ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7922

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700597-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Skimming van betaalpassen met gebruik van skimapparatuur op tankstations

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 3 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij skimming. De verdachte heeft meermalen apparatuur geplaatst op betaalautomaten van verschillende tankstations, waarmee hij de pasgegevens en pincodes van nietsvermoedende klanten kon kopiëren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 augustus 2009 in Heemstede, samen met mededaders, skimapparatuur heeft geplaatst op een pinautomaat. Deze apparatuur was bedoeld om betaalgegevens te registreren, met als doel valse betaalpassen te maken. De verdachte is ook beschuldigd van het valselijk opmaken van betaalpassen en het doen van frauduleuze geldopnamen, waarbij in totaal een bedrag van € 32.320 is verduisterd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de dagvaarding niet nietig was, ondanks de argumenten van de verdediging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de gezamenlijke Nederlandse banken, voor het bedrag van € 32.230,00. De rechtbank heeft ook alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, die gebruikt zijn bij de uitvoering van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700597-09
Uitspraakdatum: 3 december 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 november 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem, te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 augustus 2009 te Heemstede tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) betaalpas(sen), (een) waardekaart(en), enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en) of voor het publiek beschikbare drager(s) van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten een of meer bankpas(sen), met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, valselijk op te maken en/of te vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) een opzetstuk van een pashouder en/of een opzetstuk van een scherm, welke was voorzien van een USB ingang en/of een camera en/of twee accu's van een mobiele telefoon ("skimmingsapparatuur") op een pinautomaat van [tankstation] en/of van [garagebedrijf] (gevestigd aan de [adres]) geplaatst teneinde de betaalgegevens en/of persoonsgegevens en/of pincode en/of magneet gegevens van de gebruiker van die betaalautomaat te kopieren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2009 te Heemstede tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een) skimapparaat/skimapparatuur, althans een opzetstuk van een pashouder en/of een opzetstuk van een scherm, welke was voorzien van een USB ingang en/of een camera en/of twee accu's van een mobiele telefoon en/of randapparatuur (te weten: een geprepareerde USB kabel, twee zekeringen, bedrading, welke aansluitbaar was/waren op voornoemde opzetstukken), welk(e) opzetstuk(ken) bestemd zijn/waren voor een pinautomaat ter registratie van betaalgegevens en/of persoonsgegevens en/of pincode en/of magneet gegevens van de gebruiker(s) van die pinautomaat, voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat het bestemd was tot het plegen van skimming" althans het registreren van betaalgegevens en/of persoonsgegevens en/of pincode en/of magneetstripgegevens ter opmaking van valse/vervalste betaalpassen zoals omschreven in artikel 232 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
3.
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Udenhout, gemeente Tilburg, en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk (een) betaalpas(sen) en/of (een) waardekaart(en) en/of enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en) of voor het publiek beschikbare drager(s) van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, valselijk heeft/hebben opgemaakt of heeft/hebben vervalst met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, door valselijk de (magneetstrip)gegevens van (een) originele betaalpas(sen)/bankpas(sen) die werd(en) aangeboden bij een betaalautomaat van [tankstation] (gevestigd aan de [adres]) te kopieëren ("skimming"), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) skimapparatuur op een betaalautomaat van voornoemd tankstation geplaatst en/of verwijderd en/of is/zijn (vervolgens) door zijn mededader(s) met die gekopieerde (magneetstrip)gegevens (frauduleuze) geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van die originele betaalpas(sen)/bankpas(sen) gedaan.
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 augustus 2009 tot en met 22 oktober 2009 te Dongen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) betaalpas(sen) en/of (een) waardekaart(en) en/of enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en) of voor het publiek beschikbare drager(s) van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, door valselijk de (magneetstrip)gegevens van (een) originele betaalpas(sen)/bankpas(sen) die werd(en) aangeboden bij een betaalautomaat van [tankstation] (gevestigd aan [adres]) te kopieëren ("skimming"), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) skimapparatuur op een betaalautomaat van voornoemd tankstation geplaatst en/of verwijderd en/of is/zijn (vervolgens) door verdachte en/of haar mededader(s) met die gekopieerde (magneetstrip)gegevens (frauduleuze) geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van die originele betaalpas(sen)/bankpas(sen) gedaan.
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de verdediging aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de tenlastelegging wat betreft deze feiten onvoldoende feitelijk en/of onbegrijpelijk is en (aldus) niet voldoet aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In het bijzonder zou het bestanddeel “valselijk opmaken van betaalpassen” – zoals bedoeld in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) – niet voldoende (feitelijk) zijn omschreven, aldus de verdediging.
Hoewel de verdediging kan worden nagegeven dat de tenlastelegging van de feiten 3 en 4 wat betreft de feitelijke omschrijving allerminst een schoonheidsprijs verdient en duidelijker had kunnen worden opgesteld, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat de dagvaarding ten aanzien van deze feiten ook nietig is.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat het in het kwalificatieve gedeelte van de tenlastelegging opgenomen bestanddeel “valselijk opmaken van betaalpassen” voor wat betreft de woorden “opmaken van betaalpassen” mede feitelijke betekenis heeft. De “valsheid” is in het vervolg van de tenlastelegging voldoende feitelijk omschreven door nadien in de tenlastelegging de handelingen te omschrijven op grond waarvan volgens de steller van de tenlastelegging het opmaken van de betaalpassen valselijk is gedaan. De tenlastelegging omschrijft dat het gaat om het kopiëren van (magneetstrip)gegevens van originele betaalpassen/bankpassen en het (daartoe) plaatsen en/of verwijderen van zogenoemde “skimmingsapparatuur” op de betaal-automaat van het tankstation. Verder houdt de tenlastelegging in de laatste zinsneden in dat met die gekopieerde (magneetstrip)gegevens (frauduleuze) geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van die originele betaalpassen/bankpassen zijn gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de dagvaarding daarmee aan de eisen die artikel 261, eerste lid, Sv daaraan wat betreft de opgave van het feit stelt. Verdachte is (chronologisch) verweten dat hij (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) skimmingsapparatuur op de betaalautomaat van het tankstation heeft geplaatst en/of verwijderd, dat hij valselijk de (magneetstrip)gegevens van bij die betaalautomaat aangeboden originele betaal- en/of bank-passen heeft gekopieerd, dat hij – naar de tenlastelegging moet worden verstaan – met deze gegevens andere (niet-originele) betaalpassen heeft opgemaakt en dat hij vervolgens met de gekopieerde (magneetstrip)gegevens – op de inmiddels opgemaakte andere betaalpassen – (frauduleuze) geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van de originele betaal- en/of bankpassen heeft gedaan.
