ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7594

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
152475 - HA ZA 08-1528
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersaansprakelijkheid bij ongeval tussen bromfietser en automobilist met onduidelijke verkeerslichtsituatie

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 21 september 2004 te Zaandam, waarbij een bromfietser, [eiser], in botsing kwam met een personenauto bestuurd door [gedaagde sub 2]. De vraag die centraal staat is wie er verantwoordelijk is voor het ongeval, gezien de onduidelijkheid over de verkeerslichtsituatie. [Eiser] reed op een bromfiets en beweert dat hij groen licht had, terwijl [gedaagde sub 2] stelt dat zij ook groen licht had voor het rechtsaf slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij [eiser] ligt om aan te tonen dat [gedaagde sub 2] door rood licht reed. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen en rapporten in overweging genomen, waaronder een rapport van Bosscha Ongevallenanalyse, dat de werking van de verkeerslichten beschrijft. De rechtbank concludeert dat niet is komen vast te staan wie er door rood reed, en dat beide partijen een zekere mate van schuld hebben. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 2] onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te verifiëren of de rijbaan vrij was voordat zij rechtsaf sloeg. Dit leidt tot een aansprakelijkheid van 20% voor [gedaagde sub 2] en 80% voor [eiser]. De rechtbank past een billijkheidscorrectie toe, waardoor [gedaagde sub 2] 30% van de schade van [eiser] moet vergoeden, terwijl 70% voor rekening van [eiser] blijft. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK HAARLEM

152475 / HA ZA 08-152823 december 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 152475 / HA ZA 08-1528
Vonnis van 23 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1], gemeente Zaanstad,
eiser,
advocaat mr. R.T. Bocxe,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
advocaat mr. L. Koning.
Partijen zullen hierna [eiser] en Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 februari 2009
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 september 2009.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 september 2004 is [eiser] te Zaandam, gemeente Zaanstad, op de Provinciale Weg Zaandam-Castricum (N203) (hierna: de Provinciale weg) ter hoogte van de kruising met Oud Zaenden rijdend op zijn bromfiets, van het merk Yamaha, type Neos, in botsing geraakt met [gedaagde sub 2] , die een personenauto merk Renault, type Megane Scenic, bestuurde.
2.2.
[eiser] reed op een (brom)fietspad parallel gelegen aan de Provinciale weg, uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Zaandam Centrum. [gedaagde sub 2] reed in tegenovergestelde richting op de Provinciale weg, richting Amsterdam, en is op de kruising met Oud Zaenden rechtsaf geslagen. Op de kruising met Oud Zaenden is [eiser] tegen de linker flank van de auto van [gedaagde sub 2] gebotst waardoor [eiser] ten val is gekomen.
2.3.
Volgens een proces-verbaal van de politie, gesloten op 13 december 2004, vond het ongeluk plaats bij daglicht omstreeks 15.10 uur bij droog weer. De openbare verlichting brandde niet.
2.4.
Volgens een situatietekening die deel uit maakt van het proces-verbaal en een door verbalisanten gemaakte beschrijving van de situatie ter plaatse, is de rijbaan op de Provinciale weg, waar [gedaagde sub 2] reed voordat zij rechtsaf sloeg, onderverdeeld in vier rijstroken: één rijstrook voor linksafslaand verkeer, twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer en één rijstrook voor rechtsafslaand verkeer. De rijstroken voor linksafslaand en rechtdoorgaand verkeer hebben elk een afzonderlijk verkeerslicht boven de rijstrook hangen. Aan de rechterzijde van de rijstrook voor rechtsafslaand verkeer, naast het wegdek op een zwart/wit gestreepte paal, zijn twee verkeerslichten naast elkaar geplaatst, één voor rechtdoorgaand verkeer en één voor rechtafslaand verkeer.
2.5.
Het parallel aan de Provinciale weg gelegen en afgescheiden (brom)fietspad, waarop [eiser] reed, is bestemd voor fietsers en bromfietsers uit twee richtingen. Ter hoogte van de kruising met Oud Zaenden wordt het (brom)fietspad, in beide richtingen, geregeld door verkeerslichten, die automatisch in werking treden. Er zijn geen handmatige bedieningsknoppen aanwezig.
2.6.
In het proces-verbaal is voorts opgenomen:
(…) Wij verbalisanten hebben op woensdag 22 september 2004 de werking gecontroleerd van de verkeerslichten.
Wij hebben geconstateerd dat als de rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer uit beide richtingen groen licht uitstralen, beide verkeerslichten op het fietspad ook groen licht uitstralen.
