ECLI:NL:RBHAA:2009:BM6368

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157983-09-1749
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen partijen met betrekking tot partner- en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 8 december 2009, gaat het om een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die in 1992 met elkaar zijn gehuwd. De man verzoekt de rechtbank om te verklaren dat zijn alimentatieverplichting met ingang van 1 januari 2004 is beëindigd, terwijl de vrouw verzoekt om een verhoging van de partnerbijdrage en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw sinds de geboorte van hun vierde kind in 2007 samenwoont met een nieuwe partner, wat volgens artikel 1:160 BW leidt tot het vervallen van de alimentatieverplichting van de man. De rechtbank oordeelt dat de man onverschuldigd heeft betaald en veroordeelt de vrouw tot terugbetaling van € 21.033, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt de kinderalimentatie vastgesteld op € 800 per kind per maand met ingang van 1 september 2008 en € 831,20 per kind per maand met ingang van 1 januari 2009. De vrouw wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 157983/09-1749
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 8 december 2009
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de man,
advocaten mrs. J. Hagers en J.P.P. Latour, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C.P.G. Canoy, kantoorhoudende te Amsterdam.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ongedateerde verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 25 mei 2009;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 9 juni 2009;
- het ongedateerde verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 27 juli 2009;
- het ongedateerde verweerschrift van de man tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 24 augustus 2009;
- de faxbrief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 5 november 2009;
- de faxbrief van de advocaat van de vrouw van 13 november 2009.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 november 2009 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mrs. Hagers en Latour, en de vrouw door mr. Canoy. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.3 Ter zitting is door de raadsman van de man een door [naam kind 1] opgestelde verklaring van 14 november 2009 overgelegd. De verklaring betreft niet de kinderalimentatie maar de feitelijke situatie van partijen en is daarmee te beschouwen als een productie in de procedure over de partneralimentatie. Namens de vrouw is tegen de overlegging van deze nieuwe productie bezwaar gemaakt. In de eerste plaats vanwege de omstandigheid dat de verklaring eerder had moeten en kunnen worden overgelegd. In de tweede plaats omdat de processuele positie van de vrouw wordt geschaad doordat er geen mogelijkheid tot overleg met de vrouw of voorbereiding van het verweer is geweest naar aanleiding van de brief. Namens de man is betwist dat de productie eerder in het geding had kunnen worden gebracht. De brief is opgesteld naar aanleiding van de twee weken vóór de zitting verzonden uitnodiging van de rechtbank aan [naam kind 1] om zijn mening over de kinderbijdrage kenbaar te maken. De rechtbank heeft, mede gelet op de beperkte omvang van de verklaring (een half A-4) besloten het stuk toe te laten en tot de gedingstukken te rekenen. In dat verband is de mondelinge behandeling tien minuten geschorst om de vrouw en haar raadsvrouwe de gelegenheid te bieden om kennis te nemen van de verklaring en ter zake overleg te voeren.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1992 met elkaar onder huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.2 Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [naam]:
- [naam kind 1], op [datum] 1993 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 2], op [datum] 1996 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 3], op [datum] 1999 in de gemeente [plaats].
De man en de vrouw hebben het gezag over de kinderen. Bij beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2003 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3 Bij convenant van 18 december 2002 hebben partijen de afspraken over de afwikkeling van de echtscheiding vastgelegd. In het convenant is vermeld:
“1.2 De man zal met ingang van 1 september 2002 maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bruto alimentatie van € 500 betalen. Zie voor wijziging van dit bedrag de situatie genoemd in artikel 5.4.7.
1.3 De in artikel 1.2 bepaalde alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2004.
(…)
3.1 De man verleent aan de vrouw het recht van bewoning van de aan hem samen met zijn broer [naam] ieder voor de onderdeelde helft in eigendom toebehorende woning aan de [adres]. (…)
3.3 De man betaalt alle met de woning samenhangende kosten, zoals onderhoud, hypotheekrente, aflossing, eigenwoningforfait, zowel eigenaarsdeel als gebruikersdeel onroerende zaaksbelasting, opstalverzekering en verontreinigingsheffing. Hij draagt er zorg voor dat de opstallen deugdelijk verzekerd zijn.
3.4 De vrouw betaalt gas, water licht en alle overige kosten.
3.5 De vrouw is de man geen vergoeding voor het recht van gebruik en bewoning verschuldigd.
3.6 Indien de vrouw hertrouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of gaat samenwonen als ware zij gehuwd, dan heeft dat geen invloed op het in de artikelen 3.1 tot en met 3.5 bepaalde.