Ter terechtzitting is de rechtbank evenmin gebleken dat voor verdachte niet duidelijk was waarvoor hij terecht stond en waartegen hij zich, met de bijstand van zijn raadsman, diende te verdedigen.
Het voorgaande betekent dat het betoog van de verdediging moet worden verworpen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging eveneens aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, nu – naar de rechtbank het verweer begrijpt – in de tenlastelegging van feit 2 de feitelijke uitwerking niet correspondeert met hetgeen verdachte in het kwalificatieve deel van de tenlastelegging, overeenkomstig de tekst van het betreffende wetsartikel (234 Sr), wordt verweten. Dit artikel stelt, voor zover van belang, strafbaar het voorhanden hebben van voorwerpen, bestemd voor het plegen van enig in artikel 232, eerste lid, Sr omschreven misdrijf, te weten het valselijk opmaken van betaalpassen. Gelet hierop en nu de in de feitelijke uitwerking in de tenlastelegging van feit 2 omschreven voorwerpen enkel zijn bestemd voor het kopiëren van gegevens (en niet voor het opmaken van passen) is de tenlastelegging niet begrijpelijk, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De aan het verweer ten grondslag liggende stelling dat de in de tenlastelegging van feit 2 omschreven voorwerpen niet kunnen worden aangemerkt als te zijn bestemd voor het valselijk opmaken van betaalpassen, is onjuist. De tenlastelegging moet – ook gezien de samenhang met feit 1 – aldus worden verstaan, dat volgens de steller van de tenlastelegging met behulp van genoemde voorwerpen (de “skimmingsapparatuur”) valselijk bepaalde (magneetstrip)gegevens van originele betaalpassen kunnen worden gekopieerd, welke gegevens nodig zijn voor het valselijk opmaken van andere (niet-originele) passen, waarmee vervolgens frauduleuze geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van de originele passen kunnen worden gedaan. De te kopiëren gegevens van de originele passen zijn van essentieel en onmisbaar belang voor het valselijk kunnen opmaken van de niet-originele passen. Voorwerpen met behulp waarvan de (magneetstrip)gegevens kunnen worden gekopieerd kunnen dan ook worden aangemerkt als (mede) te zijn bestemd voor het valselijk opmaken van betaalpassen.
Dit in aanmerking nemend, voldoet de tenlastelegging van feit 2 aan de daaraan te stellen eisen en is van enige onbegrijpelijkheid geen sprake.
Ook wat betreft dit feit is evenmin ter terechtzitting gebleken dat voor verdachte niet duidelijk was waarvoor hij terecht stond en waartegen hij zich, met de bijstand van zijn raadsman, diende te verdedigen.
2.2. Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten en gevorderd dat de verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, heeft de officier van justitie gevorderd, dat al deze voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, met toepassing van de zogeheten hoofdelijkheidsclausule en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1. Bewijsverweer
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat zowel de staandehouding als de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest, nu er op beide momenten geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Deze onrechtmatigheden (vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv) zouden in de ogen van de verdediging moeten leiden tot bewijsuitsluiting van al het materiaal dat als direct gevolg van de staandehouding en de aanhouding is verkregen, waaronder in het bijzonder de bevindingen ten aanzien van het door verdachte en zijn medeverdachte gebruikte voertuig en de, op grond daarvan, gedane bevindingen ten aanzien van – kort gezegd – de skimacties in Udenhout en Dongen, ten laste gelegd als feiten 3 en 4. Als gevolg van deze bewijsuitsluiting blijft er onvoldoende bewijs voor alle ten laste gelegde feiten over en dient verdachte integraal te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Op 26 augustus 2009, omstreeks 17.45 uur, heeft de politie een melding ontvangen van het [tankstation] aan de [adres]. De melding hield in dat bij dit tankstation mogelijk zogenoemde skimmingsapparatuur was aangetroffen. Politieagenten zijn ter plaatse gegaan en werden aangesproken door de beheerder van het tankstation, [getuige 1]. Het proces-verbaal van bevindingen dat (mede) door deze verbalisanten is opgemaakt (dossierpagina 82 e.v.) houdt vervolgens in:
“[getuige 1] verklaarde dat hij omstreeks 17:30 uur was aangesproken door een klant welke voornemens was te gaan tanken met zijn voertuig bij pomp 3. Deze klant vertelde dat hij vermoedelijk skimapparatuur had aangetroffen op de pinautomaat van pomp 3. Hierbij werd een zogenaamd opzetstuk van een pashouder overhandigd door de klant aan [getuige 1] alsmede een opzetstuk van een scherm welke kennelijk was geplaatst over het toetsenbord.
Hierbij toonde [getuige 1] beide goederen aan ons verbalisanten (…).
Wij (…) zagen dat het opzetstuk van een scherm tevens was voorzien van een USB ingang, een camera en kennelijk twee accu’s van een mobiele telefoon.
Hierop werden beide goederen in beslag genomen (…).”
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaring van de [getuige 1] en hetgeen door de verbalisanten zelf is waargenomen met betrekking tot (de aard van) de aangetroffen apparatuur bij het tankstation, er op dat moment sprake kon zijn van een redelijk vermoeden van schuld, dat een of meer onbekende personen zich schuldig hadden gemaakt aan het misdrijf van artikel 234 Sr en/of de artikelen 232, 311 en/of 326 Sr, dan wel een poging daartoe (artikel 45 Sr), in het spraakgebruik wel “skimmingsactiviteiten” genoemd.
