zaaknummer / rolnummer: 127472 / HA ZA 06-1116
Vonnis van 23 december 2009 (bij vervroeging)
1. [eiser sub 1],
wonende te Biscarosse, Frankrijk,
2. [eiser sub 2],
wonende te Biscarosse, Frankrijk,
eisers,
advocaat mr. drs. E.A.J. Verschuur-van der Voort,
[gedaagde],
wonende te Zandvoort,
gedaagde,
advocaat mr. P. Wieringa.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 april 2009, met de daarin genoemde processtukken,
- de akte uitlating na niet gehouden deskundigenbericht van [eisers],
- de antwoordakte na niet gehouden deskundigenbericht van [gedaagde],
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Volgens [gedaagde] heeft de rechtbank haar ten onrechte het bewijs opgedragen dat het tweede huwelijk tussen erflater en [gedaagde] is gesloten door te bewijzen dat de huwelijksakte van 24 augustus 2000 betreffende het huwelijk van erflater en [gedaagde] juist is. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat een huwelijksakte op grond van artikel 1:78 BW strekt tot dwingend bewijs, en dat het derhalve aan [eisers] is om tegenbewijs te leveren. [gedaagde] miskent hiermee dat de rechtbank deze lijn ook heeft gevolgd. Bij de waardering van hetgeen [eisers] ter zake gemotiveerd heeft aangevoerd, heeft de rechtbank echter geoordeeld dat [eisers] voorshands in dit tegenbewijs is geslaagd.
2.2. Daarbij is van belang dat tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van een authentieke akte kan worden geleverd door alle middelen rechtens (art. 151 lid 2 Rv), alsmede dat daarbij voldoende is dat het tegendeel van wat in de akte staat, aannemelijk wordt gemaakt. Het stond de rechtbank derhalve vrij om – anders dan door [gedaagde] is betoogd – acht te slaan op alle in het geding gebleken feiten en omstandigheden en daaraan de bewijskracht toe te kennen die haar goeddunkt. Dat betekent dat de rechtbank tevens feiten en omstandigheden in ogenschouw mocht nemen die niet op het huwelijk betrekking hebben.
2.3. Voorts heeft de rechtbank blijkens het tussenvonnis van 27 augustus 2008 rekening gehouden met het door [gedaagde] bij pleidooi (nogmaals) gememoreerde feitenrelaas, zij het dat zij voorshands tot een ander oordeel is gekomen dan door [gedaagde] is bepleit. Nu [gedaagde] zich bij wijze van verweer tegen de vordering van [eisers] beroept op de dwingende bewijskracht van de huwelijksakte en [eisers] op basis van een feitelijk vermoeden voorshands geslaagd wordt geacht in het tegenbewijs hiertegen, dient [gedaagde] dan ook het tegendeel ofwel de juistheid van de akte te bewijzen.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat de in het tussenvonnis van 27 augustus 2008 geformuleerde bewijsopdracht niet berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In het door [gedaagde] gestelde ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om op haar eerdere beslissing ter zake de bewijsopdracht aan [gedaagde] terug te komen.
2.5. Bij pleidooi heeft de raadsman van [gedaagde] tevens het bewijsaanbod van [gedaagde], zoals gedaan bij conclusie van antwoord herhaald en bepleit dat [gedaagde] dient te worden toegelaten tot het doen horen van getuigen. Dit betoog slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.6. Bij tussenvonnis van 27 augustus 2008 heeft de rechtbank [gedaagde] toegelaten tot het leveren van bewijs als vermeld onder 2.1. Daarbij heeft de rechtbank onder verwijzing naar de bewijsaanbiedingen van [gedaagde] zoals bij conclusie van antwoord sub 45 gedaan, aangegeven dat zij van plan is een deskundigenbericht te gelasten, teneinde de echtheid van de handtekening van erflater onder de huwelijksakte (wederom) te laten beoordelen. Nadat partijen zich hierover hebben kunnen uitlaten, is het deskundigenbericht gelast. Het deskundigenbericht is echter niet gehouden omdat [gedaagde] heeft nagelaten het voorschot voor de deskundige te betalen, terwijl deze verplichting op grond van de tussenvonnissen van 27 augustus 2008, 25 maart 2009 en 22 april 2009 wel op haar rustte.
