ECLI:NL:RBHAA:2009:BL4027

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3795
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onthouding van ontheffing van de Bouwverordening Zaanstad voor de bouw van een berging

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Jue, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaandam, verweerder. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ontheffing van de Bouwverordening Zaanstad die aan de vergunninghouder was verleend voor het bouwen van een berging aan de zijgevel van een woning. Eiseres betwistte dat er voldoende mogelijkheden waren voor reiniging en onderhoud van de ruimte tussen de berging en haar woning, en stelde dat de verleende ontheffing in strijd was met de Bouwverordening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing door verweerder niet op goede gronden was verleend. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk vuil en bladeren in de spleet tussen de berging en de woning van eiseres terecht konden komen, en dat er onvoldoende mogelijkheden waren voor reiniging en onderhoud. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen gebruik had kunnen maken, en dat de ontheffingsbevoegdheid discretionair was. Dit betekende dat de bestuursrechter moest beoordelen of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen tot een redelijk besluit was gekomen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 18 maart 2008, verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--. Tevens werd bepaald dat de gemeente Zaandam het door eiseres betaalde griffierecht van € 145,-- aan haar diende te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 3795
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2009
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Jue, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaandam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft verweerder aan [naam] (hierna: vergunninghouder) ontheffing van de Bouwverordening Zaanstad en lichte bouwvergunning verleend voor het bouwen van een berging aan de zijgevel van een woning op het adres [adres] te Zaandam.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 september 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 april 2008, aangevuld bij brief van 20 mei 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 december 2008, alwaar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door mr. M. Schouten, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.J.M.J.J. Houben, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Tevens is verschenen [naam], bouwkundig adviseur van eiseres.
2. Overwegingen
2.1 Het bouwplan ziet op de (reeds gerealiseerde) bouw van een berging aan de zijgevel van de woning op perceel [adres] te Zaandam.
2.2 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag en moet de bouwvergunning worden geweigerd, onder meer indien (b) het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening en (c) het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.3 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan in hoofdzaak’(Zaandam), heeft de grond waarop het bouwplan ligt de bestemming ‘bestaande gebouwen’. Omdat het bestemmingsplan geen voorschriften geeft, zijn de voorschriften van de Bouwverordening Zaanstad (hierna: de Bouwverordening) van toepassing.
2.4 In artikel 2.5.17, eerste lid, van de Bouwverordening is bepaald dat de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig moet zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
b. niet toegankelijk zijn;
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit en aan redelijke eisen van welstand. Omdat de ruimte tussen de berging en de woning ernaast niet toegankelijk is, is het bouwplan wel in strijd met artikel 2.5.17 van de Bouwverordening. Verweerder heeft gemeend dat ten behoeve van het bouwplan ontheffing kan worden verleend omdat er voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte. Verweerder heeft bij het verlenen van ontheffing meegewogen dat op het perceel van vergunninghouder al van oudsher een berging aanwezig was.
2.6 Eiseres bewoont het aangrenzende erf. Zij kan zich niet met de verleende ontheffing en bouwvergunning verenigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de tussenruimte tussen de berging en haar woning zo smal is dat het onmogelijk is deze ruimte te reinigen en te onderhouden, zodat niet voldaan is aan de in artikel 2.5.17 tweede lid van de Bouwverordening voor het verlenen van ontheffing gestelde eis. Voorts wijkt de bouwaanvraag ook op diverse punten af van het realiseerde bouwplan en meent eiseres dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. Volgens eiseres is sprake van een afwijkende hemelwaterafvoer en voldoet het bouwwerk niet aan de eisen van brandveiligheid. Verweerder heeft voorts ten onrechte meegewogen dat er van oudsher een schuur aanwezig was. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 De rechtbank merkt op dat in het onderhavige geding alleen de rechtmatigheid van de door verweerder verleende bouwvergunning aan de orde is gesteld. De rechtbank zal zich derhalve dienen te beperken tot de vraag of verweerder de door de vergunninghouder gevraagde bouwvergunning op goede gronden heeft verleend.