Wij hebben geconstateerd dat als er een voertuig gezien vanuit de positie van bestuurster [gedaagde sub 2] op de rijstrook voor rechtsafslaand verkeer staat, de verkeerslichten op het fietspad op rood springen en dat vervolgens, na enkele seconden, het verkeerslicht voor rechtsafslaand verkeer op groen springt.
(…)
2.7.
Ten overstaan van de politie hebben twee getuigen verklaringen afgelegd, te weten [naam] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] . Laatstgenoemde getuige heeft evenwel over de toedracht van het ongeval niets kunnen verklaren, omdat hij ter plaatse aankwam toen het ongeval al was gebeurd. [getuige 1] heeft op 25 oktober 2004 verklaard:
(…)
Ik stond met mijn personenauto voor het verkeerslicht van de kruising Provinciale weg Zaandam-Castricum/Oud Zaenen. Ik stond vooraan bij dit verkeerslicht en had vrij zicht. (…)
Terwijl ik stond te wachten zag ik dat op de Provinciale weg zelf, links van mij, personenauto’s stil stonden.
Vanaf mijn positie kan ik de overige verkeerslichten wel zien, doch niet welke kleur zij uitstralen.(…)
Ik kon het verkeerslicht waarvoor die mevrouw in die personenauto niet zien, maar ik denk dat zij toch door rood licht is gereden.
Maar ik weet dat niet 100% zeker.
2.8.
[eiser] en [gedaagde sub 2] zijn beiden als verdachten door de politie gehoord. [gedaagde sub 2] heeft op 14 oktober 2004 onder meer verklaard:
(…) Omdat ik de weg was kwijtgeraakt, wilde ik op een gegeven moment een zijstraat inrijden om te keren. Ik kwam bij een kruising met stoplichten. Ik zag dat het kruisingsvlak was ingedeeld in verschillende rijstroken. Ik zag ook dat er een aparte rijstrook was voor rechtsafslaand verkeer. (…)Ik zag dat het verkeerslicht voor rechtsaf groen licht uitstraalde op het moment dat ik die strook opreed. Ik ben er absoluut zeker van dat het licht voor rechtsaf groen licht uitstraalde. Ik ben op de kruising rechtsaf geslagen. Opeens zag en hoorde ik uit tegenovergestelde richting een bromfiets aan komen rijden.(…)
Ik kan verklaren dat ik de bromfiets pas op het allerlaatste moment heb gezien.(…)
2.9.
[eiser] heeft op 22 oktober 2004 ten overstaan van de politie verklaard:
(…) Ik denk dat ik met een snelheid van 40 à 50 km per uur reed, zeker niet harder.(…)
Net voor de verkeerslichten ter hoogte van Oud Zaenden zit over de gehele weg een grote hobbel die het uitzicht enigszins bemoeilijkt, dat weet ik.
Omdat ik echter plaatselijk bekend ben, kijk ik altijd al ver van te voren welke kleur de verkeerslichten hebben. Ik ben ervan overtuigd dat mijn verkeerslicht op groen stond toen ik door reed.
Wat er daarna gebeurd is weet ik niet, ik werd pas wakker in het ziekenhuis.
2.10.
In opdracht van Nationale Nederlanden is er door Bosscha Ongevallenanalyse een rapport opgemaakt (hierna: het rapport Bosscha), waarin onder meer is opgenomen:
Met betrekking tot de werking van de verkeerslichteninstallatie (en het rijgedrag ter plaatse) kan het volgende worden gemeld:
In de rijstrook welke gevolgd werd door mevr. [gedaagde sub 2] (rechtsaf) zijn diverse detectielussen aangelegd (..). Ter plaatse werd vastgesteld dat het licht voor rechtsaf ook zonder aanvraag groen kan worden.
Als de hoofdrichting (rechtdoorgaand verkeer) groen krijgt, wordt doorgaans ook groen gegeven aan het fietsverkeer (twee richtingen), zonder dat daar zich een (brom)fietser voor hoeft te melden.
Nadat dit fietslicht enkele seconden groen heeft gehad krijgt het licht voor rechtsaf (rijrichting [gedaagde sub 2] ) groen (hetwelk ook zonder een aanvraag kan plaatsvinden).
De afstand tussen de stopstreep ( [gedaagde sub 2] ) en het begin van het fietspad bedraagt ruim 20,5 meter. De afstand tussen het fietslicht ( [eiser] ) en de botsplaats bedraagt ongeveer 18 meter (er ligt daar geen stopstreep).
Het zicht voor de betrokkenen op elkaar wordt belemmerd door een brug + reling (over water). De brug is (kijkend in de rijrichting van [eiser] ) gesitueerd op een afstand van ca. 36-48 vóór de botsplaats.