2.7. Hieruit kan de rechtbank op grond van artikel 196 lid 2 Rv – zoals zij ook heeft overwogen bij tussenvonnis van 25 maart 2009 – de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Dat brengt mee dat de rechtbank ook op deze grond in beginsel uitgaat van de juistheid van het standpunt van [eisers] dat de handtekening onder de huwelijksakte niet van erflater is.
2.8. Het voorgaande laat evenwel onverlet dat [gedaagde] bij conclusie van antwoord sub 45 naast haar bewijsaanbod ter zake de stelling dat de handtekening onder de huwelijksakte van erflater is door middel van een door de rechtbank te benoemen deskundige, tevens bewijs middels het horen van getuigen heeft aangeboden van haar stelling dat het wel degelijk erflater was die bij het huwelijk aanwezig was en de huwelijksakte heeft ondertekend. Dit bewijsaanbod heeft zij steeds gehandhaafd.
2.9. Gezien het processuele debat spitst de aan [gedaagde] gegeven bewijsopdracht zich toe op de vraag of de handtekening onder de huwelijksakte daadwerkelijk van erflater afkomstig is. Voormeld bewijsaanbod dat het wel degelijk erflater was die bij het huwelijk aanwezig was en de huwelijksakte heeft ondertekend, is dan ook ter zake dienend, zodat [gedaagde] alsnog dient te worden toegelaten tot dit bewijs door het doen horen van getuigen, ondanks het feit dat zij het voorschot voor het deskundigenbericht niet heeft voldaan. Daarbij dient het te gaan om getuigen die uit eigen waarneming kunnen verklaren of erflater bij de huwelijksvoltrekking op 24 augustus 2000 aanwezig was en of hij daarbij de huwelijksakte heeft ondertekend.
2.10. Er is daarnaast – voor zover dit al door [gedaagde] wordt bepleit – geen ruimte om in het kader van de bewijsopdracht aan [gedaagde] opnieuw een deskundigenbericht te gelasten, nu [gedaagde] hiertoe in de gelegenheid is gesteld en hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Dat zij niet in staat was het voorschot te betalen, dient – wat hier ook van zij – voor haar risico te komen, nu zij deze stelling niet tijdig met inhoudelijke argumenten heeft onderbouwd en de rechtbank derhalve reeds bij vonnis van 22 april 2009 hierop ten nadele van [gedaagde] heeft beslist.
2.11. Het bezwaar dat [gedaagde] pas na het niet gehouden deskundigenbericht heeft gemaakt tegen de persoon van de deskundige, voor zover al terecht, brengt in het voorgaande ook geen verandering nu dit tardief is. [gedaagde] heeft zich voorafgaande aan het bevel tot het doen van een deskundigenbericht kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige. Daarbij heeft zij nagelaten bezwaar te maken tegen de persoon van mevrouw […]. Vervolgens heeft [gedaagde] slechts bezwaar gemaakt tegen het door haar te betalen voorschot. Het voorgaande brengt mee dat voor wat betreft de gang van zaken rond het niet gehouden deskundigenbericht, de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] door de rechtbank niet in haar processuele belangen is geschaad.
2.12. Gezien het overwogene onder 2.5 tot en met 2.9 zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld tot het doen horen van getuigen.
2.13. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
2.14. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. stelt [gedaagde] in de gelegenheid tot het laten horen van getuigen in het kader van het aan haar bij tussenvonnis van 27 augustus 2008 opgedragen bewijs,
3.2. bepaalt dat [gedaagde], indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2010 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.3. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan het Florapark 1,
3.4. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. K.I. de Jong en mr. M.P.E. Oomens en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 23 december 2009.?