[getuige 1] verklaarde voorts aan de verbalisanten dat de pinautomaten van het tankstation die dag omstreeks 12.30 uur nog waren gecontroleerd door de rayon manager (de nog nader te noemen [getuige 2]) en er op dat moment geen bijzonderheden aan de pinautomaten waren geconstateerd.
Na dit tijdstip, tussen 14.00 uur en 16.00 uur, had [getuige 1] een manspersoon en een vrouw aan de overkant van het tankstation zien staan, die een sigaret rookten.
Later die dag, omstreeks 19.02 uur, heeft de politie een tweede melding van het [tankstation] ontvangen. Deze melding hield in dat de melder, naar later bleek [getuige 1], bij het tankstation de manspersoon en de vrouw zag die hij eerder die dag een sigaret had zien roken. De politie is wederom ter plaatse gegaan en werd aldaar weer aangesproken door voornoemde [getuige 1]. Het reeds vermelde proces-verbaal van bevindingen houdt vervolgens als relaas van één van de verbalisanten in:
“[getuige 1] vertelde mij dat aan de overkant van het tankstation een manspersoon en een vrouw liepen, ik zag dat [getuige 1] vervolgens beide personen aanwees. Ik zag dat beide personen op het wandelpad langs het Groenendaalse Bos liepen. Ik (…) hoorde dat [getuige 1] vertelde dat hij deze personen voor 100% herkende als de personen die hij eerder die dag, tussen 14.00 uur en 16.00 uur, ook al tegenover het tankstation had zien staan. Tevens hoorde ik dat hij vertelde dat hij in de richting van deze personen was gelopen en dat deze personen toen in de richting liepen vanuit Bennebroek.”
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze verklaring van de [getuige 1] en het een feit van algemene bekendheid is dat personen die zich schuldig maken aan zogenaamde skimmingsactiviteiten, meermalen naar “de plaats delict” gaan, eerst om de apparatuur te plaatsen en later om deze weer te verwijderen, voor de politie voldoende aanleiding bestond, een nader onderzoek in te stellen naar de door [getuige 1] bedoelde (en aangewezen) personen en deze daartoe staande te houden, hetgeen de verbalisanten ook hebben gedaan.
Deze staandehouding kan in het licht van het bovenstaande dan ook niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Naar aanleiding van de staandehouding – kort gezegd, het aanspreken van deze personen op straat – heeft de politie immers nader onderzoek naar de personen kunnen doen en op basis daarvan kunnen beoordelen of deze personen als verdachten (van skimmingsactiviteiten) moesten worden aangehouden.
Het meergenoemde proces-verbaal van bevindingen houdt met betrekking tot dit onderzoek onder meer het volgende in:
“Daarnaar gevraagd konden beide personen geen verklaring opgeven van hun aanwezigheid in Heemstede.
Wij, verbalisanten (…) zagen dat beide personen erg nerveus waren. Dit bleek onder andere uit het roken van meerdere sigaretten en het fluisteren (…).
Op ons verzoek is [naam], inspecteur van regiopolitie Kennemerland, aangewezen en dienstdoende als hulpofficier van justitie, ter plaatse gekomen.
Hierop hebben wij vervolgens overleg gepleegd met voornoemde inspecteur met betrekking tot vorenstaande bevindingen.
Daar uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeide ten aanzien van voornoemde personen hebben wij, verbalisanten, beide verdachten (…) aangehouden.”
De rechtbank is van oordeel dat nu de beide personen geen verklaring konden opgeven voor hun aanwezigheid in Heemstede en hij op de verbalisanten een nerveuze indruk maakten, deze personen, in het licht van hetgeen hiervoor reeds is overwogen, konden worden aangemerkt als personen ten aanzien van wie er een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit (artikelen 45, 232, 234, 311 en/of 326 Sr) bestond.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op het moment dat verdachte werd aangehouden, van een heterdaadsituatie geen sprake (meer) was, zodat de aanhouding in beginsel alleen op bevel van de officier van justitie had mogen plaatsvinden, zoals artikel 54, eerste lid, Sv bepaalt. Het tweede lid van dit artikel houdt echter in dat indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, gelijke bevoegdheid toekomt aan zijn hulpofficier.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak zich een dergelijke situatie heeft voorgedaan waarin het optreden van de officier van justitie niet kon worden afgewacht. Er diende immers ter plekke een snelle beslissing met betrekking tot het al dan niet aanhouden te worden genomen. Dit brengt mee dat de genoemde hulpofficier van justitie [naam] de bevoegdheid had – aangezien ook overigens aan de voorwaarden voor aanhouding buiten het geval van ontdekking op heterdaad was voldaan – om de aanhouding van de verdachte te bevelen. Anders dan de verdediging, leest de rechtbank het proces-verbaal van bevindingen aldus dat [naam], ter plaatse aanwezig, deze aanhouding ook daadwerkelijk heeft bevolen.
Dit leidt tot de slotsom dat ook de aanhouding van verdachte als rechtmatig moet worden beoordeeld.
Wel stelt de rechtbank vast dat – op grond van de inhoud van het dossier ervan moet worden uitgegaan dat – niet is nageleefd het voorschrift van de laatste zin van artikel 54, tweede lid, Sv, nu de aanhouding van verdachte niet onverwijld aan de officier van justitie is gemeld.