[getuige 1] kan vanuit zijn zichtpositie niet gezien hebben welke kleur het licht voor de bromfietser c.q. de automobiliste heeft uitgestraald. (…)
en:
De werking[van de verkeerslichteninstallatie, rb]
komt (..) op het volgende neer.
Het betreft een verkeersafhankelijke regeling. De groentijden van de verschillende lichten worden bepaald door het verkeersaanbod van het moment. De regelunit hanteert bij de afhandeling wel een bepaalde blokkenstructuur (beurtvolgorde), maar daarin zijn ook weer bepaalde combinaties mogelijk. De conflictmatrix (…) geeft aan welke lichten conflicterend zijn met elkaar (en welke dus niet gelijktijdig geel/groen mogen hebben).
Het licht voor de rechtdoorgaande bromfietser wordt aangeduid met nr. 26 (…) en het licht voor de rechtsafslaande automobilist heeft nr. 10 in de regeling.
Bijlage 3b laat zien dat deze richtingen een (“hard”) conflict hebben met elkaar (de intergroentijd tussen 10 en 26 bedraagt 7 seconden en andersom tussen 26 en 10 bedraagt deze tijd 6 seconden). Dit conflict is niet alleen vergrendeld in de regeling, maar ook in de conflictbewaking.
De richtingen 5, 11 (beide hoofdrichting op de Provinciale weg) en licht 26 zijn van het type wachtstandrichting, maar er is geen onderlinge koppeling of meeaanvraag. Een wachtstandrichting blijft vervolgens groen totdat een conflictrichting zijn beurt opeist.
en:
De schade bevindt zich op de linkerflank tussen beide wielen en aan de onderzijde van de portieren c.q. de daaronder liggende dorpel. Met name de hoogte van deze schade laat bepalen dat de scooter in een schuivende toestand tegen de auto is gebotst.(…)
en:
De schade aan de auto laat benaderen dat de snelheid waarmee de scooter tegen de flank is gebotst niet erg hoog zal zijn geweest. Ik elk geval niet zo hoog als de snelheid welke door [eiser] wordt genoemd in zijn verklaring: 40 á 50 km/u (…) Omdat dit (op basis van de ontstane schade) niet de snelheid kan zijn waarmee de scooter tegen de auto botste, lijkt het voor de hand te liggen dat tijdens het glijden er een bepaalde snelheidsafname heeft plaatsgevonden. Omdat de lengte van het glijtraject ontbreekt is niet nader aan te geven hoe groot deze snelheidsreductie is geweest (en kan dus ook niet worden bepaald met welke snelheid [eiser] gereden moet hebben).
2.11.
Op de foto’s die deel uitmaken van het rapport Bosscha is te zien dat op het wegdek haaientanden staan voor het verkeer dat vanaf de Provinciale weg Oud Zaenden in slaat.
2.12.
Op een
Vragenformulier Getuigevan DAS-rechtsbijstand heeft [getuige 1] op 29 december 2004 ingevuld te hebben waargenomen dat [gedaagde sub 2] door rood reed en een situatieschets bijgesloten waarop [getuige 1] het verkeerslicht van [eiser] met groen heeft aangeduid en het verkeerslicht van [gedaagde sub 2] met rood.
2.13.
In een brief van 7 januari 2007 van [getuige 1] aan Tijbout Letselschaderegeling, staat opgenomen:
Hierbij verklaar ik dat ik op 21 september 2004 omstreeks 15.00 uur tijdens het ongeval op de Provincialweg te Zaandam geconstateerd heb dat het stoplicht voor de fietsers op groen stond, dit weet ik pertinent zeker. (…)
2.14.
In een schriftelijke verklaring van 11 juli 2007 heeft [getuige 1] verklaard:
Hierbij wil ik onder ede verklaren dat de heer [eiser] Groenlicht had.
En ik weet heel zeker dat de heer [eiser] door Groen reed en dat de Politie dat niet heeft opgeschreven weet ik niet, ik weet wel dat ik dat heb doorgegeven aan de Agent die ter plaatsen was.(…)
Ik heb verklaar[d] dat het verkeerslicht van de Mevrouw die rechtsaf sloeg niet kon zien en dat zij door Rood is gereden. Ze zouden zelf eens moeten gaan kijken op de plaats waar ik stond dan zouden ze kunnen zien dat ik het licht van het fietspad HEEL goed kan zien en zo weet ik zeker dat het licht van de heer [eiser] op groen stond. (…)
2.15.
