ECLI:NL:RBHAA:2010:BL5537

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-473 & AWB 10-659
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing directeur basisschool

In deze zaak verzocht de directeur van een basisschool om een voorlopige voorziening na haar schorsing per 1 februari 2010. De schorsing volgde op een negatieve nulmeting van haar functioneren, die door de schoolleiding als onvoldoende werd beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bezwaren van de directeur tegen de nulmeting en de schorsing in de bezwaarfase aan de orde moesten komen. De rechter constateerde dat de negatieve beoordeling van de directeur in rechte vaststond en dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen haar en de medewerkers van de school. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het belang van de school bij de schorsing zwaarder woog dan het belang van de directeur bij opheffing van de schorsing. De rechter benadrukte dat de kritiek op het functioneren van de directeur niet op zichzelf stond, maar ook voortkwam uit eerdere beoordelingen en klachten van medewerkers. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schorsing gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 473 en 10-659 AW
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2010
in de zaken van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. J.P. Dikker, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
het bestuur van de Stichting Spaarnesant,
verweerder,
gemachtigden: mr. H. van der Heide, advocaat te Woerden en drs. M.C. Engbrenghof, als clusterdirecteur werkzaam bij verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder verzoekster per direct van haar directietaken ontheven.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 26 januari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij brief van eveneens 26 januari 2010 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. AWB 10-473 AW.
Bij besluit van 1 februari 2010 heeft verweerder verzoekster respectievelijk op grond van artikel 4.12, eerste lid, van de CAO Primair Onderwijs 2009 (hierna: de CAO PO) en artikel 4.13, onder b, van de CAO PO geschorst voor de duur van vier weken respectievelijk aansluitend voor de duur van ten hoogste drie maanden.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 3 februari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 februari 2010 heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening aangevuld in die zin, dat zij eveneens verzoekt om schorsing van het besluit van 1 februari 2010. Dit aanvullende verzoek is geregistreerd onder nr. AWB 10-659 AW.
Omdat sprake is van twee verschillende besluiten, is eveneens sprake van twee verzoeken om voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 9 februari 2010, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Dikker, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van der Heide en drs. Engbrenghof.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster is op 1 oktober 1989 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van verweerder. Zij bekleedt vanaf die datum de functie van directeur van de [naam school] in Haarlem (hierna: de school).
2.2 Op 26 maart 2007 heeft er op verzoek van vijftien medewerkers van de school een gesprek plaatsgevonden tussen hen en een inspecteur van de onderwijsinspectie. In dit gesprek ventileerden deze medewerkers hun onvrede over de manier waarop leiding werd gegeven aan de school. Vervolgens heeft de toenmalig clusterdirecteur, [naam toenmalig cluster directeur] (hierna: [naam toenmalig cluster directeur]) in juni 2007 aan verzoekster een projectopdracht verstrekt onder de titel: ‘Projectopdracht Organisatie & Communicatie’. In april 2008 is deze projectopdracht overgedragen aan [naam 1] van Drielanden, educatieve dienstverlening, te Cruquius. In september 2009 heeft [naam 1] een evaluatierapportage opgesteld.
2.3 Op 19 en 25 september 2008 heeft [naam toenmalig cluster directeur] met verzoekster beoordelingsgesprekken gehouden. Deze gesprekken hadden betrekking op het functioneren van verzoekster in de periode 2005 tot en met 2008. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft verweerder de beoordeling van verzoekster definitief vastgesteld. Bij besluit van 17 november 2009 heeft verweerder verzoeksters bezwaar tegen dit beoordelingsbesluit ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster geen beroep ingesteld.
2.4 Op 5 maart 2009 heeft verweerder met verzoekster een gesprek gevoerd. In dit gesprek heeft verweerder verzoekster in het kader van een verbetertraject een zogeheten nulmeting in het vooruitzicht gesteld, die na een halfjaar zou worden gevolgd door een éénmeting. Verweerder heeft dit bij besluit van 23 maart 2009 bevestigd. Op 3 juni 2009 heeft verweerder ten aanzien van verzoekster een ‘opzet verbeterplan functioneren’ opgesteld. Op 8 juni 2009 heeft verzoekster in een schriftelijke reactie aangegeven hiermee niet akkoord te gaan. Hierover heeft zij vervolgens op 15 juni 2009 met verweerder een gesprek gevoerd.
2.5 Op 1 december 2009 heeft verweerder verzoekster het verslag van de nulmeting toegestuurd. Verzoekster heeft op 17 december 2009 hierop mondeling haar zienswijze gegeven. Bij diezelfde gelegenheid heeft verweerder aan verzoekster het bestreden ontheffingsbesluit uitgereikt. Op 12 januari 2010 heeft verzoekster een uitvoerige reactie gegeven op de totale gang van zaken en de resultaten van de nulmeting.