De rechtbank zal echter volstaan met deze constatering en hieraan verder geen gevolgen verbinden. Uit de stukken van het strafdossier blijkt immers dat de officier van justitie in ieder geval op 27 augustus 2009 van de aanhouding op de hoogte was, nu zij op die datum een bevel beperkingen heeft afgegeven (dossierpagina 61 e.v.). Verdachte is onder deze omstandigheden door dit vormverzuim – naar het oordeel van de rechtbank – niet in zijn belangen geschonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden *1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van in het bijzonder de feiten 1 en 2:
Op 26 augustus 2009 zijn verbalisanten omstreeks 17.55 uur naar het [tankstation] aan de [adres] gegaan nadat een klant aan medewerker [getuige 1] van dit station had gemeld dat hij vermoedelijk skimapparatuur had aangetroffen op de pinautomaat van pomp 3. Hierbij waren door de klant een opzetstuk van een pashouder en een opzetstuk van een scherm aan [getuige 1] overhandigd. [getuige 1] toonde beide voorwerpen aan verbalisanten. Verbalisanten zagen dat het opzetstuk van een scherm was voorzien van een USB ingang, een camera en twee accu’s van een mobiele telefoon. Beide voorwerpen werden in beslag genomen. *2
[getuige 1] verklaarde dat de pinautomaten van de benzinepompen op 26 augustus 2009 omstreeks 12.30 uur waren gecontroleerd door de rayonmanager [getuige 2] en dat er op dat moment geen bijzonderheden waren geconstateerd. Ook verklaarde [getuige 1] dat hij tussen 14.00 uur en 16.00 uur een manspersoon en een vrouw aan de overkant van het tankstation had zien staan. *3
Omstreeks 19.10 uur kwamen verbalisanten wederom bij het tankstation nadat de melding was binnengekomen dat de manspersoon en de vrouw weer bij het tankstation werden gezien. [getuige 1] wees verbalisanten twee personen aan die aan de overkant van het tankstation liepen en verklaarde dat hij deze personen voor 100% herkende als de personen die hij eerder die dag ook tegenover het tankstation had zien staan. Verbalisanten hebben deze personen – naar onder 4.1. is omschreven – uiteindelijk aangehouden. De personen bleken te zijn genaamd [verdachte] en [medeverdachte]. Zij maakten gebruik van een personenauto van het merk Fiat, type Panda, kleur zwart, met (Belgisch) kenteken [kenteken]. *4
In deze Fiat Panda zijn onder andere aangetroffen: een navigatiesysteem (merk Navman), een accu van een Motorola telefoon, een stanleymes (met houder), een schroevendraaier, witte secondelijm, een mobiele telefoon van het merk Motorola, een geprepareerde USB kabel, twee zekeringen, een krabbertje met witkleurig(e) lijm/plaksel, bedrading, vermoedelijk een batterij oplader (een zogenoemde led driver), een rol dubbelzijdig tape (met losse stukjes) en zes doorzichtige handschoenen. Deze spullen zijn in beslag genomen.
Onder de mat van de bijrijderstoel zijn twee kentekenplaten met nummer [kenteken] aangetroffen. *5 Bij navraag bleken deze kentekenplaten gestolen te zijn. *6
De op de pinautomaat aangetroffen skimapparatuur was aan de achterzijde voorzien van dubbelzijdig plakband, waarmee de apparatuur op de betaalautomaat was bevestigd.
In het voertuig van verdachte is, zoals gezegd, een rol dubbelzijdig plakband aangetroffen en tevens diverse papieren afkomstig van het dubbelzijdig plakband (de rechtbank begrijpt: de losse stukjes).
De in het voertuig aangetroffen kentekenplaten met nummer [kenteken] waren aan de achterzijde voorzien van dubbelzijdig plakband.
De papieren die zijn aangetroffen in het voertuig van verdachte, en welke afkomstig zijn van de plakbandrol, na gebruik van een stuk tape, komen overeen met de stukken tape op de achterzijde van de kentekenplaten.
Op de achterzijde van de skimapparatuur is soortgelijke tape aangetroffen. Duidelijk is te zien dat er een kartelrand aanwezig is op deze stukken tape. *7
Een stekker van de USB kabel die in de Fiat Panda is aangetroffen, paste precies in de in beslag genomen skimapparatuur. Met deze kabel is het mogelijk om, met behulp van een laptop, de opgeslagen gegevens van de processor te halen, welke in het opzetstuk van de skimapparatuur is gemonteerd. In dit opzetstuk zit een cameraatje, waarmee de door de klanten ingetoetste pincodes kunnen worden opgenomen en worden opgeslagen. De in het voertuig aangetroffen led driver kan als batterij fungeren en de extra kabel (de bedrading) kan worden gebruikt voor het kopiëren van bestanden. *8
In het navigatiesysteem uit de Fiat Panda stond het adres [adres] ingevoerd. *9 Zoals weergegeven, is het tankstation waar nabij verdachten zijn aangetroffen, gevestigd aan de [adres].
Ten aanzien van in het bijzonder feit 3:
Op 22 augustus 2009 is er tussen 13.25 uur en 18.11 uur bij een betaalautomaat van het [tankstation] aan de [adres], gemeente Tilburg, sprake geweest van skimming. Hiervan is aangifte gedaan door [aangever], namens de gezamenlijke Nederlandse banken. In de aangifte is skimming omschreven als:
“Skimming is een verzamelnaam voor alle vormen van kopiëren van betaalpassen c.q. waardepassen. (…)
De gegevens welke op de magneetstrip van een waardepas c.q. betaalpas zijn vastgelegd worden gekopieerd en tijdelijk opgeslagen in een bestand. Deze gegevens vormen de basis voor het dupliceren van een betaalpas c.q. waardepas. Deze magneet-stripgegevens worden geplaatst op een magneetstrip van een andere pas.”
Frauduleuze geldopnamen hebben plaatsgevonden in de periode van 29 augustus 2009 tot en met 31 augustus 2009. Het door de Nederlandse banken teruggekoppelde schadebedrag inzake het skimincident in Udenhout bedraagt € 27.720,00. *10
Op de opgevraagde camerabeelden van het [tankstation] te Udenhout van 22 augustus 2009 heeft [verbalisant] het volgende gezien.