In het kader van een voorlopig getuigenverhoor zijn [eiser] , [gedaagde sub 2] en [getuige 1] als (partij)getuigen gehoord. [eiser] heeft in dit verband op 29 januari 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris onder meer verklaard:
(…) Ik maakte deze route al jaren en wel iedere dag. Er heeft kennelijk een ongeval plaastgevonden op de kruising Oud Zaenden, maar ik herinner mij niet dat dat gebeurd is, althans ik weet zelfs niet meer dat er een ongeval plaatsvond. Ik werd wakker in het ziekenhuis. Uiteraard weet ik ook niet of het licht op mijn fietspad op rood of groen stond. (…)
Ik was goed bekend met de verkeerssituatie waar het ongeluk kennelijk heeft plaatsgevonden. Ik wist dat je daar moest oppassen. Het was een druk kruispunt. (…)
2.16.
[gedaagde sub 2] heeft op 11 maart 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard:
(…) Voor de kruising bevond zich een afrit om rechtsaf te gaan. Die afrit nam ik en ik herinner mij dat er een stoplicht was op die afrit. Ik weet niet meer of dat stoplicht hing of dat het aan een paal bevestigd was. En ik weet ook niet of dat stoplicht een algemeen stoplicht was dan wel dat er zich een pijl in bevond om rechtsaf te gaan. Ik denk eigenlijk dat die pijl er niet was.
Maar ik weet zeker dat het stoplicht op groen stond. Ik kende dat kruispunt niet en ben er ook nooit meer terug geweest.
Ik herinner mij niet of ik stil stond en optrok bij de bocht dan wel dat ik gewoon door kon rijden, maar in elk geval weet ik dat ik heel rustig reed ik denk in de 2de versnelling en ik denk zo’n 20 á 30 kilometer per uur. Ik herinner me dat er een fel laag hangende zon stond, voor de bocht enigszins rechts van mij, in de bocht recht voor mij en meteen na de bocht enigszins links van mij. Ik herinner mij echter niet dat ik van de zon last heb gehad. Ik heb overigens geen enkele herinnering aan de aanrijding zelf. Ik heb niet gevoeld of gemerkt dat de bromfietser mij geraakt heeft.
2.17.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [getuige 1] voorts verklaard, blijkens het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor van 29 januari 2008:
“{…) Op de datum van het ongeval reed ik in een personenauto. Ik stond voor het kruispunt stil, omdat het stoplicht vóór mij net op rood sprong. Toen k daar stond zag ik de heer [eiser] met zijn bromfiets komen aanrijden, ik denk dat hij zo’n 40 à 50 kilometer per uur reed, en ik zag hem onderuit gaan tegen een auto, die vanaf de Provincialeweg rechtsaf richting Oud Zaenden ging. Volgens mij stond het verkeerslicht op het fietspad van de heer [eiser] op groen. Dat kan ik zien omdat dat verkeerslicht ook nog op ooghoogte een kleiner verkeerslicht heeft, dat ook vanuit mijn rijrichting zichtbaar is. Ik meen mij te herinneren dat het echt op groen stond. (…) Toen ik bij dat kruispunt stond, zag ik het verkeer op de Provincialeweg optrekken en wegrijden en tevens zag ik vanuit mijn linker ooghoek dat er een auto vanaf de Provincialeweg rechtsaf richting Oud Zaenden afsloeg.”
2.18.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 1 september 2009 heeft [eiser] verklaard, voor zover nog van belang:
Helaas zijn er over de toedracht van het ongeluk geen herinneringen meer bij mij teruggekomen. Ik weet nog dat ik die dag vanaf de pont naar huis reed. Ik ga ervan uit dat ik bij de kruising met Oud Zaenden groen licht had, omdat ik anders niet was doorgereden. Ik heb de auto van [gedaagde sub 2] niet gezien; ik heb ook geen auto’s zien staan. In mijn beleving is [gedaagde sub 2] in één keer voor mij komen staan.
Er zit een hobbel in het fietspad. Ik kan op mijn brommer het verkeerslicht al vóór de hobbel zien. Ik kan ook al vóór de hobbel zien of er een auto in de strook voor rechtafslaand verkeer, richting Oud Zaenden, staat voorgesorteerd. Het zicht wordt alleen maar beter vanaf de hobbel. Er is geen dood punt. Ter verduidelijking wil ik graag opmerken dat de hobbel geleidelijk vlak wordt. Ook daar waar de auto van [gedaagde sub 2] stond, en waar de botsing plaatsvond, is het wegdek enigszins verhoogd.
Het is niet zo dat ik de kleur van het verkeerslicht niet heb kunnen zien vanwege zoninval. Ik ken de situatie daar zo goed dat ik precies weet of ik naar het onderste of bovenste licht moet kijken.
Ik minder altijd vaart op het moment dat ik de hobbel oprijd om de verkeersituatie te overzien. Ik dek dat ik ongeveer 40 km/u reed. Op het moment van de botsing was mijn vaart miniem.(…)
2.19.
