2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het nu voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Partijen hebben ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het afdoen van de beroepszaak. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Verweerder heeft eiser bij besluit van 16 april 2007 op grond van artikel 6, tweede lid, onder d, ARAR met ingang van 1 maart 2007 aangesteld als ambtenaar van de Belastingdienst in tijdelijke dienst voor de duur van de opleiding. In het kader van zijn aanstelling vervulde eiser de functie van medewerker toezicht in opleiding. De opleiding duurt drie jaar. Tijdens eisers opleiding hebben met een zekere regelmaat zogeheten ankergesprekken plaatsgevonden. Een ankergesprek is een beoordelingsgesprek. Op 2 juli 2008 heeft een ankergesprek plaatsgevonden over de periode november 2007 tot mei 2008. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder eiser een negatief studieadvies gegeven. Vervolgens heeft op 3 december 2008 opnieuw met eiser een ankergesprek plaatsgevonden, ditmaal over de periode mei tot november 2008. Ook dit ankergesprek heeft geresulteerd in een negatief studieadvies.
2.3 Op basis van het gesprek op 3 december 2008 heeft verweerder met eiser een aantal afspraken gemaakt. Op 7 en 20 januari 2009 heeft verweerder vervolgens met eiser voortgangsgesprekken gevoerd. Ook op 4 en 17 februari 2009 hebben met eiser voortgangsgesprekken plaatsgevonden. In een gesprek op 17 maart 2009 heeft verweerder aan eiser zijn ontslag per 1 april 2009 in het vooruitzicht gesteld. Hierna heeft verweerder het ontslagbesluit genomen, welk besluit in bezwaar is gehandhaafd.
2.4 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens eiser heeft verweerder niet in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om het tijdelijk dienstverband met eiser voortijdig te beëindigen. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet of onvoldoende is gebleken dat hij niet aan de eisen van de opleiding zou kunnen voldoen. Volgens eiser heeft hij wel voldaan aan de functioneel vaktechnische eisen. Hij heeft al zijn tentamens gehaald. Bovendien heeft eiser zijns inziens verbeteringen laten zien op het punt van houding en gedrag, waaronder het uitvoeren van leertaken en het tonen van initiatief en zelfredzaamheid. Het is eiser onduidelijk welk toetsingskader verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehanteerd. Volgens eiser is dit besluit onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel genomen. Ook voert eiser aan dat verweerder hem onvoldoende heeft gesteund om te komen tot verbetering van eisers functioneren. Daarnaast acht eiser het bestreden besluit genomen in strijd met het beginsel van fair play en het vertrouwensbeginsel. Bovendien stelt eiser dat hij door verweerders besluit onevenredig wordt getroffen in zijn belangen in verhouding tot verweerders belang bij eisers ontslag. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven om zijn visie te geven op het ontslagvoornemen. Het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat eiser nu nog zou kunnen instromen in een volgende groep die is begonnen met dezelfde opleiding. Na deze groep volgt er geen nieuwe groep meer. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat verweerder, in weerwil van de gemaakte afspraken, op 1 april 2009 geen ankergesprek met hem heeft gehouden. Op 20 januari 2009 heeft verweerder geconstateerd dat eiser de afspraken met betrekking tot de leertaken was nagekomen. Op 17 februari 2009 heeft verweerder eisers verbetertraject ten onrechte abrupt afgebroken. Volgens eiser heeft verweerder hem ten onrechte de kans ontnomen om te bewijzen dat hij binnen afzienbare tijd wel aan de opleidingseisen zou kunnen voldoen. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij tussen 17 februari en 1 april 2009 nog wel drie of vier leertaken had kunnen inleveren.
2.5 Verweerder is van mening dat beëindiging van een tijdelijk dienstverband op elke redelijke grond kan plaatsvinden. Voorts wijst verweerder op zijn beleid waarin staat dat twee opeenvolgende negatieve studieadviezen onherroepelijk tot einde opleiding en einde dienstverband leiden. Eiser heeft echter nog een extra kans gekregen om zijn ontslag te voorkomen. Deze kans heeft eiser niet of onvoldoende benut. Volgens verweerder is eiser voldoende ondersteund, omdat hij regelmatig is aangesproken op zijn leerprestaties. Eiser heeft hiermee echter te weinig gedaan. Gebleken is dat eiser over onvoldoende zelfredzaamheid beschikt. Deze eigenschap is onmisbaar in de functie van medewerker toezicht. Volgens verweerder weegt eisers belang bij continuering van zijn dienstverband niet op tegen verweerders belang bij eisers ontslag. Voorts heeft eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar voldoende gelegenheid gekregen om zijn zienswijze te geven op het ontslag. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het wel beter zou zijn geweest als verweerder met eiser een derde ankergesprek zou hebben gevoerd. Volgens verweerder hebben de opleiders van eiser medio februari 2009 ingeschat dat eiser, gelet op de tot dan toe behaalde resultaten, niet tijdig aan de opleidingseisen zou kunnen voldoen.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 In artikel 95, tweede lid, onder a. van het ARAR is bepaald dat aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst ontslag kan worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk ten minste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest. Dit laatste is in het geval van eiser aan de orde.
2.8 Uit ter zake vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 december 2005 (LJN: AV7700) – blijkt dat de rechterlijke toetsing van een besluit zoals dat nu in eisers geval voorligt, terughoudend is en zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan geschreven of ongeschreven rechtsregels, beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat de behaalde studieresultaten onvoldoende zijn. Nu het ontslag is verleend voor het einde van de opleiding, dient daarbij mede te worden betrokken of verweerder tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser ook niet binnen afzienbare tijd tot voldoende studieresultaten had kunnen komen.
2.9 De opleiding die eiser volgde, bestaat uit twee delen: een theoretisch deel dat door het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) wordt verzorgd, en een praktijkdeel dat door de Belastingdienst wordt verzorgd. Beide instanties houden toezicht op de voortgang van de opleiding. Hiervoor hanteert verweerder de zogeheten ‘Procedure Ankergesprekken’. In deze procedure is onder meer het volgende opgenomen: