ECLI:NL:RBHAA:2009:BL0330

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4892
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtspraak inzake accijnsheffing bij invoer van tabaksproducten

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de belastingdienst over de accijns bij invoer van een product dat voor 38% uit tabak bestaat. De rechtbank oordeelde dat het product, dat als een opgerold tabaksvel kan worden gebruikt, onder de definitie van rooktabak valt zoals bedoeld in de Wet op de accijns. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling (utb) voor accijns en douanerechten, die verweerder had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg verweerder op om opnieuw uitspraak te doen over het verzoek om terugbetaling van de betaalde accijns. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. De rechtbank oordeelde dat de utb het juiste heffingsinstrument was en dat de accijns correct was berekend op basis van het percentage tabak in het product. De uitspraak benadrukt de toepassing van de relevante wetgeving en de voorwaarden waaronder accijns bij invoer kan worden geheven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 08/4892
Uitspraakdatum: 11 december 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V., gevestigd te Z eiseres,
en
de inspecteur van de belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan Q B.V., de rechtsvoorganger van eiseres, met dagtekening 29 oktober 2003 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) opgelegd voor een bedrag van € 7.371,41 rechten bij invoer en € 8.783,20 accijns bij invoer.
1.2. Bij brief van 23 oktober 2006 verzoekt eiseres op de voet van artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) om terugbetaling van de in de onder 1.1. genoemde utb begrepen bedragen.
1.3. Bij beschikking van 1 maart 2007 beslist verweerder niet tegemoet te komen aan het verzoek om terugbetaling.
1.4. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2008 het gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
1.5. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 9 juli 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde mr. A, bijgestaan door B, importeur en distributeur handelend onder de naam S. Namens verweerder is verschenen mr. C. Eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Tevens heeft eiseres ter zitting, met toestemming van verweerder, een exemplaar van het in geding zijnde product [naam product] overgelegd. De rechtbank heeft dit eveneens tot de gedingstukken toegelaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft in opdracht van de importeur B, handelend onder de naam S, op eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen van het product [naam product]. Land van oorsprong is de Verenigde Staten.
2.2. Ter zitting heeft de importeur het product [naam product] (hierna: het product) in kleinhandelsverpakking (een stuk) overgelegd. Op de verpakking van het product is het volgende vermeld: “These tobacco leaves are predominantly natural tobacco with non-tobacco ingredients added”. Voorts heeft eiseres ter zitting gesteld en verweerder heeft dit niet bestreden dat het product voor 38% tabak bevat. De rechtbank heeft geen reden aan dat percentage te twijfelen.
2.3. Bij de importeur heeft over de periode april 2000 tot en met februari 2003 een onderzoek plaatsgehad naar de juistheid van een aantal invoeraangiften IM 4. Van dit onderzoek is een controlerapport opgemaakt, waaruit het volgende blijkt:
“(…)
3.1 Rechten bij invoer
(…)
Voor wat betreft de invoer van goederen op IM 4 nr. [nummer] is geconstateerd dat de goederen onjuist zijn ingedeeld onder GN-code 4813 9000 00 (sigarettenpapier) met een percentage rechten bij invoer van 0%. Uit de tijdens de controle overgelegde bescheiden is gebleken dat het hier betreft producten van gehomogeniseerde tabak, GN-code 2403 9100 00 met een percentage rechten bij invoer van 16,6%.
(…)
3.2 Accijns bij invoer
[naam product] is blijkens analyseresultaten van het Douane Laboratorium P een opgerold rechthoekig gesneden vel van gehomogeniseerde tabak met een kartelrand. Het is mogelijk om met behulp van het tabaksvel een sigaret te draaien en deze vervolgens op te roken. Het vel bestaat uit gereconstitueerde tabak. De kartelrand maakt het gemakkelijk om de sigaret dicht te plakken. Omdat het tabaksblad in de vorm van een omblad voor een sigaret is gesneden, en in een kleinhandelsverpakking is verpakt, betreft het hier gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak.
Producten van gehomogeniseerde tabak dienen te worden aangemerkt als rooktabak als bedoeld in artikel 32, lid 1 Wet op de accijns. Bij het doen van de aangiften ten invoer voor het product [naam product] is geen aanvullende accijnscode (79) vermeld en daardoor ten onrechte geen accijns bij invoer afgedragen.