[gedaagde sub 2] heeft nog tijdens voornoemde comparitie van partijen verklaard:
(…) Ik blijf ervan overtuigd dat mijn licht groen was. Toen ik rechtsaf sloeg, zag ik de brommer niet. Toen ik links van mij keek zag ik de brommer op mij afkomen. De bestuurder stak zijn armen uit om zich af te weren. Misschien hoorde ik wel eerst piepende remmen en keek ik toen naar links, waarna ik de brommer zag. (…)
Er was die dag een laaghangende zon, die scheen in de rug van [eiser] . De zon was wel erg verblindend die dag. Iedereen reed met de zonneklep omlaag. (…)
Voor mijn gevoel werd mijn zicht niet bemoeilijkt door de zon op het moment dat ik de bocht naar rechts nam. Ik had de zonneklep omlaag. Voor mij gevoel had ik goed zicht; achteraf vraag ik mij af waarom ik de brommer niet heb gezien. (…)
2.20.
Als gevolg van het ongeval heeft [eiser] ernstig letsel opgelopen, dat onder andere bestond in een heupfractuur, waaraan hij diverse keren is geopereerd. Uiteindelijk is er bij [eiser] een heuppprothese geplaatst. Tot medio 2006 is [eiser] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest. Anderzijds, van de kant van [gedaagde sub 2] , is enige blikschade aan de auto ondervonden.
2.21.
De door [gedaagde sub 2] bestuurde personenauto was ten tijde van de aanrijding bij Nationale Nederlanden verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid ingevolge de WAM.

3.De vordering

3.1.
[eiser] heeft gevorderd om bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] het ongeval, dat op 21 september 2004 plaatsvond en waarbij [eiser] letsel heeft opgelopen, heeft veroorzaakt en dat Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] , ieder hoofdelijk en voor het geheel, dientengevolge aansprakelijk zijn;
Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] , ieder hoofdelijk en voor het geheel, te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het letsel, zoals dat is omschreven in de dagvaarding, welk letsel een gevolg is van het ongeval dat op 21 september 2004 plaatsvond en waarvoor Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] , ieder hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk zijn, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met rente en kosten;
met veroordeling van Nationale Nederlanden en [gedaagde sub 2] , ieder hoofdelijk en voor het geheel, in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , nu [gedaagde sub 2] door een rood uitstralend licht is gereden waarna [gedaagde sub 2] , toen zij rechtsaf sloeg, in botsing is gekomen met [eiser] die rechtdoor in tegenovergestelde richting de kruising opreed door een groen uitstralend licht. Tevens had, aldus [eiser] , [gedaagde sub 2] zich ervan dienen te vergewissen dat de rijbaan vrij was van overig (rechtdoorgaand) verkeer en dat zij derhalve een vrije doorgang had, hetgeen [gedaagde sub 2] blijkens haar verklaring heeft nagelaten. [gedaagde sub 2] heeft hiermee onzorgvuldig gehandeld bij het oprijden van de kruising.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van de stelling dat [gedaagde sub 2] rechtens enig verwijt kan worden gemaakt ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) op [eiser] rust.
4.3.
Volgens [eiser] is hij met de verklaringen van [getuige 1] van 29 december 2004, 7 januari 2007, 11 juli 2007 en 29 januari 2008 geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat [gedaagde sub 2] door rood reed en [eiser] door groen, terwijl [gedaagde sub 2] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op de juiste wijze is voorgesorteerd om rechts af te slaan en dat zij groen licht voor rechtsafslaand verkeer heeft gezien. Nu [gedaagde sub 2] blijkens haar verklaring ter plaatse niet bekend was, verkeerd was gereden en zocht naar een mogelijkheid om te keren, ligt het volgens [eiser] voor de hand dat [gedaagde sub 2] , als zij al groen licht heeft gezien, het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer heeft gezien, staande naast het verkeerslicht voor rechtsafslaand verkeer op een zwart-witte paal aan de rechterzijde van de rijstrook voor rechtsafslaand verkeer. Dit zou stroken met een situatietekening van [getuige 1] van 29 december 2004 en uit de verklaringen van [getuige 1] , waaruit is af te leiden dat de verkeerslichten voor rechtdoorgaand verkeer, op het (brom)fietspad en de Provinciale weg, groen licht uitstraalden, aldus [eiser] .
4.4.
[gedaagde sub 2] heeft betwist dat zij gehouden is de schade van [eiser] te vergoeden. Volgens [gedaagde sub 2] is niet zij, maar [eiser] door rood licht gereden en is [gedaagde sub 2] rustig, door groen licht, met aangepaste snelheid de kruising opgereden teneinde rechtsaf te slaan. [gedaagde sub 2] heeft voorts de betrouwbaarheid van de latere verklaringen van [getuige 1] , waarop [eiser] zich beroept, betwist.