2.9 Verweerder heeft zich, aan de hand van de bouwaanvraag, op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit en aan redelijke eisen van welstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd betwist dat het bouwplan, zoals weergegeven in de bouwaanvraag, niet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit zou voldoen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder zich wat betreft zijn oordeel over de vraag of het bouwplan voldoet aan de welstandseisen, heeft geconformeerd aan het advies van de welstandscommissie. Nu eiseres tegen dit advies geen eigen onderbouwde contra-expertise heeft ingebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om van het advies van de welstandscommissie af te wijken.
Rest tenslotte de vraag of verweerder op goede gronden gemeend heeft voor het bouwplan ontheffing te kunnen verlenen op grond van artikel 2.5.17, eerste lid Bouwverordening.
2.10 Nu de ontheffingsbevoegdheid van artikel 2.5.17 van de Bouwverordening een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.11 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen gebruik heeft kunnen maken, gesteld dat bij de bouwaanvraag een bouwtekening is gevoegd waarbij de berging strak en vrijwel zonder tussenruimte tegen de woning van eiseres is gepositioneerd. Omdat er in het bouwplan vrijwel geen sprake is van tussenruimte tussen de gebouwen zijn reiniging en onderhoud niet aan de orde. Nu de bestaande nauwe spleet zo smal is dat deze met het aanbrengen van een strip op simpele wijze is af te sluiten zijn onderhoud en reiniging in het geheel niet aan de orde. Thans resteert een spleet waarin van bovenaf geen vuil en bladeren kunnen komen, aldus verweerder. Vanaf de voorkant bestaat die mogelijkheid wel in geringe mate maar hier bestaat nog steeds de mogelijkheid deze ruimte met een kleine bezem te reinigen. Op grond hiervan, en in aanmerking nemend dat het hier om vervanging van een eerder bestaande berging ter plaatse gaat, was verweerder bereid ontheffing te verlenen.
2.12 Anders dan verweerder, concludeert de rechtbank uit de bouwtekening dat er wel degelijk vuil en bladeren in de thans bestaande spleet tussen de berging en de woning van eiseres terecht (kunnen) komen en dat er onvoldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de thans vrijgelaten ruimte. Naar haar oordeel had verweerder derhalve voor het bouwplan zoals ingediend geen ontheffing van artikel 2.5.17, tweede lid van de Bouwverordening mogen verlenen. De omstandigheid dat de ruimte tussen de berging en de woning slechts tot stand is gekomen als gevolg van de opstelling van eiseres maakt dit niet anders. Een belendend perceel is immers niet verplicht medewerking te verlenen aan bouwplannen van het buurhuis. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verweerder mede in aanmerking heeft genomen dat de gerealiseerde berging ter vervanging diende van een reeds eerder ter plaatse gebouwde berging maar daarbij is uitgegaan van een foto uit het jaar 2003 van het perceel, waar een berging op staat en niet daadwerkelijk is nagegaan of de aanwezige berging legaal was opgericht. De rechtbank concludeert uit het vorengaande dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen van de eerdergenoemde bepaling van de Bouwverordening gebruik heeft kunnen maken.
2.13 Ten aanzien van de eveneens door eiseres naar vorengebrachte grond dat het reeds gerealiseerde bouwwerk op meerdere punten afwijkt van de bouwaanvraag en mitsdien van de verleende bouwvergunning, merkt de rechtbank nog op dat de omstandigheid dat in afwijking van het bouwplan gebouwd is niet in de procedure met betrekking tot de verlening van de bouwvergunning thuishoort, doch dat eiseres daartoe (opnieuw) een verzoek om handhaving zal dienen in te dienen bij verweerder. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder, anders dan bij de eerdere verzoeken om handhaving, ditmaal de door eiseres naar vorengebrachte afwijkingen serieus zal onderzoeken.
2.14 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 44, eerste lid van de Woningwet.
2.15 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de behandeling van het beroep. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 18 maart 2008;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen door de gemeente Zaandam aan eiseres;
3.4 gelast dat de gemeente Zaandam het door eiseres betaalde griffierecht van € 145,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter en op 9 maart 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.