(…)
3.9 Bij het verlaten van de woning door de vrouw vindt een financiële afrekening plaats zoals nader in artikel 5.4 en volgende bepaald. Voorts vindt een wijziging van de alimentatie plaats zoals in artikel 5.4.7 bepaald.
(…)
4.4 Met ingang van 1 september 2002 en zolang de kinderen minderjarig zijn betaalt de man aan de vrouw bij vooruitbetaling een alimentatie voor de kinderen van € 500 per maand en per kind. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2004. Zie voor wijziging van dit bedrag de situatie genoemd in artikel 5.4.7.
(…)
5.4.7 Indien de vrouw de woning eerder verlaat dan de in artikel 3.3 overeengekomen termijn van 12 jaar vindt wijziging plaats van de in artikel 1.2 overeengekomen partneralimentatie en de in artikel 4.4 overeengekomen kinderalimentatie als volgt:
- de alimentatie voor de vrouw wordt verhoogd van € 500 naar € 800 per maand;
- de alimentatie voor de kinderen wordt verhoogd van € 500 per kind per maand naar € 800 per kind per maand.
Deze bedragen worden aangepast met de indexeringen vanaf 1 januari 2004 op dezelfde wijze als werd bepaald ten aanzien van de oorspronkelijke bedragen.”
2.4 De in het convenant bepaalde partner- en kinderbijdrage van € 2.000 is tot september 2008 voldaan, zonder indexering. Vanaf 2003 tot september 2008 heeft de man naast de in het convenant betaalde bedragen € 500 per maand extra over gemaakt. Verder heeft de man circa € 8.000 aan kosten ten behoeve van de kinderen betaald voor de ziektekostenverzekering, lidmaatschappen, diverse lessen, schoolboeken en -gelden en mobiele telefoons. Vanaf september 2008 heeft de man € 2.400 per maand aan kinderbijdrage voldaan.
De kinderen verblijven gemiddeld 2 à 3 dagen per week bij de man.
2.5 De vrouw onderhoudt sinds 2004 een affectieve relatie met de heer [naam X] (hierna te noemen: [naam]). [naam X] is werkzaam in de vastgoedsector. Hij staat ingeschreven in [plaats]. Hij bezit een appartement en houdt kantoor in [plaats].
2.6 Tot de gedingstukken behoort een akte van levering van 20 december 2005 met vermelding [plaats] [nummer], [datum] 2005, [tijd]. De akte vermeldt de heer [naam verkoper] als verkoper en de vrouw, wonende [adres], en [naam X], wonende te [adres], als koper (2.a respectievelijk 2.b). Voorts vermeldt de akte:
“LEVERING
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper bij deze aan koper sub 2.a voor het vier/vijfde onverdeelde aandeel en aan de koper sub 2.b voor het een/vijfde onverdeelde aandeel onder de navolgende ontbindende voorwaarde, die bij deze in eigendom aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
de vrijstaande villa met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden aan de [adres], (…), groot drieëntwintig are en twintig centiare;
hierna aangeduid met “het verkochte”.
ONTBINDENDE VOORWAARDEN
De levering aan de koper sub 2.b, de heer [naam X] voornoemd, geschiedt onder de navolgende ontbindende voorwaarden:
1. de koper sub 2.b niet minimaal drie honderd duizend euro (€ 300.000,00) heeft besteed aan de verbouwing/verbetering van het verkochte, zulks uiterlijk binnen een jaar na heden;
2. de koper sub 2.b niet mede heeft gewerkt aan het vestigen van een hypotheek op het verkochte zulks ten behoeve van de verplichtingen die de koper sub 2.a met de verkoper is aangegaan.
(…)
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte is: een miljoen tweehonderdveertigduizend euro (€ 1.240.000)
(…)
KWIJTING
Verkoper heeft tien procent van de koopprijs aan koper sub 1.a geschonken terwijl koper sub 1.a negentig procent van de koopprijs en het verder door koper blijkens het koopcontract en deze akte verschuldigde rechtstreeks heeft voldaan aan verkoper.
Verkoper kwiteert koper voor die betaling.”
2.7 Uit de relatie tussen [naam vrouw] en [naam X] is op [datum] 2007 te [plaats] [naam kind] geboren.
2.8 Tot de gedingstukken behoort voorts een akte van levering van [datum] 2008, waarbij conform een koop-/aannemingsovereenkomst van [datum] 2007 aan de vrouw en [naam X] een appartementsrecht te [plaats] is geleverd.
2.9 De vrouw heeft in de zomer van 2008 haar intrek genomen in de woning aan de [adres]. Zij heeft de woning aan de [adres] op 1 september 2008 definitief verlaten.
2.10 Op 3 november 2008 heeft een kort geding plaatsgevonden. In het vonnis van deze rechtbank van 15 december 2008 is het volgende vermeld:
“(….) terwijl beide partijen ter zitting hebben verklaard dat vlak na de totstandkoming van het convenant overeenstemming is bereikt over een verhoging van de alimentatie van EUR 2.000,-- naar EUR 2.500,--.”
(…)
“De vordering tot betaling van een voorschot ad EUR 4.900, op de achterstallige alimentatieverplichting zal dan ook worden toegewezen.”
2.11 In het kortgedingvonnis van 22 april 2009 van deze rechtbank is het volgende vermeld:
“Tijdens de mondelinge behandeling van onderhavig kort geding heeft [naam vrouw] desgevraagd meegedeeld dat zij [naam X] nu vijf jaar kent en dat zij met hem een vriendschappelijke relatie onderhoudt. Voorts heeft [naam vrouw] erkend dat [naam X] de biologische vader is van haar vierde kind, [naam kind] geboren in [maand] 2007, welk kind door hem is erkend. [naam vrouw] oefent alleen het gezag over [naam kind] uit. [naam vrouw] betwist dat zij met [naam X] een gezamenlijke huishouding dan wel een economische eenheid vormt, en stelt dat [naam X] niet de kosten van de huishouding voor zijn rekening neemt en dat zij niet duurzaam met hem samenwoont.
4.12 Tegenover deze betwisting staat de ter zitting gevraagde mondelinge toelichting van [naam vrouw] dat [naam X] regelmatig bij haar logeert, wat in het afgelopen jaar globaal inhield dat hij gedurende een periode van vier weken achtereenvolgend drie weken bij haar was en dan weer een week niet. Daarnaast verbleef [naam vrouw] in laatstgenoemde week soms in de weekeinden, als de drie kinderen van [naam vrouw] bij [naam man] verbleven, met [naam kind] bij [naam X] in zijn woning in [plaats]. Daarbij komt de onweersproken stelling van [naam man] dat diverse brieven op het adres van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] ontvangen die op naam van [naam vrouw] en [naam X] tezamen zijn gesteld alsmede dat [naam vrouw] en [naam X] in de afgelopen jaren samen op vakantie zijn geweest en ook eerdaags gezamenlijk met alle kinderen naar Dubai op vakantie gaan.”
2.12 Tot de gedingstukken behoren diverse brieven gericht aan [naam X] of één van zijn kinderen per adres [adres]. Ook zijn er brieven gericht aan de vrouw en [naam X] gezamenlijk.
3 Verzoek van de man
De man verzoekt:
1. primair te verklaren voor recht dat zijn alimentatieverplichting met ingang van 1 januari 2004 is beëindigd, althans dat de partnerbijdrage met ingang van 1 januari 2004 op nihil wordt gesteld, althans dat een ingangsdatum van de beëindiging c.q. nihilstelling wordt bepaald die de rechtbank juist acht;
subsidiair te bepalen dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat daardoor het convenant van 18 december 2002 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven en om die reden te bepalen dat de partnerbijdrage op nihil wordt gesteld, dan wel de bijdrage op een ander bedrag (in ieder geval lager dan € 500 per maand) te bepalen en wel vanaf 18 december 2002, dan wel vanaf een datum die de rechtbank juist acht;
2. te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag is verschuldigd van € 84.112,91 en de vrouw te veroordelen dit bedrag aan de man te betalen op de gronden als omschreven in het lichaam van het verzoekschrift, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, althans de vrouw te veroordelen tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, onder de bepaling dat, indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop de beschikking is gegegeven aan de man zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
4 Verweer tevens zelfstandig verzoek van de vrouw in de verzoekschriftprocedure (betreffende de partnerbijdrage) alsmede vordering van de vrouw in de dagvaardingsprocedure (betreffende de kinderbijdrage)
4.1 De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft verzocht om afwijzing van het verzoek van de man. Indien en voor zover de rechtbank het door de man verzochte bedrag toewijst, verzoekt zij dit zonder de wettelijke rente te doen en het verzoek tot betaling van de buitengerechtelijke kosten af te wijzen.
