Sector civiel
familie- en jeugdrecht
voorzieningenrechter
Zaak-/rekestnrs.: 165984/10-2 (voorlopige voorziening)
165983/10-3 (beroepschrift)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoekster], verzoekster, tevens eiseres (hierna: verzoekster),
wonende te [plaats],
thans verblijvende bij vrienden,
gemachtigde: mr. J.W. Spanjer, advocaat te Haarlem,
de burgemeester van de gemeente Haarlem, verweerder,
zetelende te Haarlem,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam],
wonende te [plaats].
1.1 Bij besluit van 18 januari 2010 heeft verweerder verzoekster een huisverbod opgelegd ten aanzien van de echtelijke woning aan het [adres], geldend van 18 januari 2010 tot 28 januari 2010. Dit huisverbod is bij beschikking van 28 januari 2010 verlengd met 18 dagen, derhalve tot 15 februari 2010.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker op 23 januari 2009 beroep ingesteld.
1.2 Voorts heeft verzoeker op 29 januari 2010 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudend dat het bestreden besluit van 28 januari 2010 wordt geschorst, althans een voorlopige voorziening te treffen zoals de Rechtbank in goede justitie kan bepalen.
1.3 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2010. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer mr. R. Braeken.
De belanghebbende [naam] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. M.E. van der Zouw.
Mr. Spanjer en mr. Braeken hebben hun standpunten uiteengezet aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
1.5 De minderjarige [naam minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken; hij heeft dit gedaan op 4 februari 2010 in een telefoongesprek met de voorzieningenrechter.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421) in werking getreden.
Op grond van artikel 9 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, verkort en zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat het huisverbod verlengd wordt met het oog op het inzetten van de hulpverlening en het belang van de minderjarige kinderen. Er lijkt voortzetting van de dreiging te bestaan en het hulpverleningstraject heeft nog niet goed op gang kunnen komen vanwege het gedrag van verzoekster. Zij heeft op 26 januari 2010 een tentamen suïcide ondernomen en was ten tijde van het bestreden besluit niet bereikbaar. Verder heeft zij zich eerder vermoedelijk niet aan het opgelegde verbod gehouden omdat zij contact heeft gezocht met haar echtgenoot en haar zoon.
2.6 Namens verzoekster is daartegen, samengevat en voor zover relevant, aangevoerd:
- dat er inderdaad hoog opgelopen spanningen waren tussen de man en haar maar dat de weergave van de feiten overdreven is;
- dat onvoldoende gemotiveerd is waaruit de dreiging concreet nog zou bestaan;
- dat de kinderbeschermingsmaatregelen voldoende instrumenten bieden om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en dat reeds een beschermingsonderzoek door de Raad voor de kinderbescherming aanhangig is;
- dat het oudste kind niet in de gelegenheid gesteld is om te worden gehoord conform artikel 7 Wth;
- dat onzorgvuldigheid is betracht bij het horen van de vrouw;
- dat de problemen tussen partijen vermeden kunnen worden indien zij zich beiden strikt houden aan de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 3 februari 2009;
- dat verzoekster het geweld op zichzelf richt en op haar echtgenoot, maar zich nimmer agressief jegens de kinderen uit.
2.7 Namens belanghebbende, bij monde van zijn advocaat alsmede door belanghebbende zelf, verder te noemen de man, is verklaard dat de vrouw tijdens het gesprek op 26 januari 2010 bij de Reclassering (waarin de vraag besproken zou worden of de Reclassering een verlenging van het huisverbod zou adviseren,) meermalen is weggelopen. Vervolgens zou zij voor het oog van de man 14 kalmeringstabletten hebben ingenomen en zou zij hebben aangegeven dat zij per auto richting de echtelijke woning zou gaan. De vrouw is daarop vertrokken en de man heeft haar vervolgens in de buurt van de woning in haar auto aangetroffen, voorover gebogen over het stuur waarna hij de politie heeft gewaarschuwd en de vrouw per ambulance is afgevoerd.
De vrouw heeft ter terechtzitting daarop als reactie gegeven dat het klopt dat zij na een dosis tabletten te hebben ingenomen richting de woning is gereden. Zij kan zich niet meer herinneren wat er daarna is gebeurd; de volgende dag is zij wakker geworden in het ziekenhuis.
2.8 De rechtbank constateert dat artikel 9 Wth aan de burgemeester een discretionaire bevoegdheid verleent. Dit betekent dat bij gebruikmaking van die bevoegdheid door de burgemeester in een concreet geval slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. Die gebruikmaking moet slechts dan rechtens onaanvaardbaar worden geacht indien geoordeeld moet worden dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik van die bevoegdheid heeft kunnen maken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich, mede met inachtneming van het gestelde in 2.7 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er ten tijde van het verlengingsbesluit nog sprake was van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de aanwezigheid van verzoekster in de woning een ernstig vermoeden van gevaar zou kunnen opleveren, nu verzoekster toen, naar objectieve maatstaven gemeten zeker niet stabiel was te noemen. Anders dan verzoekster stelt, is het de voorzieningenrechter gebleken dat zij voldoende in de gelegenheid gesteld haar standpunt kenbaar te maken. Het verweer dat onzorgvuldigheid is betracht bij het horen van de vrouw zal derhalve worden verworpen.