Beelden van 13.05.15 uur tot 13.07.28 uur: De inzittenden van een zwarte Fiat Panda met het kenteken [kenteken] zijn te zien. Deze inzittenden, een man (bestuurder) en een vrouw (passagier), stoppen bij pomp 3 van het tankstation. Het voertuig wordt krap tegen de pomp aan geparkeerd en de man en vrouw stappen uit. De vrouw laat haar portier openstaan en neemt dusdanig plaats tussen de auto en de pomp dat het zicht op de betaalautomaat van de pomp wordt ontnomen. De man is doende bij de betaalautomaat. Zichtbaar is dat hij geen brandstof tankt.
Beelden van 18.29.47 uur tot en met 18.31.27 uur: Dezelfde inzittenden van dezelfde auto zijn te zien. De auto stopt bij pomp 3 van het tankstation. Het voertuig wordt krap tegen de pomp aan geparkeerd en de man en vrouw stappen uit. De vrouw laat haar portier openstaan en neemt dusdanig plaats tussen de auto en de pomp dat het zicht op de betaalautomaat van de pomp wordt ontnomen. De man is doende bij de betaalautomaat. Niet zichtbaar is wat hij aan het doen is. Dit duurt 20 seconden.
[verbalisant] merkt in het proces-verbaal op dat op de beelden duidelijk is te zien dat het hier handelt om de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]. *11
In de in Heemstede onder de verdachten aangetroffen Fiat Panda werden een zwarte baseball cap en (in een tas van [medeverdachte]) een zonnebril met grote glazen aangetroffen.
[verbalisant] heeft verklaard dat op een van de opnamen van de skimmingsactie in Udenhout – waarop hij de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] heeft herkend – [medeverdachte] met haar zonnebril op haar hoofd staat en verdachte [verdachte] met de zwarte baseball cap op zijn hoofd. *12
Ten aanzien van in het bijzonder feit 4:
Op 24 augustus 2009 is er tussen 17.16 uur en 18.37 uur bij een betaalautomaat van het [tankstation] aan [adres] sprake geweest van skimming. Hiervan is aangifte gedaan door [aangever], namens de gezamenlijke Nederlandse banken. In de aangifte is skimming omschreven zoals hiervoor is weergegeven. Frauduleuze geldopnamen hebben plaatsgevonden in de periode van 16 tot 19 oktober 2009. Het door de Nederlandse banken teruggekoppelde schadebedrag inzake het skimincident in Dongen bedraagt € 4.510,00. *13
Op de opgevraagde camerabeelden van het [tankstation] te Dongen van 24 augustus 2009 heeft [verbalisant] het volgende gezien.
Het betreffen beelden van de inzittenden van een zwarte Fiat Panda met het kenteken [kenteken]. De beelden zijn van 12.41 uur tot en met 12.43 uur en van 18.19 uur tot en met 18.21 uur. [verbalisant] herkende de Fiat Panda op de beelden als de auto die op 26 augustus 2009 in Heemstede in beslag is genomen. Verder herkende [verbalisant] de man op de beelden als de in Heemstede aangehouden verdachte [verdachte]. De vrouw op de beelden heeft het postuur van de in Heemstede aangehouden verdachte [medeverdachte].
Het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal met betrekking tot de beelden van het tankstation te Dongen houdt in:
“De beelden zijn in feite soortgelijk aan de beelden van (…) Udenhout op 22 augustus 2009. De Fiat Panda komt bij de pomp aanrijden en wordt kort op de pomp geparkeerd, waarna beiden uitstappen en na enkele minuten daarna weer wegrijden.
(…)
Van de 1e maal dat de Fiat Panda bij pomp 3 van het [tankstation] verschijnt (…).
Het voertuig voorzien van het (…) kenteken [kenteken] komt op 24 augustus 2009 omstreeks 12.41 uur aanrijden en stopt bij pomp 3. Uit het voertuig stapt de man, verdachte [verdachte]. Ook stapt de passagier, vermoedelijk de verdachte [medeverdachte], uit. Niet is zichtbaar wat zij doen bij de betaalautomaat van deze pomp, waarna zij wederom instappen en omstreeks 12.43 uur weer wegrijden. [verdachte] heeft een zwarte baseball cap op.
Van de 2e maal dat de Fiat Panda bij pomp 3 van het [tankstation] verschijnt (…).
Het voertuig voorzien van het (…) kenteken [kenteken] komt op 24 augustus 2009 omstreeks 18.19 uur aanrijden en stopt bij pomp 3. Uit het voertuig stapt de man, verdachte [verdachte]. Ook stapt de passagier, vermoedelijk de verdachte [medeverdachte], uit. Niet is zichtbaar wat zij doen bij de betaalautomaat van deze pomp, waarna zij wederom instappen en omstreeks 18.21 uur weer wegrijden. [verdachte] draagt ook nu zijn zwarte baseball cap.” *14
In het navigatiesysteem dat in de (op 26 augustus 2009 doorzochte) Fiat Panda is aangetroffen, stond het adres [adres] ingevoerd. *15 Zoals weergegeven, is het tankstation gevestigd aan [adres].
4.3. Bewijsoverwegingen
4.3.1. Bespreking van overige bewijsverweren
Door de verdediging is met betrekking tot de feiten 3 en 4 aangevoerd dat de herkenning van verdachten op de camerabeelden door [verbalisant] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, aangezien uit het dossier niet blijkt dat [verbalisant] voor het bekijken van de camerabeelden verdachten [verdachte] en [medeverdachte] reeds had gezien. Nu daarom niet duidelijk is hoe [verbalisant] tot zijn herkenning is gekomen, moet deze buiten beschouwing worden gelaten, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat [verbalisant] de beide verdachten op het moment van het uitkijken van de camerabeelden al had gezien. Immers, uit het stamproces-verbaal (dossierpagina 16 e.v.), opgemaakt door [verbalisant], die tevens als contactpersoon voor op het dossier staat vermeld, blijkt dat [verbalisant] als brigadier werkzaam is bij de regiopolitie Kennemerland, district Midden, basisteam Duinrand, welk team het onderzoek naar onderhavige zaak heeft gedaan. Ook blijkt [verbalisant] na de aanhouding van beide verdachten bij het onderzoek te zijn betrokken. Zo heeft [verbalisant] onder meer op 1 september 2009 de [getuige 2] gehoord (dossierpagina 78-79) en op 4 september 2009 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld (dossierpagina 95-96). Tevens heeft [verbalisant] het proces-verbaal ten behoeve van de raadkamerzitting (gevangenhouding) van 9 september 2009 opgemaakt. Wat betreft de camerabeelden van het tankstation te Dongen (feit 4) merkt de rechtbank voorts op dat – naar uit het dossier moet worden opgemaakt – [verbalisant] deze beelden heeft bekeken ná het bekijken van de camerabeelden van het tankstation te Udenhout (feit 3).
Ter terechtzitting is door de verdediging voorts met betrekking tot feit 4 aangevoerd dat de tijd waarop de verdachten de tweede keer mogelijkerwijs bij het tankstation te Dongen zouden zijn weggereden, is gelegen vóór het tijdstip waarop, blijkens de aangifte van [aangever], de skimactie is geëindigd. Gelet hierop en nu de skimactie pas is gestart 4,5 uren nadat verdachten de eerste keer mogelijkerwijs bij het tankstation zouden zijn geweest, is het uitgesloten respectievelijk hoogst onaannemelijk dat verdachten het onder 4 ten laste gelegde hebben gepleegd, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de (geregistreerde) tijden van camera’s op tankstations en de (geregistreerde) tijden van de bij de betaalautomaten van die tankstations uitgevoerde transacties niet altijd synchroon lopen.
4.3.2. Overige bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de feiten gepleegd in Udenhout, Dongen en Heemstede merkt de rechtbank op dat deze zijn gepleegd op respectievelijk 22, 24 en 26 augustus 2009, dus binnen een zeer korte periode. Bij alle feiten is een zwarte Fiat Panda met de (gestolen) kentekenplaten [kenteken] op de camerabeelden gezien (feiten 3 en 4) dan wel in de buurt aangetroffen (feiten 1 en 2). Verdachten hadden de beschikking over een zwarte Fiat Panda, in welke auto voormelde kentekenplaten zijn aangetroffen. Voorts zijn twee van de straatnamen waar de feiten hebben plaatsgevonden – te weten de [adres] (feiten 1 en 2) en [adres] (feit 4) – ingevoerd in het navigatiesysteem, dat ook in de zwarte Fiat Panda is aangetroffen. De werkwijze bij de feiten 3, 4 en ook 1 vertoont voorts grote gelijkenissen. Het dicht bij de pomp parkeren, het uitstappen door de beide inzittenden, het zich zo opstellen dat niet (goed) zichtbaar is wat er bij de pomp (met de betaalautomaat) wordt gedaan, het na enkele minuten weer wegrijden en het dit later op de dag nogmaals herhalen. Voor wat betreft feit 1 zijn de verdachten ook twee maal bij het tankstation in Heemstede gesignaleerd, in de middag en aan het begin van de avond.
De rechtbank acht gelet hierop en gezien de inhoud van de onder 4.2. weergegeven bewijsmidden, in onderling verband en samenhang beschouwd, het bewijs geleverd dat het de verdachten zijn geweest die zich schuldig hebben gemaakt aan de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank betrekt bij haar overwegingen ten aanzien van het bewijs mede dat verdachte zich ter terechtzitting (telkens) op zijn zwijgrecht heeft beroepen wanneer hij werd geconfronteerd met verschillende, in zijn richting wijzende, onderzoeksbevindingen, en hem om een reactie dan wel een verklaring werd gevraagd. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag de rechter, indien de verdachte voor een omstandigheid welke redengevend is voor het bewijs – in casu (kort gezegd): de aanwezigheid op de plaats delict, de kentekenplaten [kenteken], de in de Fiat Panda aangetroffen apparatuur, de ingevoerde straatnamen in het navigatiesysteem en het telkens twee keer op een dag bij hetzelfde tankstation zijn – geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, dit in zijn bewijsoverwegingen betrekken (onder meer Hoge Raad 15 juni 2004, NJ 2004, 464).
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat [verdachte] en zijn [medeverdachte] de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met anderen hebben gepleegd. Nadat verdachte en [medeverdachte] waren aangehouden, hebben er frauduleuze geldopnamen plaatsgevonden met behulp van de gegevens die bij de betaalautomaten van de [tankstations] te Udenhout en Dongen door verdachten zijn verkregen. Kennelijk – nu ook verdachte hierin geen enkel inzicht geeft – is sprake van een georganiseerd verband, waarbinnen er een zekere taakverdeling bestaat. Daarbij zijn verdachte en zijn [medeverdachte] telkens naar de betaalautomaten van de betreffende tankstations gegaan om de gegevens en de pincodes van de originele passen te verkrijgen en zijn vervolgens met die gegevens valse passen opgemaakt, al dan niet door verdachten zelf en/of anderen en zullen nadien anderen met die valse passen de frauduleuze geldopnamen hebben gedaan. Het kan niet anders dan dat iedere deelnemer aan het georganiseerd verband op de hoogte was van de activiteiten van de andere deelnemers en er wetenschap van had, dat doel was, valse betaalpassen op te maken, met welke betaalpassen – ter bevoordeling van de deelnemers – frauduleuze geldopnames konden worden gedaan.
Aldus moet sprake zijn geweest van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking en moet (kort gezegd) iedere deelnemer aan het georganiseerd verband voor het geheel strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.