4.5.
De rechtbank oordeelt ter zake als volgt. Vast is komen te staan dat de bij de kruising aanwezige verkeerslichten op de rijbaan waarop [gedaagde sub 2] reed en het (brom)fietspad waarop [eiser] reed, ten tijde van de aanrijding in werking waren, en dat de verkeerslichten niet tegelijkertijd groen of tegelijkertijd rood konden uitstralen en dus ook niet uitstraalden. Voorts is uit het rapport Bosscha af te leiden dat de verkeerslichten voor het rechtdoorgaand verkeer op de Provinciale weg groen licht kunnen uitstralen, terwijl de verkeerslichten op het daaraan parallel liggende (brom)fietspad rood licht geven, onder andere in het geval zich verkeer aandient om vanaf de Provinciale weg rechtsaf Oud Zaenden in te slaan.
4.6.
[eiser] heeft zich beroepen op de latere verklaringen van [getuige 1] , zoals hierboven weergegeven onder 2.13, 2.14 en 2.17. Die latere verklaringen van [getuige 1] komen er op neer dat [getuige 1] , anders dan hij eerder verklaarde ten overstaan van de politie, gezien heeft dat het verkeerslicht voor [eiser] groen was.
4.7.
De latere verklaringen van [getuige 1] acht de rechtbank niet voldoende geloofwaardig. Tegenover de politie heeft [getuige 1] immers verklaard niet 100% zeker te weten dat [gedaagde sub 2] door rood is gereden – en [eiser] derhalve door groen – en dat hij vanuit zijn positie niet heeft kunnen zien welke kleur de overige verkeerslichten uitstraalden. Deze verklaring van [getuige 1] ten overstaan van de politie strookt voorts met het rapport Bosscha waarin staat vermeld dat [getuige 1] vanuit diens positie niet heeft kunnen zien welk licht het verkeerslicht van [eiser] uitstraalde. Op grond hiervan acht de rechtbank [eiser] op grond van de latere verklaringen van [getuige 1] , mede gelet op het gepasseerde tijdsverloop tussen deze verklaringen en het ongeval, niet geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij door groen licht is gereden. Het feit dat [getuige 1] op 29 december 2004 op een vragenformulier van de rechtsbijstandverzekeraar een situatieschets heeft bijgevoegd waarop hij de verkeerslichten op het (brom)fietspad met “groen” heeft aangeduid, maakt dit oordeel niet anders. Uit het door [getuige 1] ingevulde vragenformulier met bijgesloten situatieschets is immers niet af te leiden dat [getuige 1] daadwerkelijk heeft gezien dat het verkeerslicht van [eiser] op groen stond.
4.8.
Overigens vinden de latere verklaringen van Stad onvoldoende steun in andere voor handen zijnde bewijsmiddelen. De verklaringen van [eiser] , zoals hierboven weergegeven onder 2.9, 2.15 en 2.18 zijn op dit punt immers evenmin eenduidig, terwijl anderzijds [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat het verkeerslicht voor haar groen licht uitstraalde.
4.9.
Ook uit de omstandigheid dat [getuige 1] verklaard heeft dat hij gezien heeft dat het rechtdoorgaand verkeer op de Provinciale weg eerst stilstond en vóór het botsmoment was gaan rijden, kan niet de conclusie worden afgeleid dat het verkeerslicht voor [eiser] groen was. Immers, uit het rapport Bosscha blijkt dat de verkeerslichten voor het rechtdoorgaand verkeer op de Provinciale weg en die voor het verkeer op het (brom)fietspad niet gelijk behoeven te lopen, zoals in het geval zich een auto aandient om Oud Zaenden in te slaan, zoals [gedaagde sub 2] deed.
4.10.