Wanneer het huisverbod niet zou zijn verlengd was het gevolg hiervan het herleven van de voorlopige voorzieningen d.d. 3 februari 2009. Verweerder heeft in redelijkheid de belangenafweging kunnen maken dat dat op dat moment niet verantwoord was.
2.9 Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het starten van hulpverlening een belangrijk doel is in het kader van het opleggen van een huisverbod. Het niet op gang komen van de hulpverlening is bij de beoordeling of het gevaar zich nog voortzet en/of de noodzaak voor een afkoelingsperiode nog aanwezig een indicatie of verlenging van het huisverbod al dan niet noodzakelijk is.
Hulpverlening is in casu in die zin opgestart dat ter zitting is gebleken dat beide ouders op 2 februari 2010 een gesprek bij de Raad voor de kinderbescherming hebben gehad in verband met het inmiddels op verzoek van het AMK lopende beschermingsonderzoek. Waarschijnlijk zal er op zeer korte termijn om een voorlopige ondertoezichtstelling worden verzocht. Partijen hebben beiden ter terechtzitting aangegeven zich daarin te kunnen vinden.
Op 17 februari 2010 zal bovendien het namens de man ingediende wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen in het kader van de echtscheidingsprocedure worden behandeld. Namens de vrouw is ten behoeve van die procedure een verweerschrift ingediend. Deze beide stukken zijn door de vrouw in het geding gebracht.
Ter terechtzitting heeft de vrouw voorts desgevraagd verklaard dat zij recentelijk een gesprek heeft gehad met haar psychiater dr. [naam] en dat zij voorlopig onder behandeling zal blijven van PAAZ van het [naam]. Afhankelijk van de uitkomst van de onderhavige procedure zal een behandeltraject worden uitgestippeld, waaronder een cognitieve training. Ook een behandeling bij de Waag zal worden overwogen.
2.10 Verzoekster heeft in antwoord op de vraag van de voorzieningenrechter wat zij op korte termijn in het belang van de kinderen acht, haar wens geuit om zelf de kinderen te kunnen vertellen hoe het met haar gaat om ze zo gerust te kunnen stellen. Het liefst zou ze dat persoonlijk doen maar ook een telefonisch contact is een optie.
De man heeft op dezelfde vraag geantwoord dat hij het ook in het belang van de kinderen vindt als de vrouw telefonisch contact heeft met de kinderen, zij het wel in aanwezigheid van een derde. De man heeft tevens aangegeven dat de kinderen regelmatig naar hun moeder vragen.
Zowel de man als de vrouw hebben ter zitting aangegeven dat zij de minderjarige [naam minderjarige], thans 12 jaar, in staat achten zelf zijn mening kenbaar te maken.
In het telefoongesprek dat de voorzieningenrechter vervolgens heeft gevoerd met de minderjarige [naam] heeft deze aangegeven dat hij graag zijn moeder wil zien en desgevraagd gaf hij aan met zijn moeder ook telefonisch contact te willen hebben.
2.11 Op basis van artikel 6 lid 3 Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het verlengen van het huisverbod. De voorzieningenrechter dient derhalve het bestreden besluit ex nunc te toetsen en dus ook de actuele situatie in aanmerking te nemen.
2.12 Het beroep zal gelet op het voorgaande ongegrond verklaard worden voor zover dit zich richt tegen het huisverbod in enge zin, zulks met verwijzing naar artikel 1 sub b Wth, te weten het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning. Ook het contactverbod, voor zover daaronder wordt verstaan persoonlijk contact, blijft in stand. Het resterende besluit, waaronder in dit verband wordt verstaan een verbod van telefonisch contact, zal op dit specifieke onderdeel worden vernietigd. Redengevend daartoe is dat de voorzieningenrechter ontzegging van ieder contact van verzoekster met haar kinderen een zware maatregel acht die voor verzoekster en overigens ook voor de kinderen onevenredig veel nadeel meebrengt in verhouding met het doel dat met het besluit moet worden gediend.
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak voorzien, nu rechtens nog maar één beslissing mogelijk is. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep partieel gegrond en vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van het algehele contactverbod, een en ander conform rechtsoverweging 2.12.
3.2 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in concreto inhoudt dat verzoekster vanaf heden tot de einddatum van het verlengde huisverbod minimaal drie keer telefonisch contact mag hebben met de minderjarige kinderen.
3.3 wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.R. Cox, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. Kuijs, griffier, op 4 februari 2010.
Een belanghebbende en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.