4.4. Begin van uitvoering
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 nog betoogd dat een poging tot het valselijk opmaken van betaalpassen niet kan worden bewezen, nu van een begin van uitvoering zoals bedoeld in artikel 45 Sr geen sprake is geweest nu verdachte en/of zijn medeverdachte geen gedragingen hebben verricht die gericht waren op de voltooiing van het valselijk opmaken van betaalpassen. Volgens de verdediging zou hiervan eerst sprake zijn wanneer een begin van uitvoering zou zijn gemaakt met het overzetten van de gekopieerde gegevens van de skimapparatuur naar de magneetstrippen van andere, valselijk op te maken, betaalpassen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan van een begin van uitvoering zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, Sr eerst worden gesproken, wanneer een of meer gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, in casu het misdrijf van artikel 232, eerste lid, Sr. De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium is voldaan. Immers, verdachte en zijn [medeverdachte] hebben niet slechts skimapparatuur voorhanden gehad (zoals ten laste is gelegd onder feit 2 en strafbaar is gesteld in artikel 234 Sr), maar deze apparatuur ook geplaatst op een betaalautomaat van een tankstation. Bij deze betaalautomaat zouden, naar verdachte en zijn medeverdachte wisten, originele betaalpassen worden aangeboden en met behulp van de geplaatste apparatuur zouden de (magneetstrip)gegevens en de pincodes van die originele passen kunnen worden gekopieerd c.q. vastgelegd. Zonder deze gegevens zouden er geen betaalpassen valselijk kunnen worden opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank staat de gedraging van verdachte – het plaatsen van de deugdelijke skimapparatuur op een in werking zijnde betaalautomaat – dan ook in een zodanig onlosmakelijk verband met het latere, met behulp van de te kopiëren gegevens, valselijk opmaken van betaalpassen, dat deze gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op de voltooiing van dat misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve wel sprake van een begin van uitvoering, en daarmee van een poging gericht op het misdrijf van artikel 232, eerste lid, Sr.
4.5. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op 26 augustus 2009 te Heemstede tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door hem en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk betaalpassen, bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, te weten bank-passen, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, valselijk op te maken, als volgt heeft gehandeld, immers hebben verdachte en zijn mededaders een opzetstuk van een pashouder en een opzetstuk van een scherm, welke was voorzien van een USB ingang, en een camera en twee accu's van een mobiele telefoon ("skimmingsapparatuur") op een pinautomaat van het [tankstation] (gevestigd aan de [adres]) geplaatst teneinde de betaalgegevens en/of persoonsgegevens en/of pincode en/of magneetgegevens van de gebruikers van die betaalautomaat te kopiëren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 26 augustus 2009 te Heemstede tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten een opzetstuk van een pashouder en een opzetstuk van een scherm, welke was voorzien van een USB ingang, en een camera en twee accu's van een mobiele telefoon en randapparatuur (te weten een geprepareerde USB kabel, twee zekeringen, bedrading, welke aansluitbaar was/waren op voornoemde opzetstukken), (“skimmingsapparatuur”), welke opzetstukken bestemd waren voor een pinautomaat ter registratie van betaalgegevens en/of persoonsgegevens en/of pincode en/of magneetgegevens van de gebruikers van die pinautomaat, voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader wisten dat het bestemd was tot het registreren van de betaalgegevens en/of persoonsgegevens en/of pincode en/of magneetstripgegevens ter opmaking van valse betaalpassen zoals omschreven in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.
hij in de periode van 22 augustus 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Udenhout, gemeente Tilburg, en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk een betaalpas, bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, door telkens valselijk de (magneetstrip)gegevens van een originele betaalpas/bankpas die werd aangeboden bij een betaalautomaat van het [tankstation] (gevestigd aan de [adres]) te kopiëren, immers hebben verdachte en zijn mededaders apparatuur op een betaalautomaat van voornoemd tankstation geplaatst en verwijderd en zijn vervolgens door mededaders met die gekopieerde (magneetstrip)gegevens frauduleuze geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van die originele betaalpassen/bankpassen gedaan.
4.
hij in de periode van 24 augustus 2009 tot en met 22 oktober 2009 te Dongen en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk een betaalpas, bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, door telkens valselijk de (magneetstrip)gegevens van een originele betaalpas/bankpas die werd aangeboden bij een betaalautomaat van het [tankstation] (gevestigd aan [adres]) te kopiëren, immers hebben verdachte en zijn mededaders apparatuur op een betaalautomaat van voornoemd tankstation geplaatst en verwijderd en zijn vervolgens door mededaders met die gekopieerde (magneetstrip)gegevens frauduleuze geldopnames ten laste van de rechtmatige eigenaren van die originele betaalpassen/bankpassen gedaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat bij bewezenverklaring daarvan die feiten niet kunnen worden gekwalificeerd als zijnde strafbare feiten, nu volgens de inhoud van het dossier skimapparatuur een processor (kopieerapparatuur) moet bevatten en dit – door de verdediging als “bestanddeel” aangeduid – niet in de tenlastelegging van de feiten 1 en 2 is opgenomen. Op grond van de tenlastelegging is sprake van ondeugdelijke skimapparatuur, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten bevatten alle bestanddelen van de delictsomschrijving van artikel 232 Sr respectievelijk artikel 234 Sr (in verband met artikel 45 Sr en/of artikel 47 Sr) en kunnen als zodanig worden gekwalificeerd. De stelling van de verdediging dat in de tenlastelegging behoort te worden opgenomen dat de apparatuur een processor (kopieerapparatuur) bevat en dat bij gebreke daarvan de feiten 1 en 2 niet kunnen worden gekwalificeerd, is onjuist. Het moeten bevatten van een processor is geen onderdeel van de delictsomschrijvingen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt verder dat de aangetroffen apparatuur deugdelijk was en dat met behulp van die apparatuur de gegevens en de pincodes van de originele passen die bij de betaalautomaten werden aangeboden, konden worden gekopieerd.
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Feit 1:
Medeplegen van poging tot opzettelijk een betaalpas bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, valselijk opmaken, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen.
Feit 2:
Medeplegen van voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf.
Feiten 3 en 4, telkens:
Medeplegen van opzettelijk een betaalpas bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, valselijk opmaken, met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het zogenoemde “skimmen”. Verdachte heeft meermalen met zijn [medeverdachte] apparatuur geplaatst op een betaal-automaat van verschillende [tankstations], met behulp van welke apparatuur de pasgegevens en de bijbehorende pincode konden worden gekopieerd c.q. vastgelegd van de betaal- en/of bankpassen van (nietsvermoedende) personen die bij die betaalautomaten hun getankte brandstof wilden afrekenen. Bij twee tankstations is dit geslaagd, te weten in Udenhout en in Dongen.
