij de hennepteelt of de criminele organisatie.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces. De rechtbank bevestigde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, wat resulteerde in zijn vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700551-09
Uitspraakdatum: 16 november 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 november 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats,
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 augustus 2009 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [perceel B]) (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, althans 400 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 6 augustus 2009 te Haarlem, en/of Zaandam en/of Zwanenburg en/of Uithoorn, en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of - het meermalen, althans eenmaal opzettelijk aanwezig hebben van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep.
De rechtbank zal het onder 3 ten laste gelegde feit hierna aanduiden als het onder 2 ten laste gelegde feit.
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit omdat niet nader is omschreven uit welke personen de criminele organisatie bestaan zou hebben. Zij stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding ten aanzien van dat feit om die reden onvoldoende duidelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De omschrijving van het onder 2 ten laste gelegde feit biedt, in samenhang met het dossier, zoals dat is verstrekt aan de rechtbank en de verdediging, een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving van het aan verdachte gemaakte verwijt. Bij de behandeling ter terechtzitting is ook gebleken dat het verdachte duidelijk was waartegen hij zich had te verdedigen. Daarmee voldoet de tenlastelegging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aan de eisen die door artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering worden gesteld.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Tevens heeft zij gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdvierennegentig (194) dagen waarvan honderdvijftig (150) dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee (2) jaar alsmede tot een werkstraf voor de duur van tweehonderd en veertig (240) uur, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en moet verdachte daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In een pand aan [perceel B] te Zwanenburg is door de politie een hennepplantage aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ten aanzien van deze plantage verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken waren bij het opzetten daarvan en het telen en oogsten van de planten. Ook in het pand aan [perceel C] is in 2007 een hennepplantage aangetroffen door de politie. [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] op naam van verdachte zowel voor [perceel B] als voor de [perceel C] een huurcontract heeft opgesteld, opdat verdachte zou opdraaien voor de in die panden gevestigde hennepkwekerijen, mochten deze ontdekt worden door de politie. Medeverdachte [medeverdachte 1] noemt verdachte de sukkel die ervoor zou opdraaien als het fout zou gaan.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat enkel het tekenen van een huurcontract voor het pand aan de [perceel C] te Uithoorn en het aantreffen van een getekend huurcontract voor het pand aan de [perceel B] te Zwanenburg , waaromtrent verdachte ter terechtzitting heeft verklaard daarvan niets af te weten, onvoldoende is om het medeplegen van de hennepteelt in het pand aan de [perceel B] te Zwanenburg wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken van het dossier wordt genoegzaam duidelijk dat verdachte een huurcontract heeft getekend voor het pand aan de [perceel C] te Uithoorn en dat een ondertekend huurcontract is aangetroffen voor de [perceel B] te Zwanenburg. Ook kwam verdachte wel eens in de growshop van medeverdachte [medeverdachte 2] om, naar eigen zeggen, het blad Essensie te kopen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze feitelijke gegevens op zichzelf onvoldoende basis vormen om te kunnen spreken van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
6. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en A.J. Medze, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2009.
Mr. J.C. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.