In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en Transavia Airlines C.V. De vordering van EUclaim is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of vertraging van vluchten. De passagiers, die een vlucht van Eindhoven naar Allicante hadden geboekt, werden geconfronteerd met een annulering van hun vlucht op 7 april 2007. EUclaim vorderde compensatie van Transavia, omdat de passagiers door de annulering en de daaropvolgende vertraging van hun vlucht aanzienlijk later op hun bestemming arriveerden.
Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een aanrijding met een achtertrap, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat deze aanrijding inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij en dus niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van de verordening. De rechter concludeerde dat Transavia niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van omstandigheden die niet inherent zijn aan hun activiteiten.
De rechtbank heeft de vordering van EUclaim toegewezen en Transavia veroordeeld tot betaling van € 978,50, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan Transavia opgelegd, omdat zij in het ongelijk werd gesteld. Dit vonnis bevestigt de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving en benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen.