2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 De rechtbank merkt op dat in het onderhavige geding alleen de rechtmatigheid van de door verweerder verleende bouwvergunning aan de orde is gesteld. De rechtbank zal zich derhalve dienen te beperken tot de vraag of verweerder de door de vergunninghouder gevraagde bouwvergunning op goede gronden heeft verleend.
2.9 Verweerder heeft zich, aan de hand van de bouwaanvraag, op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit en aan redelijke eisen van welstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd betwist dat het bouwplan, zoals weergegeven in de bouwaanvraag, niet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit zou voldoen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder zich wat betreft zijn oordeel over de vraag of het bouwplan voldoet aan de welstandseisen, heeft geconformeerd aan het advies van de welstandscommissie. Nu eiseres tegen dit advies geen eigen onderbouwde contra-expertise heeft ingebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om van het advies van de welstandscommissie af te wijken.
Rest tenslotte de vraag of verweerder op goede gronden gemeend heeft voor het bouwplan ontheffing te kunnen verlenen op grond van artikel 2.5.17, eerste lid Bouwverordening.
2.10 Nu de ontheffingsbevoegdheid van artikel 2.5.17 van de Bouwverordening een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.11 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen gebruik heeft kunnen maken, gesteld dat bij de bouwaanvraag een bouwtekening is gevoegd waarbij de berging strak en vrijwel zonder tussenruimte tegen de woning van eiseres is gepositioneerd. Omdat er in het bouwplan vrijwel geen sprake is van tussenruimte tussen de gebouwen zijn reiniging en onderhoud niet aan de orde. Nu de bestaande nauwe spleet zo smal is dat deze met het aanbrengen van een strip op simpele wijze is af te sluiten zijn onderhoud en reiniging in het geheel niet aan de orde. Thans resteert een spleet waarin van bovenaf geen vuil en bladeren kunnen komen, aldus verweerder. Vanaf de voorkant bestaat die mogelijkheid wel in geringe mate maar hier bestaat nog steeds de mogelijkheid deze ruimte met een kleine bezem te reinigen. Op grond hiervan, en in aanmerking nemend dat het hier om vervanging van een eerder bestaande berging ter plaatse gaat, was verweerder bereid ontheffing te verlenen.
2.12 Anders dan verweerder, concludeert de rechtbank uit de bouwtekening dat er wel degelijk vuil en bladeren in de thans bestaande spleet tussen de berging en de woning van eiseres terecht (kunnen) komen en dat er onvoldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de thans vrijgelaten ruimte. Naar haar oordeel had verweerder derhalve voor het bouwplan zoals ingediend geen ontheffing van artikel 2.5.17, tweede lid van de Bouwverordening mogen verlenen. De omstandigheid dat de ruimte tussen de berging en de woning slechts tot stand is gekomen als gevolg van de opstelling van eiseres maakt dit niet anders. Een belendend perceel is immers niet verplicht medewerking te verlenen aan bouwplannen van het buurhuis. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verweerder mede in aanmerking heeft genomen dat de gerealiseerde berging ter vervanging diende van een reeds eerder ter plaatse gebouwde berging maar daarbij is uitgegaan van een foto uit het jaar 2003 van het perceel, waar een berging op staat en niet daadwerkelijk is nagegaan of de aanwezige berging legaal was opgericht. De rechtbank concludeert uit het vorengaande dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen van de eerdergenoemde bepaling van de Bouwverordening gebruik heeft kunnen maken.
2.13 Ten aanzien van de eveneens door eiseres naar vorengebrachte grond dat het reeds gerealiseerde bouwwerk op meerdere punten afwijkt van de bouwaanvraag en mitsdien van de verleende bouwvergunning, merkt de rechtbank nog op dat de omstandigheid dat in afwijking van het bouwplan gebouwd is niet in de procedure met betrekking tot de verlening van de bouwvergunning thuishoort, doch dat eiseres daartoe (opnieuw) een verzoek om handhaving zal dienen in te dienen bij verweerder. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder, anders dan bij de eerdere verzoeken om handhaving, ditmaal de door eiseres naar vorengebrachte afwijkingen serieus zal onderzoeken.
2.14 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 44, eerste lid van de Woningwet.
2.15 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de behandeling van het beroep. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).