De rechtbank neemt gelet op het bovenstaande tot uitgangspunt dat niet is komen vast te staan wie van beide partijen door rood is gereden. In een zodanig geval dient, zo blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 april 2005, NJ 2006, 20 en HR 17 november 2006, LJN: AY9749), bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 2] aansprakelijk is tegenover [eiser] , te worden uitgegaan van de veronderstelling dat [gedaagde sub 2] door groen licht is gereden en [eiser] veronderstellenderwijs dus door rood licht moet zijn gereden. Uit die enkele omstandigheid volgt echter niet zonder meer dat [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk is voor de schade die door [eiser] is geleden als gevolg van de aanrijding die vervolgens heeft plaatsgevonden. Indien [gedaagde sub 2] onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld – hetgeen volgens [eiser] gelegen is in het feit dat [gedaagde sub 2] zich er niet van heeft vergewist dat de rijbaan vrij was – en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat zij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden, volgt uit artikel 6:162 BW dat zij wel degelijk aansprakelijk is tegenover [eiser] . In dit verband is in het bijzonder van belang of [gedaagde sub 2] in de gegeven omstandigheden rekening diende te houden met de verkeersfout van [eiser] , het door rood licht rijden, en of zij daarop haar rijgedrag had kunnen en moeten afstemmen. Bij de beantwoording van de vraag of inderdaad een aansprakelijkheid als hiervoor bedoeld is ontstaan, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Ten aanzien van gevallen als de onderhavige dienen, naast i) de veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheid dat [gedaagde sub 2] door groen is gereden, meegewogen te worden ii) het verkeersgedrag van partijen onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding, waaronder de snelheid waarmee [eiser] naderde en de vraag op welke afstand [eiser] zich nog van de kruising bevond op het moment dat [gedaagde sub 2] hem opmerkte, iii) de overzichtelijkheid van de kruising en iv) de vraag of ter plaatse mede waarschuwingsborden waren geplaatst.
4.11.
De rechtbank stelt in verband met het bovenstaande allereerst vast dat [gedaagde sub 2] - naar zij onweersproken heeft gesteld- alvorens de bocht naar rechts te maken, [eiser] niet heeft gezien. Voorts heeft [eiser] onweersproken gesteld dat [gedaagde sub 2] zich er niet van heeft vergewist dat de rijbaan op het (brom)fietspad vrij was. Immers, in de stelling dat [gedaagde sub 2] rustig, met aangepaste snelheid, de kruising op is gereden teneinde rechtsaf te slaan, ligt niet besloten dat [gedaagde sub 2] , voordat zij rechtsaf sloeg, links van haar heeft gekeken naar de rijbaan van het (brom)fietspad waarop [eiser] reed. Ook uit de verklaringen van [gedaagde sub 2] , zoals hierboven weergegeven onder 2.8, 2.16 en 2.18, kan zulks niet worden afgeleid. Indien en voor zover [gedaagde sub 2] verklaring ter comparitie, zoals hierboven weeggegeven onder 2.19, namelijk dat zij voor haar gevoel goed zicht had, kan worden aangemerkt als een betwisting van de stelling dat [gedaagde sub 2] niet heeft gekeken of er op de rijbaan van [eiser] verkeer aan kwam, dan geldt dat die verklaring te algemeen en onvoldoende gemotiveerd is, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan.
4.12.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde sub 2] in strijd met de algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer gehandeld heeft – ook in het geval van een normaal in werking zijnde verkeerslichteninstallatie – dat een kruising niet mag worden opgereden voordat is geconstateerd dat deze daadwerkelijk vrij is. Deze regel vloeit voort uit de verplichting die op verkeersdeelnemers rust ook rekening te houden met gedragingen van andere verkeersdeelnemers in strijd met enige verkeersregel, tenzij deze zo onverwacht zijn dat daarmee geen rekening behoeft te worden gehouden. Een gedraging als het rijden met een (brom)fiets door rood licht kan in zijn algemeenheid niet als een zodanige onverwachte gedraging worden aangemerkt, terwijl bovendien geldt dat in het onderhavige geval [gedaagde sub 2] , nu zij rechtsaf sloeg, er niet zonder meer van uit mocht gaan dat het verkeerslicht van [eiser] rood was.
4.13.
De rechtbank neemt voorts bij dit oordeel in aanmerking dat op het wegdek, voor rechtsafslaand verkeer zoals [gedaagde sub 2] , haaientanden zichtbaar waren, die een (extra) waarschuwingsfunctie hebben. Voorts is uit het rapport Bosscha niet gebleken, mede gelet op de verklaring van [eiser] ter zake tijdens de comparitie van partijen zoals hierboven weergegeven onder 2.18, dat de hobbel in het (brom)fietspad vóór de kruising dusdanig belemmerend is voor het zicht dat [eiser] , indien hij zich nog vóór die hobbel bevond voordat [gedaagde sub 2] rechtsaf sloeg, in het geheel niet zichtbaar was. De stelling van de kant van [gedaagde sub 2] dat de fietser op foto 12 van het rapport Bosscha, die zich op de hobbel bevindt, niet te zien zou zijn geweest als hij zich nog vóór de hobbel zou bevinden, vindt geen steun in het rapport Bosscha. De rechtbank neemt op grond hiervan aan dat, wanneer [gedaagde sub 2] in de richting van [eiser] had gekeken, zij [eiser] zou hebben zien aankomen. Door evenwel af te slaan zonder te kijken, heeft [gedaagde sub 2] door haar gevaarzettend handelen een situatie in het leven geroepen waarbij de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot is dat [gedaagde sub 2] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Dit geldt temeer nu [gedaagde sub 2] ter comparitie heeft verklaard dat de zon die dag erg verblindend scheen en dat iedereen daardoor met de zonneklep omlaag reed. Deze omstandigheid leidt ertoe dat [gedaagde sub 2] , alvorens rechts af te slaan, extra zorgvuldig in de richting van [eiser] had moeten kijken om er zeker van te zijn dat er geen (brom)fietser naderde over het fietspad.