2.6 Bij brief van 14 januari 2010 heeft verweerder verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt haar eerst te schorsen op grond van artikel 4.12, eerste lid, van de CAO PO en vervolgens op grond van artikel 4.13 onder b van deze cao. Ook heeft verweerder bij deze brief op grond van artikel 4.12, derde lid, CAO PO verzoekster de toegang tot de gebouwen en terreinen (van de school) ontzegd.
2.7 Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat het spoedeisend belang bij schorsing van het besluit van 17 december 2009 is vervallen, omdat dit besluit inmiddels is gevolgd door het schorsingsbesluit. Verzoekster kan zich voorts niet met het bestreden schorsingsbesluit verenigen. Verzoekster wijst erop dat het rapport van. [naam 1] een positief beeld van de school te zien gaf, inclusief de rol en het functioneren van verzoekster als directeur. Gelet hierop was de nulmeting niet noodzakelijk. Bovendien was deze nulmeting overbodig, omdat er immers al een beoordeling van verzoekster lag. Reeds op grond hiervan had verweerder verbeterpunten kunnen vaststellen. Voorts betwist verzoekster de juistheid en objectiviteit van de antwoorden zoals de geïnterviewde medewerkers die in het kader van de nulmeting zouden hebben gegeven. Op de wijze van ondervragen heeft ten onrechte geen controle plaatsgevonden. Verzoekster stelt dat de nulmeting niet op een behoorlijke en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Volgens verzoekster schendt verweerder door de schorsing van verzoekster de afspraak die met haar is gemaakt over de nulmeting. Deze was bedoeld om verzoeksters functioneren te verbeteren. Hij wordt nu echter voor een ander doel gebruikt, namelijk om verzoekster (opnieuw) te beoordelen. Zij heeft een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Volgens verzoekster heeft verweerder de schorsing uitsluitend gebruikt om een oplossing van het conflict te forceren. Daarvoor is een schorsing niet bedoeld, aldus verzoekster. Zij verwijst voorts naar de brief van de Ouderraad van 20 december 2009 en van de jeugdarts van 6 januari 2010. Verzoekster voert ook aan dat een aansluitende schorsing voor de duur van drie maanden op grond van artikel 4.13, onder b, CAO PO, niet mogelijk is, omdat op 1 februari 2010 nog niet kon worden beoordeeld of het in dat artikel vermelde belang van de instelling deze schorsing na vier weken nog zou vereisen.
2.8 Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de beoordeling, de nulmeting en verzoeksters functioneren in voorgaande jaren, het in het belang van de school niet verantwoord is om verzoekster haar werkzaamheden als directeur te laten continueren. De school is een grote organisatie die veel kwaliteit en veel sturing vraagt. Er is sprake van een acute situatie die een schorsing op grond van artikel 4.12, eerste lid, van de CAO PO, rechtvaardigt. Verweerder heeft geen vertrouwen in de uitkomst van een nader verbetertraject voor verzoekster. Ook heeft verweerder verklaard dat hij de schorsing wil benutten om met verzoekster tot een oplossing van de situatie te komen. Vandaar ook de schorsing op grond van artikel 4.13, onder b, CAO PO.
2.9 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.10 Artikel 4.12 van de CAO PO luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
4.12: Gronden voor schorsing
1. De werknemer kan worden geschorst, indien het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereist, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
2. Voordat tot schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, wordt de werknemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt vervolgens zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk aan de werknemer kenbaar gemaakt, waarbij de zienswijze van de werknemer in het schorsingsbesluit wordt opgenomen.
3. (………).
2.11 Artikel 4.13 van de CAO PO luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
4.13 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.12 kan de werknemer worden geschorst:
a (…………..) ;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling die vereist, voor ten hoogste drie maanden, met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen éénmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden;
c. (………….).
2.12 Vaststaat dat het ontheffingsbesluit van 17 december 2009 inmiddels zijn werking heeft verloren, omdat het is opgevolgd door het schorsingsbesluit van 1 februari 2010. Gelet hierop is het spoedeisend belang bij schorsing van eerstgenoemd besluit vervallen. Verzoekster heeft dit ter zitting erkend. Op grond hiervan zal de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster, voor zover gericht op schorsing van het besluit van 17 december 2009, afwijzen.
