2.10.In opdracht van Nationale Nederlanden is er door Bosscha Ongevallenanalyse een rapport opgemaakt (hierna: het rapport Bosscha), waarin onder meer is opgenomen:
Met betrekking tot de werking van de verkeerslichteninstallatie (en het rijgedrag ter plaatse) kan het volgende worden gemeld:
In de rijstrook welke gevolgd werd door mevr. [gedaagde sub 2] (rechtsaf) zijn diverse detectielussen aangelegd (..). Ter plaatse werd vastgesteld dat het licht voor rechtsaf ook zonder aanvraag groen kan worden.
Als de hoofdrichting (rechtdoorgaand verkeer) groen krijgt, wordt doorgaans ook groen gegeven aan het fietsverkeer (twee richtingen), zonder dat daar zich een (brom)fietser voor hoeft te melden.
Nadat dit fietslicht enkele seconden groen heeft gehad krijgt het licht voor rechtsaf (rijrichting [gedaagde sub 2] ) groen (hetwelk ook zonder een aanvraag kan plaatsvinden).
De afstand tussen de stopstreep ( [gedaagde sub 2] ) en het begin van het fietspad bedraagt ruim 20,5 meter. De afstand tussen het fietslicht ( [eiser] ) en de botsplaats bedraagt ongeveer 18 meter (er ligt daar geen stopstreep).
Het zicht voor de betrokkenen op elkaar wordt belemmerd door een brug + reling (over water). De brug is (kijkend in de rijrichting van [eiser] ) gesitueerd op een afstand van ca. 36-48 vóór de botsplaats.
[getuige 1] kan vanuit zijn zichtpositie niet gezien hebben welke kleur het licht voor de bromfietser c.q. de automobiliste heeft uitgestraald. (…)
De werking[van de verkeerslichteninstallatie, rb]
komt (..) op het volgende neer.
Het betreft een verkeersafhankelijke regeling. De groentijden van de verschillende lichten worden bepaald door het verkeersaanbod van het moment. De regelunit hanteert bij de afhandeling wel een bepaalde blokkenstructuur (beurtvolgorde), maar daarin zijn ook weer bepaalde combinaties mogelijk. De conflictmatrix (…) geeft aan welke lichten conflicterend zijn met elkaar (en welke dus niet gelijktijdig geel/groen mogen hebben).
Het licht voor de rechtdoorgaande bromfietser wordt aangeduid met nr. 26 (…) en het licht voor de rechtsafslaande automobilist heeft nr. 10 in de regeling.
Bijlage 3b laat zien dat deze richtingen een (“hard”) conflict hebben met elkaar (de intergroentijd tussen 10 en 26 bedraagt 7 seconden en andersom tussen 26 en 10 bedraagt deze tijd 6 seconden). Dit conflict is niet alleen vergrendeld in de regeling, maar ook in de conflictbewaking.
De richtingen 5, 11 (beide hoofdrichting op de Provinciale weg) en licht 26 zijn van het type wachtstandrichting, maar er is geen onderlinge koppeling of meeaanvraag. Een wachtstandrichting blijft vervolgens groen totdat een conflictrichting zijn beurt opeist.
De schade bevindt zich op de linkerflank tussen beide wielen en aan de onderzijde van de portieren c.q. de daaronder liggende dorpel. Met name de hoogte van deze schade laat bepalen dat de scooter in een schuivende toestand tegen de auto is gebotst.(…)
De schade aan de auto laat benaderen dat de snelheid waarmee de scooter tegen de flank is gebotst niet erg hoog zal zijn geweest. Ik elk geval niet zo hoog als de snelheid welke door [eiser] wordt genoemd in zijn verklaring: 40 á 50 km/u (…) Omdat dit (op basis van de ontstane schade) niet de snelheid kan zijn waarmee de scooter tegen de auto botste, lijkt het voor de hand te liggen dat tijdens het glijden er een bepaalde snelheidsafname heeft plaatsgevonden. Omdat de lengte van het glijtraject ontbreekt is niet nader aan te geven hoe groot deze snelheidsreductie is geweest (en kan dus ook niet worden bepaald met welke snelheid [eiser] gereden moet hebben).