ECLI:NL:RBHAA:2009:BL1056

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800025-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne in kokosnoten door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 september 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de opzettelijke invoer van cocaïne in een lading kokosnoten. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd, werd op 6 januari 2009 aangehouden nadat hij samen met een andere man een zending met kokosnoten had opgehaald op Schiphol. De zending was eerder door de Douane in beslag genomen, waarbij in enkele kokosnoten ballonnen met cocaïne waren aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne, ondanks zijn verklaring dat hij niet wist wat er in de kokosnoten zat. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte beperkt was tot het afhalen van de lading, maar dat hij een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het drugstransport. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en legde een gevangenisstraf op van 48 maanden. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de rol van afhalers in de internationale drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800025-09
Uitspraakdatum: 1 september 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] (Suriname),
verblijvende te [verblijfplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord - Huis van Bewaring Zwaag, te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 6 januari 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen met uitzondering van de voorwerpen die zijn vermeld onder de nummers 3 en 4 (twee telefoontoestellen, merk: Nokia en AT-B16), die wat betreft de officier van justitie aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 5 januari 2009 heeft de Douane West een vrachtzending voorzien van airwaybill [nummer] met 64 dozen verse groenten gecontroleerd. Deze vrachtzending was op 5 januari 2009 gearriveerd op Schiphol vanuit Puerto Plata (Dominicaanse Republiek). Tijdens de douanecontrole werden zes dozen met kokosnoten aangetroffen. Uit de zes dozen met kokosnoten zijn door medewerkers van de douane twee kokosnoten gehaald en geopend. In elk van deze twee kokosnoten zat een ballon met daarin een hoeveelheid vermoedelijke verdovende middelen. De in een van die ballonnen aanwezige vloeistof is getest met de cocaïne detection spray, welke test een positieve kleurreactie gaf [2]. Na deze test zijn de zes dozen, alsmede de inhoud, op 5 januari 2009 inbeslaggenomen [3].
De afhandelaar van de zending op Schiphol was [bedrijf]. Met het doel de afhaler(s) van de zending aan te houden is de hele zending, inclusief de zes dozen gevuld met kokosnoten met daarin vermoedelijk cocaïne, met medewerking van [bedrijf] overgebracht naar de loods van [bedrijf] en op 3 pallets geplaatst. De totale zending is vervolgens onder constante observatie gebleven van de Koninklijke Marechaussee [4].
De zes dozen met kokosnoten zijn door de verbalisanten willekeurig op één van die drie pallets geplaatst, samen met een aantal andere dozen met daarin andere groenten. Verbalisanten zagen dat de zes dozen kokosnoten niet waren voorzien van opvallende en/of afwijkende stickers of andere opschriften. Alle dozen die door hen op dat ene pallet zijn geplaatst waren qua formaat en kleur identiek aan elkaar.
Op 6 januari 2009 omstreeks 12.40 uur kwamen verdachte [verdachte] en een andere man de zending ophalen met een auto. [verdachte] en de andere man verplaatsten en verschoven een paar dozen op het pallet, met daarop onder andere de dozen kokosnoten [5]. Nadat [verdachte] en de andere man de zes dozen met kokosnoten en nog vier andere dozen in de auto hadden geladen, is verdachte op 6 januari 2009 om 12.58 uur aangehouden [6].
In totaal zijn in 39 kokosnoten ballonnen met daarin een vloeistof aangetroffen, waarvan er in totaal 20 naar het Nederlands Forensische Instituut zijn verstuurd [7]. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat die vloeistoffen cocaïne bevatten en dat het totale nettogewicht van de cocaïne in die vloeistoffen in de 39 kokosnoten ruwweg 11 kilo bedraagt [8].
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat in de kokosnoten cocaïne zat. Terzake van het bewijs van de aan verdachte tenlastegelegde opzet bij de onderhavige cocaïnesmokkel wordt daarom het navolgende overwogen.
