ECLI:NL:RBHAA:2009:BK6516
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- A.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Executiegeschil in kort geding: beslag, verzet door een derde, bescherming van derde ter goede trouw
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft eiseres, die de auto op 1 mei 2009 van [D] heeft gekocht, een kort geding aangespannen om de afgifte van de auto te vorderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres als 'derde' in de zin van artikel 438 lid 5 Rv moet worden aangemerkt. Dit artikel vereist dat zowel de executant als de geëxecuteerde door de derde moeten worden gedagvaard, wat eiseres heeft nagelaten. Hierdoor is zij niet ontvankelijk in haar vordering. De voorzieningenrechter stelt vast dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat eiseres te goeder trouw heeft gehandeld bij de aankoop van de auto. Het horen van getuigen is noodzakelijk om de feiten vast te stellen, maar een kort geding is daar niet geschikt voor. Daarom wordt de gevraagde voorziening in conventie geweigerd.
In reconventie heeft de beslaglegger, [gedaagde], de afgifte van de kentekenbewijzen gevorderd. Ook deze vordering wordt afgewezen, omdat het wenselijk is dat de auto niet executoriaal wordt verkocht totdat in een bodemprocedure is vastgesteld wie de eigenaar is. De voorzieningenrechter wijst erop dat de afgifte van de kentekenbewijzen de verkoop zou vergemakkelijken, wat niet in het belang van de rechtsgang is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedure in executiegeschillen en de noodzaak om alle betrokken partijen te betrekken bij de rechtsgang.