Met de aldaar verkregen gegevens hebben verdachte, zijn [medeverdachte] en/of de andere mededaders valselijk andere (niet-originele) passen opgemaakt. Vervolgens zijn met deze valse passen en de vastgelegde pincodes door de mededaders van verdachte en zijn [medeverdachte] frauduleuze geldopnamen gedaan tot een bedrag van – voor zover thans bekend – € 32.320.
Bij één tankstation, dat in Heemstede, is het bij een poging tot het valselijk opmaken van passen gebleven, nu dankzij de alertheid van een klant van dit station de skimapparatuur tijdig is ontdekt. Was dat niet gebeurd, dan zouden ongetwijfeld ook de pasgegevens en de bijbehorende pincode van de betaal- en/of bankpassen van de klanten van dit tankstation zijn gekopieerd c.q. vastgelegd, met welke gegevens valselijk andere passen zouden zijn opgemaakt.
Het kan niet anders dan dat verdachte en zijn [medeverdachte] in georganiseerd verband met anderen hebben samengewerkt, binnen welk verband er een zekere taakverdeling moet hebben bestaan, in die zin dat sommigen verantwoordelijk waren voor de valse verkrijging van de originele pasgegevens en de pincodes, dat anderen verantwoordelijk waren voor het feitelijk opmaken van de valse passen en dat mogelijk weer anderen zich bezig hielden met het uitvoeren van de frauduleuze geldopnamen. Het kan voorts niet anders dan dat bij alle deelnemers aan het verband deze geldopnamen als doel voorop hebben gestaan, waardoor zij zichzelf en anderen financieel konden verrijken ten koste van anderen. Aldus is sprake geweest van een bewuste, nauwe en ook volledige samenwerking, waarin verdachte een belangrijke rol heeft vervuld.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan.
Verdachte heeft met zijn handelen financiële schade toegebracht. Daarnaast moet het handelen van verdachte worden gekwalificeerd als een ernstige vorm van criminaliteit die veel schade aanricht bij financiële instellingen en gebruikers van bancaire producten. Ook wordt het vertrouwen dat in het betaalnetwerk en in de pinpas moet kunnen worden gesteld, door verdachtes handelen ernstig ondermijnd.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en (generale) preventie, nu feiten als de onderhavige de laatste tijd steeds vaker voorkomen – met geen andere straf kan worden volstaan dan een die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheid dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Anderzijds laat de rechtbank ook meewegen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn strafbare handelen heeft genomen.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. In hetgeen door of namens de verdachte is aangevoerd ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om tot matiging van die straf over te gaan, te minder nu verdachte wisselende verklaringen daarover heeft afgelegd en er daarom ook weinig geloof aan kan worden gehecht.
8. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat alle onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst, dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen (als gezamenlijkheid beschouwd), die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
9. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever] heeft namens de gezamenlijke Nederlandse banken een vordering tot schadevergoeding van € 32.320,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou zijn geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en – gezien de inhoud van de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen – rechtstreeks voortvloeit uit de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten.
De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij, namens de gezamenlijke Nederlandse banken, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, te weten € 32.230,00.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 232 en 234.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1. 1.00 STK Navigatieapparaat Kl:zwart
NAVMAN
25449;
2. 1.00 STK Acculader Kl:zwart
MOTOROLA Bq50 SNN5804B
25450;
3. 1.00 STK Stanleymes Kl:geel
25451 + houder;
4. 1.00 STK Schroevendraaier Kl:geel
25452;
5. 1.00 STK Lijm
BISON SECONDE
25453;
6. 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwart
MOTOROLA W156 [nummer]
25454, incl. simkaart;
7. 1.00 STK Kabel Kl:zwart
25455, geprepareerde kabel met usb aansluiting;
8. 1.00 STK Kabel Kl:zwart
5129002
25456;
9. 1.00 STK Acculader Kl:grijs
25457;
10. 1.00 STK Tapeband Kl:geel
TESE
25458;
11. 1.00 STK Tapeband Kl:GEEL
TESA ROL
25459;
12. 6.00 STK Handschoen Kl:doorzichtig
PLASTIC
25460, die je bij het tanken gebruikt;
13. 2.00 STK Diverse
25461, betreft zekeringen 1xgroen, 1xgeel;
14. 1.00 STK Papier Kl:wit
25462, met buitenlands geschreven tekst;
15. 1.00 STK Gereedschap Kl:blauw
25463, krabbertje met lijm/plaksel erop.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [aangever], namens de gezamenlijke Nederlandse banken, geleden schade tot een bedrag van € 32.230,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [aangever], namens de gezamenlijke Nederlandse banken, de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 32.230,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 196 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 december 2009.
Mr. Van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
*1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
*2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 82-83.
*3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 83; proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], p. 80-81.
*4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 83-84.
*5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 86-87.
*6 Proces-verbaal van bevindingen, p. 96; proces-verbaal van aangifte van [aangever], p. 217-218.
*7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 88.
*8 Proces-verbaal van bevindingen, p. 97-98.
*9 Proces-verbaal van bevindingen, p. 109-110.
*10 Proces-verbaal van aangifte van [aangever], p. 159 e.v., 162 e.v. en 166 e.v..
*11 Proces-verbaal van bevindingen, p. 184 e.v..
*12 Proces-verbaal van bevindingen, p. 144; proces-verbaal van bevindingen, p. 184-185.
*13 Proces-verbaal van aangifte van [aangever], p. 227 e.v., p.230 e.v. en bijlage bij het aanvullend proces-verbaal van 13 november 2009.
*14 Proces-verbaal van bevindingen, p. 234 e.v.
*15 Proces-verbaal van bevindingen, p. 109-110.