Het is in beginsel niet aannemelijk dat een drugsorganisatie een lading met daarin een hoeveelheid van 11 kilo cocaïne zou laten afhalen en vervoeren door een persoon die niet op de hoogte is van de aanwezigheid van die cocaïne. Die onwetende persoon zou immers de werkelijke waarde van de lading niet kennen, zodat de organisatie geen enkele zekerheid zou hebben dat die persoon met de gewenste zorgvuldigheid met die lading zou omspringen. De onwetende afhaler/vervoerder zou bovendien de cocaïne kunnen ontdekken en vervolgens wellicht niet op de door de organisatie gewenste manier op die ontdekking kunnen reageren.
Deze uitgangspunten gelden ook in het onderhavige geval. De afgehaalde lading bestond slechts uit dozen met kokosnoten van een relatief zeer geringe waarde en verdachte zou die kokosnoten vervoeren naar en opslaan in de groentewinkel die door hem werd gedreven [9]. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij ook wel groenten doorleverde aan andere handelaren, die de groenten bij zijn winkel kwamen ophalen [10]. Indien de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne in de kokosnoten, laten de scenario’s waarin de cocaïne zou kunnen worden ontdekt of uit het oog verloren zich dan ook gemakkelijk voorstellen, met de bijbehorende financiële en strafrechtelijke risico’s voor de (leden van) die drugsorganisatie.
Daar staat tegenover dat, zoals de rechtbank uit vele andere drugszaken ambtshalve bekend is, een drugsorganisatie doorgaans goed in staat is om tegen een relatief bescheiden vergoeding een ‘wetende’ koerier in te schakelen en zo de genoemde risico’s uit te sluiten. Afgezet tegen de zeer hoge winst die kan worden behaald met de verkoop van 11 kilo cocaïne in Nederland, is het onwaarschijnlijk dat een drugsorganisatie onnodige risico’s zou nemen die de gehele potentiële winst op het spel zouden zetten, alleen om een relatief onbeduidend bedrag te besparen op het loon van een koerier.
Dat een drugsorganisatie ondanks het bovenstaande bereid zou zijn de genoemde, aan een onwetende afhaler verbonden risico’s te lopen, zou hooguit voorstelbaar kunnen zijn, indien die afhaler zou zijn voorzien van zeer duidelijke en strikte instructies, die de genoemde risico’s van ontdekking of verlies van de cocaïne tot het aanvaardbare zouden reduceren.
Verdachte heeft verklaard dat de zending groenten is georganiseerd door de baas van de groentewinkel, ene [betrokkene 1], en een compagnon van [betrokkene 1] genaamd [betrokkene 2]. Verdachte haalde de groenten op in opdracht van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en kreeg daartoe instructies van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] [11]. Verdachte heeft tevens tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij, indien hij niet zou zijn aangehouden, de kokosnoten in de groentewinkel zou hebben gelegd om ze te verkopen [12]. Het is (mede gelet op het vorenstaande) echter volstrekt ondenkbaar dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] een dergelijke instructie aan verdachte zou(den) hebben gegeven, nu de cocaïne in die kokosnoten in dat geval immers met volledige zekerheid zou worden ontdekt en/of uit het oog verloren. De genoemde verklaring bij de rechter-commissaris kan dus niet de waarheid zijn. Dit vindt nog bevestiging in het feit dat verdachte ter terechtzitting een (met die verklaring tegenstrijdige) andersluidende verklaring heeft afgelegd, namelijk dat hij de kokosnoten niet zomaar in de winkel zou leggen maar dat hij eerst op een telefoontje van zijn baas zou wachten, die hem dan zou opdragen wat hij met de kokosnoten zou moeten doen of zou mededelen wie de kokosnoten zou komen ophalen [13].
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte niet altijd goed uit zijn woorden komt en dat hij na de aanhouding en tijdens de verhoren aan stress heeft blootgestaan, zodat hij daardoor niet altijd juist heeft verklaard. De vraag dringt zich dan ook op of verdachte zich in bovengenoemde verklaring tegenover de rechter-commissaris wellicht heeft vergist of versproken. Dit kan echter niet het geval zijn. Die verklaring is immers in alle rust afgelegd tegenover de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman van verdachte. Bovendien is de verklaring te duidelijk en te specifiek om te kunnen berusten op een misverstand of een verspreking. Daar komt nog bij dat een vergissing juist op dit punt (wat zou er met de kokosnoten moeten gebeuren) niet voorstelbaar is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de zeer duidelijke en specifieke instructies die een onwetende afhaler/vervoerder zou moeten hebben gekregen. Indien verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne – en overigens ook als hij dat wel was - zou hem boven alles moeten zijn ingepeperd dat de kokosnoten onder geen beding in de groentewinkel ter verkoop zouden mogen worden gelegd. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte in voornoemde verklaring tegenover de rechter-commissaris opzettelijk niet naar waarheid heeft verklaard. De rechtbank merkt die verklaring aan als een kennelijk leugenachtige verklaring, die is afgelegd om de waarheid te bemantelen, te weten dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de door hem af te halen kokosnoten.
