ECLI:NL:RBHAA:2010:7760

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
AWB 10/2879
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over gebruiksontheffing voor schip als informatiecentrum

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, gaat het om een geschil over een gebruiksontheffing die is verleend voor het gebruik van een schip als informatiecentrum. De zaak is ontstaan na een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op 20 mei 2010, waarbij een gebruiksontheffing werd verleend aan de heer [naam 1] voor het schip '[naam 2]' op een ligplaats ter hoogte van [adres 1]. Eisers, bewoners van de omgeving, hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij geen zienswijze hadden ingediend. De rechtbank heeft eerst de ontvankelijkheid van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat het niet indienen van een zienswijze hen niet kon worden verweten, gezien de omstandigheden rondom de communicatie van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat eisers ontvankelijk waren in hun beroep.

Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke bezwaren van eisers tegen de ontheffing beoordeeld. Eisers stelden dat de locatie van het schip ongunstig was, omdat het schip nu voor hun woonhuizen lag, wat leidde tot verminderd uitzicht en geluidsoverlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet alle relevante feiten en belangen had afgewogen bij het verlenen van de ontheffing. De rechtbank oordeelde dat de gemeente had moeten evalueren met de omwonenden en dat de belangen van de eisers niet voldoende waren meegewogen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de gemeente gelast om het griffierecht van € 150,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10-2879
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2010
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.

1.Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2010[datum BIP] heeft verweerder de heer [naam 1] een gebruiksontheffing verleend voor het gebruik van het “[naam 2]” als informatiecentrum op het water ter hoogte van [adres 1].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 8 juni 2010, aangevuld bij brief van 11 oktober 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 november 2010, alwaar [eisers] namens eisers zijn verschenen.

2.Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
2.1
Voor de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van dit geschil, zal zij eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van eisers moeten toetsen.
2.2
Verweerder heeft aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroepschrift, omdat zij in deze zaak geen zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.3
Eisers hebben betoogd dat zij inderdaad geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar dat hen dit redelijkerwijs niet kan worden verweten.
2.4
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat het niet naar voren brengen van een zienswijze door eisers in dit geval verschoonbaar is. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.6
Bij brief van 14 juni 2007 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat een ligplaatsvergunning was afgegeven ter hoogte van [adres 1] aan de stichting Fair Nature ten behoeve van het schip “[naam 2]” met een looptijd van een jaar. Onder het kopje “evaluatie” is in deze brief het volgende opgenomen: “De looptijd van de vergunning is vooralsnog één jaar. In het voorjaar van 2008 zal een evaluatie plaatsvinden van het project, waarna bekeken wordt of de vergunning verlengd wordt. Bij de evaluatie betrekken wij ook de direct omwonenden en de wijkraad”. Eisers en de wijkraad mochten er derhalve van uit gaan dat eerst een evaluatie zou plaatsvinden alvorens tot verlenging van de ontheffing zou worden overgegaan. Op 25 maart 2010 heeft verweerder - zonder dat eerst de toegezegde evaluatie met direct omwonenden en/of de wijkraad had plaatsgevonden – in de Stadskrant bekend gemaakt dat hij voornemens was de ontheffing voor “[naam 2]” te verlenen. Nu de evaluatie niet heeft plaatsgevonden en eisers noch de wijkraad persoonlijk zijn benaderd, kan hen niet worden verweten dat zij de mededeling in de Stadskrant niet hebben geregistreerd en geen zienswijze hebben ingediend. Eisers zijn derhalve ontvankelijk in hun beroep.
Ten aanzien van de ontheffing.
2.7
Eisers hebben ten aanzien van de ontheffing voor de ligplaatsvergunning betoogd dat zij geen problemen hebben met het schip of de doelstellingen die deze nastreeft , maar dat zij de locatie van de ligplaats ongunstig vinden. De afgelopen twee jaren heeft het schip volgens eisers ter hoogte van [adres 2] gelegen. Dit is tegenover het Hodsonhuis, welke een gedeeltelijk dichte gevel heeft en een verhoogde begane grond van het kantoorgedeelte. In de thans verleende vergunning heeft het schip een ontheffing om voor hun woonhuizen te liggen. Dat betekent dat eisers minder uitzicht hebben, dat er geluidsoverlast is en dat er veel bedrijvigheid is.
2.8
Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2.9
Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
2.1
Ingevolge artikel 3:4 eerste lid van de Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Ingevolge het tweede lid mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.11
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard bij de voorbereiding van het besluit en als gevolg daarvan niet in staat is geweest een gedegen belangenafweging te maken. Zij overweegt daarbij dat verweerder de situatie niet heeft geëvalueerd met de direct omwonenden en zich niet heeft uitgelaten over het feit dat het schip twee jaar tot tevredenheid van alle omwonenden en de vergunninghouder feitelijk op een andere plaats dan waarvoor een ontheffing was verleend, te weten ter hoogte van [adres 2], heeft gelegen.
2.12
Gelet op het hierboven genoemde zal het beroep gegrond worden verklaard wegens strijd met het zorgvuldigheidsvereiste en het evenredigheidsbeginsel.
2.13
Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
2.14
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat eisers voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten hebben gemaakt.
2.15
Wel bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

3.Voorlopig oordeel

De rechtbank:
3.1
verklaart het beroep gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit van 20 mei 2010;
3.3
draagt verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4
gelast dat verweerder het door eisers[eiser/eiseres/eisers] betaalde griffierecht van € 150,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Gruijters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.