4.2 Bij zelfstandig verzoek heeft de vrouw (in de verzoekschriftprocedure) verzocht de hoogte van de partnerbijdrage tot 1 september 2008 vast te stellen op € 500 per maand, deze bijdrage vanaf 1 september 2008 tot 1 januari 2009 vast te stellen op € 800 per maand, deze bijdrage van 1 januari 2009 tot 1 juni 2009 vast te stellen op € 831,20 en de datum waarop de man geen partnerbijdrage meer hoeft te betalen vast te stellen op 1 juni 2009, dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, en de man te veroordelen tot betaling van de achterstallige partnerbijdrage van € 5.755, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de datum van betaling.
Voorts verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen nadat de beschikking is gegeven en de kosten door de man nog niet zijn voldaan.
4.3 In de dagvaardingsprocedure met zaak-/rolnummer 155554 / HA ZA 09-355 heeft de vrouw bij akte wijziging van eis met betrekking tot de kinderbijdrage het volgende gevorderd (welke vordering tevens deels betrekking heeft op de partnerbijdrage):
- dat de man wordt veroordeeld om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen twee weken na het te wijzen vonnis aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 12.893,45 aan alimentatie, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de onderscheidenlijke alimentatieverplichtingen tot aan de dag van algehele voldoening;
- dat de maandelijkse alimentatietermijnen vanaf 1 juni 2009 worden vastgesteld op € 3.044,30, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, welk bedrag jaarlijks op 1 januari bij indexering wordt herzien, en de man wordt veroordeeld dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting voor iedere eerste dag van de maand aan de vrouw te voldoen;
- dat de man wordt veroordeeld om aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen twee weken na het wijzen van het eindvonnis, te betalen een bedrag van € 2.975 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
- dat de man wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
5 Dagvaarding van de vrouw
Bij rolbeslissing van deze rechtbank van 15 juli 2009 is in de hiervoor vermelde dagvaardingsprocedure het bezwaar tegen de vermeerdering van eis gegrond verklaard voor zover het ziet op de vordering met betrekking tot de achterstallige partnerbijdrage. De reden voor de gegrondverklaring was het al aanhangig zijn van deze verzoekschriftenprocedure.
De dagvaardingsprocedure met betrekking tot de kinderalimentatie is op 13 december 2009, na overleg met partijen en onder toepassing van artikel 69 Rv., verwezen naar de familierechter. De zaak is na verwijzing vanwege verknochtheid gevoegd met de onderhavige procedure.
6 Beoordeling
6.1 Ingevolge artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenwoning van de vrouw met een nieuwe partner in de zin van artikel 1:160 BW is vereist dat tussen de samenwonenden een affectieve relatie van duurzame aard bestaat, die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en de ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren (HR 13 juli 2001, NJ 2001, 586 en HR 3 juni 2005, NJ 2005, 381). Artikel 1:160 BW dient, vanwege de verstrekkende gevolgen, restrictief te worden uitgelegd.
6.2 In dit geval is vanaf de geboorte van [naam kind] op [datum] 2007 sprake van samenleven van de vrouw en [naam X] als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren. Aan de daarvoor geldende criteria, zoals mede ontwikkeld in de rechtspraak, is voldaan. Redengevend is daarbij het volgende.
6.3 De duurzaam affectieve relatie tussen de vrouw en [naam X] wordt mede gekenmerkt door een door de jaren heen toenemende lotsverbondenheid tussen hen. Van meet af aan, in 2004, brengen de vrouw en [naam X] gemiddeld drie van de vier weken bij elkaar door, eerst voornamelijk in de woning aan de [adres], later aan de [adres]. De afwezigheid van [naam X] in de resterende tijd houdt voornamelijk verband met zijn werk. Op sociaal gebied treden zij gezamenlijk naar buiten, getuige de post die na 1 september 2008 op beider naam – en ook ter attentie van de dochter van [naam X] uit een eerdere verbintenis – op het adres te [adres] is ontvangen. Tijdens de samenleving van [naam X] staat de vrouw ook toe dat [naam X] feitelijk gezag uitoefent ten aanzien van de drie kinderen uit het huwelijk met de man, waaruit ook kan worden afgeleid dat kennelijk sprake is van een duurzame aanwezigheid van [naam X] in het gezin van de vrouw. [naam X] gaat verder al gedurende een aantal jaren met de vrouw en alle kinderen op vakantie. Ook in financieel opzicht treden zij gezamenlijk op doordat zij samen eigenaar zijn van, althans een financieel belang hebben bij, de woning te [plaats] en een appartement te [plaats]. De verbouwing van de woning te [plaats] is in opdracht van [naam X] uitgevoerd en gefinancierd. Van groot belang en daardoor keerpunt in de relatie acht de rechtbank de geboorte van [naam kind] op [datum] 2007. [naam X] heeft [naam kind] erkend en zorgt samen met de vrouw voor hem. Hij neemt alle kosten in verband met [naam kind] voor zijn rekening. Verder staat vast dat [naam X] diverse andere kosten voor zijn rekening neemt, zoals kosten van het uit eten gaan met de vrouw (inclusief de oppas), kleding van de vrouw en vakanties met de vrouw en [naam kind] alleen. Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, geven blijk van zodanige onderlinge verwevenheid van hun beider uitgaven, dat niet alleen sprake is van een samenleven en een gemeenschappelijke huishouding maar ook van een aspect van wederzijdse verzorging. Aldus is dan ook komen vast te staan dat de vrouw en [naam X] in ieder geval vanaf de geboorte van [naam kind] op [datum] 2007 samenleven als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De verplichting tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is dan ook van rechtswege met ingang van [datum] 2007 vervallen.