4.2 Verweer van de raadsman
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat hij pas op 6 januari 2009 bij de groentezending met daarin de kokosnoten betrokken is geraakt, namelijk de dag dat hij de zending kwam ophalen bij [bedrijf], terwijl de groentezending al een dag eerder op 5 januari 2009 strafvorderlijk in beslag was genomen door de Koninklijke Marechaussee. De raadsman heeft betoogd dat van medeplegen van verder vervoer van in Nederland gebrachte cocaïne slechts sprake kan zijn als en voor zover de cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de raadsman doelt op een uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 1998 (NJ 1998, 515) en/of 15 december 1998 (NJ 1999, 207). Omdat verdachte pas na de inbeslagname ervan bij de groentezending betrokken is geraakt moet vrijspraak volgen, aldus de raadsman van verdachte.
De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak de cocaïne niet uit de kokosnoten is verwijderd, zodat verdachte die cocaïne – anders dan de verdachten in de bovengenoemde zaken – daadwerkelijk fysiek aanwezig heeft gehad. De strafvorderlijke inbeslagname staat aan het medeplegen van het verder vervoeren van die cocaïne dan ook niet in de weg. In dit verband wijst de rechtbank ter vergelijking op rechtsoverweging 5.5 uit het genoemde arrest van 17 maart 1998.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij in de periode van 5 januari 2009 tot en met 6 januari 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 11 kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan voornoemd drugstransport door de kokosnoten met daarin de cocaïne af te halen. Afhalers vormen een onmisbare schakel voor organisaties die zich bezighouden met internationale drugshandel. Immers, zij zijn de koppeling tussen de vervoerder en de organisatie en dragen er zorg voor dat de gesmokkelde drugs bij de organisatie in Nederland terechtkomt. Naar het oordeel van de rechtbank is de rol van verdachte beperkt gebleven tot hetgeen hierboven is aangegeven en behoort verdachte niet tot degenen die het transport hebben georganiseerd.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 7 januari 2009 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Dit feit rechtvaardigt geen andere straf dan een langdurige vrijheidsbenemende straf. De door de rechtbank op te leggen straf is echter lager dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank de rol van verdachte blijkbaar anders beoordeelt dan de officier van justitie. Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is.
8. Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vrachtbrief, een factuur en een notitie en memo, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die schriftelijke bescheiden, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTENVEERTIG (48) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een vrachtbrief
- een factuur
- een notitie en memo
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een telefoontoestel (merk: NOKIA 2310)
- een telefoontoestel (merk: AT-B16), inc. Lyca simkaart
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. J.M. van Santen en T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.M. Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2009.
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
[2] Proces-verbaal onderzoek [naam onderzoek] van 10 maart 2009 (dossierpagina 1-12), proces verbaal van 5 januari 2009 (dossierpagina 26) en proces-verbaal aanleiding onderzoek van 6 januari 2009 (dossierpagina’s 28-30).
[3] Bewijs van ontvangst (dossierpagina 27).
[4] Proces-verbaal aanleiding onderzoek van 6 januari 2009 (dossierpagina’s 28-30).
[5] Proces-verbaal van bevindingen [bedrijf] van 7 januari 2009 (dossierpagina’s 31-32)
[6] Proces-verbaal van aanhouding (dossierpagina’s 39-40)
[7] Proces-verbaal van 9 januari 2009 (dossierpagina 67-71)
[8] Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer [nummer 2] en kenmerk [kenmerk] (dossierpagina’s 84-87)
[9] Het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 augustus 2009, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.
[10] Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 9 januari 2009.
[11] Het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 juni 2009, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte en het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 augustus 2009, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.
[12] Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 9 januari 2009.
[13] Het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 augustus 2009, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.