(…)
6 Tarieven
(…)
De netto inhoud van de kleinhandelsverpakking welke 25 tabaksvellen bevat bedraagt 23 gram.
(…) ”
2.4. Nadat bij eiseres ter zake van de bij het boekenonderzoek genoemde rechten bij invoer en accijns bij invoer utb’s zijn opgelegd, heeft L namens eiseres ter zake daarvan een verzoek om terugbetaling ingediend op de voet van artikel 236 van het CDW. Verweerder is niet tegemoet gekomen aan het verzoek, echter, bij de onder 1.4. genoemde uitspraak op het tegen die afwijzing ingestelde bezwaar heeft verweerder alsnog het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit betrof een ten onrechte gemaakte correctie op de douanewaarde. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven de achteraf geboekte douanerechten geheel terug te zullen betalen.
2.5. Op 31 maart 2003 is door de Belastingdienst Douane Rotterdam een bindende tariefinlichting (BTI) met het nummer [nummer] afgegeven voor [naam product]. Indeling moet volgens de BTI plaatsvinden in Taric-code 2403 9100 00. De omschrijving van het product op de BTI luidt als volgt: “Gearomatiseerd sigarettenpapier van gehomogeniseerde tabak met een lengte van ongeveer 11,5 cm. Het product is per blaadje om een rietje gerold en verpakt in plastic. De blaadjes zijn per 25 stuks verpakt in een kartonnen doosje en opgemaakt voor de verkoop in het klein.”
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld of ter zake van de invoer van het product [naam product] accijns verschuldigd is.
3.2. Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat accijns bij invoer niet kan plaatsvinden door middel van een uitnodiging tot betaling. Eiseres beroept zich in dit verband op de uitspraak van Hof Amsterdam van 24 april 2007, nr. 04/01555, LJN: BA4621. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het product [naam product] geen tabaksproduct is als bedoel in artikel 32 van de Wet op de accijns (hierna: WA). Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toewijzing van de door haar verzochte teruggaaf van accijns. Daarbij stelt eiseres recht te hebben op een vergoeding van door haar geleden schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
3.3. Verweerder concludeert eveneens tot gegrondverklaring van het beroep, aangezien hij van mening is dat de utb ten onrechte een bedrag van € 7.371,41 aan douanerecht bevat. Verweerder zal in zoverre aan het beroep tegemoet komen, en concludeert voor wat de accijns betreft tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op de voet van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de WA wordt accijns geheven van tabaksproducten. De accijns wordt ingevolge artikel 1, tweede lid, van de WA verschuldigd ter zake van de uitslag en van de invoer van de in het eerste lid bedoelde goederen. Wat onder tabaksproducten moet worden verstaan is vermeld in artikel 29 van de WA: tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak.
4.2. Onder rooktabak wordt, ingevolge artikel 32, eerste lid, van de WA verstaan: niet als sigaren of als sigaretten aan te merken voor roken geschikte tabak. Ingevolge artikel 32, tweede lid, van de WA worden als rooktabak mede aangemerkt producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, doch overigens voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.
4.3. Partijen zijn het eens dat het product 38% tabak bevat. Uit het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de WA volgt dat ook een product dat gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaat, als rooktabak wordt aangemerkt. Dat het product voor een groot deel, dat wil zeggen voor meer dan de helft, uit andere stoffen dan tabak bestaat, staat aan de kwalificatie rooktabak derhalve niet in de weg. Voorwaarde is evenwel dat het product voldoet aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 32. De rechtbank volgt in deze de stelling van verweerder dat het product kwalificeert als een product bedoeld om te roken en geschikt daartoe. Nu het product voor een aanmerkelijk deel (38%) tabak bevat, de organoleptische eigenschappen van tabak heeft (geur), en de kleur van tabak (bruin) heeft, en – gezien de onder 2.2. genoemde productomschrijving – als zodanig wordt aangemerkt op de kleinhandelsverpakking oordeelt de rechtbank dat het product als tabak kwalificeert.