Dat de vrouw hecht aan haar onafhankelijkheid is begrijpelijk, maar het biedt geen objectieve grond voor het afwezig achten van het aspect van een gemeenschappelijke huishouding, samenleving of wederzijdse verzorging in haar relatie met [naam X].
De omstandigheid dat de vrouw mogelijk bij latere overeenkomst en/of levering enig eigenaar is geworden van de woning te [plaats] acht de rechtbank niet relevant. De vrouw heeft immers verklaard dat [naam X] vanwege de investeringen nog steeds een belang in de woning heeft en dat hij zal meedelen in eventuele verkoopwinst. Nu deze omstandigheid ook een duidelijke aanwijzing is voor de samenleving en financiële verbondenheid, heeft het ter zake gedane bewijsaanbod van de vrouw geen betrekking op een voor de beslissing relevante omstandigheid, zodat daarvan geen gebruik zal worden gemaakt.
6.4 De man maakt aanspraak op terugbetaling van de met ingang van 1 januari 2004 betaalde partnerbijdragen. Voor zover dit verzoek betrekking heeft op de periode vóór 27 april 2007 zal de rechtbank dit afwijzen. Nadien zijn de bijdragen echter onverschuldigd betaald.
Aan dit oordeel doet niet af dat de man op de hoogte zou zijn geweest van de relatie van de vrouw met [naam X]. Ook is niet relevant dat de man in het verleden zou hebben geprobeerd de vrouw te bewegen de woning aan de [adres] te verlaten met de al dan niet voorwaardelijke toezegging dat zij een hogere alimentatie zou ontvangen. Nu de vrouw blijft bij betwisting van de verstrekkende gevolgen van haar relatie met [naam X] en nog steeds aanspraak maakt op de betaling van partneralimentatie, ziet de rechtbank niet in op welke wijze de man op enigerlei wijze ten opzichte van de vrouw ondubbelzinnig afstand zou hebben kunnen doen van zijn recht om zich te beroepen op artikel 1:160 BW en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting. Daarvoor was in dit geval tenminste vereist geweest dat tussen partijen niet in geschil was dat zich een dergelijke situatie voordeed.
6.5 Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door de man betaalde partnerbijdrage.
Nadat de vrouw had aangegeven dat zij niet uitkwam met de bijdrage die zij op basis van het convenant voor de kinderen (€ 1.500, derhalve € 18.000 per jaar) en haarzelf (€ 500, derhalve € 6.000 per jaar) ontving, is de man in 2003 overgegaan tot betaling van € 500 per maand extra. Partijen hebben over het karakter van deze betaling niets vastgelegd. Over de behoefte van de kinderen is evenmin iets bekend. Naast de in 2002 overeengekomen bijdragen betaalde de man voor de vrouw en de kinderen gezamenlijk de woonlasten, met uitzondering van gas, water en elektra, en voor de kinderen nog circa € 8.100 op jaarbasis, afgezien van zijn incidentele bijdrage aan een scooter en aan de inrichting van de kamers van de kinderen in de nieuwe woning aan de [adres]. Gemiddeld droeg de man dus jaarlijks circa € 26.000 bij aan de kinderen en € 6.000 aan de vrouw, de bijdrage in de woonlasten en incidentele bijdragen voor de kinderen buiten beschouwing gelaten. Uit de verhouding tussen de bijdragen leidt de rechtbank af dat de man, de extra betaling van € 500 per maand buiten beschouwing gelaten, in meerdere mate in de behoefte van de kinderen voorzag dan in de behoefte van de vrouw. Onder de gegeven omstandigheden is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat de extra bijdrage veeleer bestemd was en gebruikt is om te voorzien in de behoefte van de vrouw dan in die van de kinderen, zodat deze extra betaling zal worden aangemerkt als partnerbijdrage.
