ECLI:NL:RBHAA:2009:BY6054

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
396936 CV EXPL 08-10902
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en Transavia Airlines C.V. De vordering van EUclaim is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of vertraging van vluchten. De passagiers, die een vlucht van Eindhoven naar Allicante hadden geboekt, werden geconfronteerd met een annulering van hun vlucht op 7 april 2007. EUclaim vorderde compensatie van Transavia, omdat de passagiers door de annulering en de daaropvolgende vertraging van hun vlucht aanzienlijk later op hun bestemming arriveerden.

Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een aanrijding met een achtertrap, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat deze aanrijding inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij en dus niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van de verordening. De rechter concludeerde dat Transavia niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van omstandigheden die niet inherent zijn aan hun activiteiten.

De rechtbank heeft de vordering van EUclaim toegewezen en Transavia veroordeeld tot betaling van € 978,50, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan Transavia opgelegd, omdat zij in het ongelijk werd gesteld. Dit vonnis bevestigt de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving en benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 396936 / CV EXPL 08-10902
datum uitspraak: 6 mei 2009
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUclaim B.V.
te Brummen
eisende partij
hierna te noemen EUclaim
gemachtigde: Wiggers & Van Meggelen Gerechtsdeurwaarders & Incasso
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde partij
hierna te noemen Transavia
gemachtigde: mr. L.M. van Rossum

1.De procedure

EUclaim heeft Transavia gedagvaard op 2 september 2008. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. Nadat de kantonrechter heeft beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft EUclaim gerepliceerd. EUclaim heeft vervolgens een akte houdende productie in het geding gebracht. Transavia heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.De feiten

2.1.
[AAA] en [BBB] (hierna: de passagiers) hebben met Transavia een overeenkomst gesloten tot personenvervoer door de lucht. Op basis van deze overeenkomst zou Transavia de passagiers tegen betaling op 7 april 2007 om 12.00 uur lokale tijd per vliegtuig van Eindhoven, Nederland, naar Allicante, Spanje vervoeren. De afstand van deze vlucht is 1.538 km.
2.2.
Transavia heeft de vlucht van de passagiers geannuleerd en de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht met vertrektijd 17.40 uur. De passagiers zijn ongeveer 6 uren later dan de oorspronkelijk geplande tijd in Allicante geland.
3. De vordering
3.1.
EUclaim vordert (samengevat) veroordeling van Transavia tot betaling van € 978,50, (inclusief de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 178,50 inclusief btw) en de wettelijke rente.
3.2.
EUclaim legt aan haar vordering ten grondslag dat de passagiers hun aanspraken jegens Transavia bij onderhandse akte van 10 juli 2008 hebben overgedragen aan EUclaim. De mededeling van cessie is op 11 juli 2008 aan Transavia gedaan.
3.2.
Op de tussen de passagiers en Transavia gesloten overeenkomst is de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 295/91 (
PbEG2004, L 46/1) (hierna: de verordening) van toepassing. Op grond van artikel 5 van de verordening dient Transavia de passagiers conform artikel 7 van de verordening te compenseren. Nu de afstand van de vlucht 1.538 km is en de aankomsttijd 6 uren later was dan de oorspronkelijke aankomsttijd, bedraagt de compensatie € 400,00 per persoon.
3.4.
Transavia heeft voorts artikel 14 lid 2 van de verordening geschonden door de passagiers niet schriftelijk te informeren over de regels voor compensatie en bijstand overeenkomstig de verordening.

4.Het verweer

4.1.
Transavia betwist de vordering. Zij voert daartoe voorop aan dat EUclaim niet ontvankelijk is omdat er geen sprake is van een rechtsgeldige cessie. Gelet op hetgeen op de website van EUclaim staat vermeld, lijkt er geen sprake te zijn van een overdracht maar slechts van een incassoregeling. Daarmee valt de cessie onder het fiduciaverbod van artikel 3:84 lid 3 BW en is de cessie niet geldig.
4.2.
Subsidiair voert Transavia aan dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid. De vlucht van de passagiers is geannuleerd, omdat het toestel van Transavia op
6 april 2007 werd aangereden door een achtertrap. Daardoor ontstond schade aan de romp van het toestel. Transavia heeft vervolgens een Boeing 767 gehuurd, zodat de passagiers eerst van Eindhoven naar Amsterdam zijn vervoerd en daarna met het gehuurde toestel naar Allicante zijn gevlogen.
4.3.
Transavia betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 14 van de verordening. Transavia heeft de rechten van passagiers opgenomen in haar algemene voorwaarden. Bovendien ligt er schriftelijke informatie bij de incheckbalies en bij de gate.
4.4.
Tot slot betwist Transavia de buitengerechtelijke kosten. Deze zijn niet gespecificeerd en vallen onder een eventueel toe te wijzen proceskostenveroordeling.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Transavia heeft aangevoerd dat EUclaim niet-ontvankelijk is, omdat uit de overgelegde akte van cessie en de website van eiser blijkt dat er geen sprake is van overdracht van een vordering, maar van een overdracht ter incasso, zodat de cessie valt onder het fiduciaverbod van artikel 3:84 lid 3 BW. Dit verweer faalt. Of in het onderhavige geval sprake is van overdracht van een vordering of overdracht ter incasso kan in het midden blijven, nu in ieder geval sprake is van lastgeving doordat de passagiers aan EUclaim de last hebben gegeven hun vordering op eigen naam te innen. EUclaim is aldus ontvankelijk in haar vordering.
5.2.
Voorts ligt de vraag voor of de door Transavia gestelde oorzaak van de annulering, een technisch mankement als gevolg van een aanrijding met de achtertrap, van de vlucht heeft te gelden als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de verordening, dat luidt: “Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.”
5.3.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in haar arrest van 22 december 2008, zaaknummer C-549/07 hieromtrent een prejudiciële beslissing gegeven. Daarbij is samenvattend geoordeeld dat een technisch mankement bij een luchtvaartuig dat annulering van een vlucht tot gevolg heeft, niet valt onder het begrip buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3, tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
5.4.
Gelet op dit arrest is de kantonrechter van oordeel dat het door Transavia gedane beroep op buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de verordening niet kan slagen. De door Transavia aangevoerde feiten en omstandigheden zijn inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van Transavia. Deelname aan het (vlieg)verkeer brengt immers het risico met zich op verkeersongelukken, zodat de aanrijding met de achtertrap niet valt onder buitengewone omstandigheden in de zin van de verordening. Dat Transavia in dit geval geen daadwerkelijke invloed kon uitoefenen op de aanrijding, maakt dit niet anders.
5.5.
Nu geen van de verweren van Transavia slaagt zal de hoofdsom worden toegewezen. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter dat gesteld en gebleken is dat de door EUclaim verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten moet daarom worden toegewezen. Ook de wettelijke rente is toewijsbaar.
5.6.
Wat partijen verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking meer, aangezien dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van Transavia omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan EUclaim van € 978,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 mei 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van EUclaim tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 74,30
vastrecht € 153,00
salaris gemachtigde € 200,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.