ECLI:NL:RBHAA:2009:BK6966
Rechtbank Haarlem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen afname DNA-materiaal van minderjarige veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 december 2009 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen het bevel tot afname van DNA-materiaal. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.N.W. van Dam-Ouwens, had bezwaar gemaakt tegen het bevel van de officier van justitie, dat was gegeven naar aanleiding van een veroordeling voor een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen uitvoerig behandeld. De raadsvrouw voerde aan dat het bevel niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat het niet duidelijk was wie het bevel had afgegeven en of er een belangenafweging had plaatsgevonden. Daarnaast stelde zij dat de persoonlijke belangen van de veroordeelde zwaarder zouden moeten wegen dan het maatschappelijke belang van het DNA-onderzoek, vooral gezien de jeugdige leeftijd van de veroordeelde en het feit dat hij sindsdien niet meer met justitie in aanraking was gekomen.
De officier van justitie daarentegen betoogde dat de afname van DNA-materiaal op de juiste wijze was geschied en dat de wet geen verplichting oplegt om een belangenafweging in het bevel op te nemen. De rechtbank oordeelde dat de wet inderdaad geen ruimte biedt voor een generieke uitzondering voor minderjarigen en dat de uitzonderingen op de verplichting tot DNA-afname beperkt moeten worden uitgelegd. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de raadsvrouw waren aangevoerd niet voldoende waren om aan te nemen dat het afnemen van het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de wettelijke vereisten voor het bevel tot afname van DNA-materiaal waren nageleefd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. De uitspraak bevestigt de strikte toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, vooral in gevallen die betrekking hebben op minderjarigen.