6.6 De man heeft tot december 2008 aan zijn betalingsverplichtingen voldaan. Mede gelet op het hiervoor overwogene, stelt de rechtbank vast dat hij over de periode van 27 april 2007 tot en met 31 december 2008 € 500 + € 500 = € 1.000 per maand aan partnerbijdrage heeft voldaan. Daarnaast heeft hij over de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 de in het convenant genoemde verhoging van € 300 per maand voldaan. In totaal heeft de man derhalve over de periode van 27 april 2007 tot en met 31 december 2008 (20 + 4/30) x € 1.000 + 3 x € 300 = € 21.033 betaald. De rechtbank zal de vrouw gelasten tot terugbetaling van dit bedrag. Conform het verzoek van de man zal worden bepaald dat dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van indiening van het verzoek, dat wil zeggen vanaf 26 mei 2009. De vrouw kan immers worden geacht in ieder geval vanaf dat moment in verzuim te zijn geweest.
6.7 Het zelfstandig verzoek van de vrouw betreffende de partnerbijdrage wijst de rechtbank af onder verwijzing naar het hiervoor overwogene.
6.8 Het bij dagvaarding ingeleide verzoek van de vrouw betreffende de kinderbijdrage zal worden toegewezen, maar uitsluitend voor zover het betreft de vaststelling van een kinderbijdrage van € 800 per kind per maand met ingang van 1 september 2008 en € 831,20 per kind per maand met ingang van 1 januari 2009. De totale door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage komt daarbij op € 2.400 respectievelijk € 2.493,60 per maand, waarbij als niet weersproken vast staat dat de man de tot de mondelinge behandeling verschenen termijnen met uitzondering van de wettelijke indexering al heeft voldaan.
Wat betreft de vaststelling van de kinderbijdrage met ingang van 1 september 2008 acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat de vrouw de woning aan de [adres] met ingang van die datum daadwerkelijk verlaten heeft, zoals zij eerder had aangekondigd. Dat de sleutels zoek waren is geen omstandigheid die op de ingangsdatum van de verhoogde kinderbijdrage van invloed is.
Wat de wettelijke indexering van de kinderalimentatie betreft is van belang dat deze tot heden niet is betaald en dat daar evenmin eerder aanspraak op is gemaakt. Wel staat vast dat de man jaarlijks aanzienlijk meer dan de vastgestelde bijdragen heeft voldaan. Mede gelet op het feit dat de vrouw in deze procedure voor het eerst om de wettelijke indexering heeft verzocht, met ingang van 1 januari 2009, houdt de rechtbank het er voor dat partijen voor de daarvoor gelegen periode zijn overeengekomen dat deze indexering geen toepassing zou vinden. Nu de man tegen de genoemde ingangsdatum geen uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
6.9 In de aard van de procedure ziet de rechtbank in dit geval geen reden om af te wijken van het beginsel dat de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in dit geval [naam vrouw], de kosten van de procedure dient te dragen. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op € 208 aan verschotten en € 1.836 (2 punten ad € 579 en 1,5 punt ad € 452) aan salaris van de advocaat. Gelet op de kort gedingen die zijn gevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
7 Beslissing
De rechtbank:
7.1 Verklaart voor recht dat de verplichting van de man tot het verstrekken van levensonderhoud aan de vrouw met ingang van [datum] 2007 is geëindigd.
7.2 Veroordeelt de vrouw tot betaling van € 21.033 aan de man uit hoofde van onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.3 Bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde overeenkomst tussen partijen, dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam]:
- [naam kind 1], op [datum] 1993 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 2], op [datum] 1996 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 3], op [datum] 1999 in de gemeente [plaats],
dient te voldoen € 800 per kind per maand met ingang van 1 september 2008 en € 831,20 per kind per maand met ingang van 1 januari 2009, voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
Wijst er – ten overvloede – op dat de hiervoor vastgestelde bijdrage, voor het eerst per 1 januari 2010, jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
7.4 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
7.5 Veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man begroot op € 208 aan verschotten en € 1.836 aan salaris van de advocaat.
7.6 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L. Meulman, griffier, op 8 december 2009.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.