4.4. Ter zitting heeft verweerder aangegeven de accijns te hebben berekend over ongeveer 38% van het nettogewicht product dat is ingevoerd. Dit komt, zo stelt verweerder, overeen met het percentage tabak dat aanwezig is in het product. De rechtbank oordeelt dat deze berekening in alle vier de aangiften op die wijze is geschied:
IM4 nummer netto gewicht berekening accijns: percentage:
01046602 162 kg 51,52 kg 32 %
01049213 277,2 kg 93,38 kg 34 %
01048345 242,1 kg 77,28 kg 32 %
01047740 166,5 kg 51,52 kg 31 %
Nu verweerder in geen van de gevallen over meer dan de aanwezige tabak in het product accijns heeft berekend, oordeelt de rechtbank dat de vraag of verweerder slechts accijns mag berekenen over het gedeelte aanwezige tabak in het product geen beantwoording behoeft.
4.5. Eiseres heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan, inhoudende aannemelijk te maken dat slechts 38% van het product uit tabak bestaat, en aan te geven waaruit de overige 62% van het product bestaat. De rechtbank is van oordeel dat het aanbod bewijs te leveren dat het product voor 38% uit tabak bestaat, door de rechtbank als onweersproken terzijde kan worden gelaten. Wat eiseres overigens omtrent de samenstelling van het product heeft aangeboden te bewijzen is voor de beoordeling van het beroep niet van belang want dat kan niet tot een andere stelling of uitkomst leiden nu -conform de door verweerder onweersproken stelling van eiseres- vaststaat dat het product slechts voor 38% uit tabak bestaat. Meer precieze kennis over wat de overige bestanddelen van het product zijn kan evenmin afdoen aan het onder 4.3. gegeven oordeel dat het product onder de definitie van artikel 32 van de WA valt.
4.6. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht het product aan accijnsheffing bij invoer onderworpen heeft geacht, komt thans de vraag aan de orde of verweerder het juiste heffingsinstrument – de utb – heeft gehanteerd.
4.7. Artikel 62 van de WA luidt als volgt: “Ter zake van de accijns bij invoer zijn de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, met uitzondering van artikel 868 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, van overeenkomstige toepassing”. Uit artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet volgt dat onder wettelijke bepalingen dienen te worden verstaan: de bepalingen inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, waaronder begrepen de regelingen bedoeld in artikel 1, vierde lid. Ingevolge artikel 1, tweede lid, worden onder rechten bij invoer verstaan: douanerechten in de zin van het vierde lid en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn.
4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat het product [naam product] is ingevoerd. Dit is het belastbare feit voor de accijns. Dit betekent dat via de schakelbepaling van artikel 62 van de WA, de onder 4.7. genoemde bepalingen van de Douanewet en van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek van overeenkomstige toepassing zijn. De stelling van eiseres dat de accijns ten onrechte bij wege van een utb is geheven, terwijl dit bij een naheffingsaanslag had behoren te geschieden, vindt geen steun in het recht. Het heffingsinstrument van de naheffingsaanslag dient weliswaar voor bepaalde belastbare feiten die tot accijnsheffing leiden, zoals de heffing van accijns op de voet van artikel 2f van de WA zoals in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 april 2007, nr. 04/01555, LJN: BA4621, die eiseres aanhaalt, doch niet voor accijnsheffing ter zake van de invoer van tabaksproducten. Anders dan eiseres meent bepaalt het systeem van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat het heffingsinstrument van de belastingen die bij wege van voldoening op aangifte worden geheven worden nageheven door middel van een naheffingsaanslag. Dit geldt niet voor de belastingen zoals ter zake van de invoer van tabaksproducten. De mededeling van de boeking daarvan geschiedt op de voet van artikel 22a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen door het vaststellen van een utb. Verweerder heeft derhalve het juiste heffingsinstrument, de utb, gehanteerd.
4.9. Hoewel het beroep gegrond is ziet de rechtbank geen aanleiding voor de toewijzing van een schadevergoeding op de voet van 8:73 van de Awb. De enkele stelling in de toekomst een claim te verwachten is daartoe onvoldoende.
4.10. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van de toepassing van het forfaitaire tarief van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiseres heeft echter gesteld dat de door haar overgelegde kostenoverzichten van N en van L zien op een door haar geïnitieerd deskundigenbericht, waarvan zij vergoeding verzoekt. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de kosten van de door eiseres gestelde deskundigen N en L niet in bezwaar of beroep zijn opgekomen maar ruim voordien, zodat hun kosten reeds om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding, met inachtneming van het hiervoor onder 4.10. is geoordeeld, verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak te doen op het verzoek om terugbetaling van € 7.371,40 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst verweerder aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.