2.13 Verzoekster heeft een groot aantal bezwaren geuit tegen en vele kanttekeningen geplaatst bij (de totstandkoming van) de nulmeting. Ook heeft zij bezwaren tegen de manier waarop verweerder met de resultaten van deze nulmeting is omgegaan. Verzoekster moet worden toegegeven dat de nulmeting een weinig professionele indruk maakt. Met de 360 graden feedbackmethode die verweerder stelt te hebben willen toepassen, heeft de nulmeting in ieder geval weinig te maken. Als het de bedoeling is geweest met de nulmeting inzicht te krijgen in het functioneren van verzoekster teneinde vast te kunnen stellen op welke punten haar functioneren verbetering behoeft, dan moet worden vastgesteld dat de nulmeting daarvoor ongeschikt is. Veeleer lijkt het erop, gezien de vragen en stellingen die aan geïnterviewden zijn voorgelegd, dat is geprobeerd de ontevredenheid over het functioneren van verzoekster te meten. Dat is aan de ene kant niet fair tegenover verzoekster, anderzijds kan verweerder en ook de voorzieningenrechter er niet de ogen voor sluiten dat ernstige kritiek op het functioneren van verzoekster als leidinggevende naar voren is gekomen. Los van alle mogelijke bezwaren tegen (de totstandkoming van) de nulmeting komt uit deze meting immers naar voren dat er door de geïnterviewde medewerkers ernstige kritiek is geuit op het functioneren van verzoekster als directeur van de school. Deze kritiek richt zich met name op de wijze van communiceren van verzoekster in combinatie met haar manier van leidinggeven. Uit de nulmeting komt in ieder geval het beeld naar voren dat de ondervraagde medewerkers en de medezeggenschapsraad weinig tot geen vertrouwen meer hebben in het functioneren van verzoekster als directeur van de school. Deze kritiek op het functioneren van verzoekster als leidinggevende staat verder niet op zichzelf. Ook de voor verzoekster negatieve beoordeling, die verweerder heeft vastgesteld op 18 februari 2009, bevat kritiek op de wijze van communiceren en leidinggeven van verzoekster. Omdat verzoekster tegen het besluit op haar bezwaar tegen de beoordeling geen beroep heeft ingesteld, staat deze beoordeling vast en geldt deze als een juridisch feit. Daarnaast kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat in maart 2007 15 medewerkers van de school met klachten over het functioneren van (onder anderen) verzoekster naar de onderwijsinspectie zijn gestapt. De brieven van de Ouderraad en van de jeugdarts waar verzoekster zich op heeft beroepen, kunnen aan het voorgaande niet afdoen. Aangenomen moet worden dat de Ouderraad en de jeugdarts op grotere afstand staan ten opzichte van het functioneren van verzoekster als leidinggevende dan medewerkers en de leden van de medezeggenschapsraad. Dat geldt ook voor de in de ogen van verzoekster positieve rapportage van [naam 1]. Het onderzoek van [naam 1] heeft zich namelijk niet specifiek gericht op het functioneren van verzoekster als directeur, maar op het functioneren van de schoolorganisatie als geheel.
2.14 Bij deze stand van zaken heeft verweerder in redelijkheid kunnen komen tot het besluit verzoekster te schorsen, omdat het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereiste. Bovendien komt in een situatie waarin het zich laat aanzien dat sprake is van een vertrouwensbreuk tussen verzoekster aan ene kant en haar medewerkers en haar leidinggevende aan de andere kant, aan het belang van verweerder bij voortzetting van de schorsing meer gewicht toe dan aan het belang van verzoekster bij opheffing van de schorsing. De voorzieningenrechter heeft de indruk dat verzoekster ter zitting ook tot dit inzicht is gekomen,waar zij heeft aangegeven dat zij in geval van opheffing van de schorsing niet zonder meer haar werkzaamheden als directeur zou kunnen hervatten, omdat het in dat geval voor verzoekster moeilijk zal zijn het vertrouwen in en van haar direct leidinggevende te herstellen.
2.15 De juistheid van verzoeksters bezwaren tegen en kritiek op de nulmeting kan in het kader van de beoordeling van het nu voorliggende verzoek om voorlopige voorziening in het midden blijven. Bedoelde bezwaren en kritiekpunten dienen aan de orde te komen bij de behandeling van het bezwaar van verzoekster tegen het schorsingsbesluit. Tevens zal verweerder zich over de kritiek van verzoekster op de nulmeting moeten beraden in het kader van de verdere rechtspositionele besluitvorming over de positie van verzoekster.
2.16 Verzoeksters stelling over de ontoelaatbaarheid van de voortgaande schorsing op grond van artikel 4:13, onder b, CAO PO, omdat de termijn van de eerdere schorsing op grond van artikel 4.12, eerste lid, CAO PO, nog niet is verstreken, wordt verworpen. Niet te verwachten valt dat er binnen vier weken een oplossing zal zijn gevonden voor het tussen partijen bestaande geschil. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is dan ook aannemelijk dat na het verstrijken van de schorsing van vier weken zich nog steeds de situatie voordoet waarbij is voldaan aan de voorwaarde van artikel 4.13, onder b, CAO PO, dat een werknemer kan worden geschorst als “het belang van de instelling dit vereist.”
2.17 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe, voor zover gericht op schorsing van het besluit van 1 februari 2010, dan ook af.
2.18 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op
18 februari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.