4.14.
Door [gedaagde sub 2] is voorts een beroep gedaan op eigen schuld van [eiser] ex artikel 6:101 BW, omdat [eiser] onoplettend en met een te hoge snelheid van 40 à 50 km/u de kruising naderde, hetgeen er toe heeft geleid dat [eiser] de macht over het stuur is verloren en van zijn bromfiets is gevallen. [eiser] had, aldus [gedaagde sub 2] , bij het naderen van de kruising op afslaand verkeer moeten anticiperen, hetgeen [eiser] (verwijtbaar) heeft nagelaten. Aldus heeft [eiser] een zorgvuldigheidsnorm geschonden.
4.15.
Bij de beoordeling van dit beroep van [gedaagde sub 2] op eigen schuld moet, gelet op de eerdere vaststelling dat niet is komen vast te staan wie van beide partijen door rood is gereden, uitgegaan worden van de veronderstelling dat [eiser] door groen licht is gereden. Stelplicht en bewijslast van de feitelijke grondslag van het eigen schuld-verweer rusten immers op [gedaagde sub 2] .
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde sub 2] op eigen schuld slaagt. De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat [eiser] [gedaagde sub 2] pas vlak vóór het botsmoment heeft gezien. Niet weersproken is voorts dat [eiser] op de dag van het ongeval bij het naderen van de kruising onoplettend is geweest en de maximum snelheid van 30 km/u heeft overschreden. Ook in zijn verklaringen, zoals hierboven weergegeven onder 2.9, 2.15 en 2.18, ligt geen betwisting besloten van de stelling van [gedaagde sub 2] , dat [eiser] op de dag van het ongeval de vereiste oplettendheid niet in acht heeft genomen en te hard reed. De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat (ook) [eiser] het verwijt treft dat hij in strijd met de algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer heeft gehandeld – ook in het geval van normaal werkende verkeerslichten – dat een kruising niet mag worden opgereden alvorens na te gaan dat deze daadwerkelijk vrij is, terwijl hij bovendien te hard reed. Het verwijt aan het adres van [eiser] klemt temeer nu [eiser] blijkens zijn verklaringen plaatselijk goed bekend was, hij wist dat de kruising druk was en bovendien dat de hobbel vóór de kruising zijn zicht enigszins belemmerde. Gelet hierop had [eiser] zijn rijgedrag behoren aan te passen. Door dat na te laten heeft [eiser] door zijn gevaarzettend handelen een situatie in het leven geroepen waarbij de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot is dat [eiser] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Het ongeval is daarom mede een gevolg van een omstandigheid die [eiser] kan worden toegerekend.
4.17.
De aan ieder van beide partijen toe te rekenen omstandigheden die aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen afwegend, komt de rechtbank tot de slotsom dat ingevolge artikel 6:101 BW de causale bijdrage over en weer moet worden gesteld op 80% aan de zijde van [eiser] en 20% aan de zijde van [gedaagde sub 2] .
4.18.
[eiser] heeft voorts een beroep gedaan op toepassing van de billijkheidscorrectie die er toe zou dienen te leiden dat, gelet op de ernst van het letsel en het feit dat [eiser] schade lijdt die anders voor zijn rekening blijft, de vergoedingsplicht van [gedaagde sub 2] te stellen op 100%. Volgens [gedaagde sub 2] is er voor toepassing van de billijkheidscorrectie geen plaats.
4.19.
Gegeven de ernst van het letsel van [eiser] – tegenover de blikschade van [gedaagde sub 2] – , oordeelt de rechtbank dat er aanleiding is om een billijkheidscorrectie, waarbij immers rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval, toe te passen. In dit geval eist de billijkheid een andere verdeling dan de maatstaf van de wederzijdse causaliteit in die zin dat [gedaagde sub 2] c.q. Nationale Nederlanden 30% van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade dient te vergoeden en dat 70% ervan voor rekening van [eiser] dient te blijven. Bij de gevorderde verklaring voor recht heeft [eiser] , gelet op toewijzing van gedeeltelijke schadevergoeding, geen belang zodat deze zal worden afgewezen.
4.20.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en Nationale Nederlanden, hoofdelijk zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding van 30% van de schade die [eiser] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het ongeval van 21 september 2004, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers, mr. S. Sicking en mr. J.E. van Praag en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.904