ECLI:NL:RBHAA:2010:BL5978

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164733 - KG ZA 09-731
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake onverschuldigde betaling door gedaagde na verduistering door partner

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure die is ingesteld door [gedaagde] tegen een verstekvonnis van 6 oktober 2009, waarin zij hoofdelijk werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 90.460,85 aan Keja Donia B.V. De achtergrond van de zaak is dat de partner van [gedaagde], [A], geld heeft verduisterd van zijn werkgever, Keja Donia, door aanzienlijke bedragen op de bankrekening van [gedaagde] over te maken. Keja Donia vorderde dit bedrag terug op basis van onverschuldigde betaling, waarbij [gedaagde] zich beriep op artikel 6:204 BW, stellende dat zij te goeder trouw was bij de ontvangst van de betalingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] niet kon volstaan met de bewering dat haar partner had gezegd dat alles in orde was. Zij was zich bewust van de substantiële bedragen die op haar rekening werden gestort en had geen navraag gedaan bij Keja Donia over de herkomst van deze betalingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat [gedaagde] niet kon worden beschermd onder de voorwaarden van artikel 6:204 BW, omdat zij niet redelijkerwijs kon aannemen dat zij geen verplichting tot teruggave had. Het verzet werd ongegrond verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de wetenschap van de ontvanger van onverschuldigde betalingen en de noodzaak om bij twijfel navraag te doen. De kosten van de verzetprocedure werden aan [gedaagde] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 164733 / KG ZA 09-731
Vonnis in verzet in kort geding van 19 februari 2010 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEJA DONIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hoofddorp,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. J.J. Stobbe.
Partijen zullen hierna Keja Donia en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 6 oktober 2009
- de verzetdagvaarding van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Keja Donia
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft een affectieve relatie gehad met [A]. [A] is over de periode van 8 november 2000 tot en met 21 augustus 2009 in dienst geweest bij Keja Donia, laatstelijk in de functie van Administrateur.
2.2. In augustus 2009 heeft Keja Donia ontdekt dat in de periode van 6 juni 2008 tot en met 22 april 2009 van haar bankrekening betalingen zijn verricht naar de bankrekening met nummer P003829521 ten name van [gedaagde] (verder: de bankrekening). Deze betalingen zijn door [A] namens Keja Donia verricht. In totaal heeft [A] een bedrag van EUR 90.460,85 namens Keja Donia op de bankrekening overgemaakt.
2.3. Keja Donia heeft [A] op staande voet ontslagen en aangifte gedaan bij de politie terzake fraude. [A] heeft toegegeven dat hij gefraudeerd heeft.
2.4. De bankrekening is uitsluitend ‘gevoed’ door genoemde betalingen door Keja Donia. Van deze betalingen heeft [gedaagde] dagelijkse boodschappen en andere huishoudelijke uitgaven gedaan. Ook heeft zij op 2 maart 2009 voor een bedrag van EUR 50.000,00 een massagesalon gekocht met de naam ‘Diamant Wellness & Massage’.
2.5. Op 27 augustus 2009 heeft Keja Donia ondermeer conservatoir beslag ten laste van [gedaagde] doen leggen onder de ING Bank N.V..
2.6. Op 3 september 2009 heeft Keja Donia, zowel [A] als [gedaagde] gedagvaard om op 6 oktober 2009 ter openbare terechtzitting te verschijnen. [A] en [gedaagde] zijn beiden niet ter zitting verschenen.
2.7. Op 6 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen (verder: het verstekvonnis). De beslissing daarvan luidt als volgt:
“De voorzieningenrechter
3.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eiseres te betalen een bedrag van EUR 90.460,85 (negentigduizend vierhonderdenzestig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 3 september 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.827,71,
3.3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 2.489,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.”
2.8. Op 16 oktober 2009 heeft Keja Donia het verstekvonnis aan [A] en [gedaagde] betekend op hun gezamenlijke woonadres te Hoofddorp.
3. Het geschil
3.1. [gedaagde] vordert in het verzet bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Keja Donia in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze haar te ontzeggen met veroordeling van Keja Donia in de kosten van dit geding.
3.2. Keja Donia voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1. Keja Donia heeft primair aangevoerd dat [gedaagde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien [gedaagde] te laat in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde] bekend was met de inhoud van de door haar uitgebrachte dagvaarding op 3 september 2009. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen en wist of behoorde te weten dat in dat geval een verstekvonnis gewezen zou worden. Het verstekvonnis is vervolgens op 16 oktober 2009 aan [gedaagde] betekend en rond 1 november 2009 heeft Keja Donia de ING Bank N.V. verzocht tot afstorting van het bedrag dat onder het beslag is gevallen. [gedaagde] is vanaf dat moment in ieder geval op de hoogte van de inhoud van het verstekvonnis.
4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het betoog van Keja Donia niet op. De verzettermijn bedraagt vier weken en vangt aan door betekening van het verstekvonnis in persoon, door een daad van bekendheid met het verstekvonnis door [gedaagde], dan wel door tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De verzetdagvaarding is uitgebracht op 21 december 2009. De verzetdagvaarding is binnen de vier weken termijn uitgebracht nu het verstekvonnis niet in persoon aan [gedaagde] is betekend en Keja Donia niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een daad van bekendheid van vóór 23 november 2009 (vier weken voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding). Daarbij kan een verzoek tot afstorting aan de ING Bank N.V. niet gezien worden als een tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Onweersproken is gebleven de stelling van [gedaagde] dat de daadwerkelijke overmaking van het geldbedrag aan de beslagleggende deurwaarder pas in december 2009 heeft plaatsgevonden.
4.3. Nu het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, kan [gedaagde] in zoverre in haar verzet worden ontvangen.
De oorspronkelijke vordering
4.4. Keja Donia heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onverschuldigd een bedrag van EUR 90.460,00 aan [gedaagde] heeft betaald. Keja Donia vordert dit bedrag van [gedaagde] terug.
4.5. [gedaagde] betwist niet dat het bedrag van EUR 90.460,00 onverschuldigd aan haar is betaald. Zij verweert zich evenwel tegen de vordering met de stelling dat zij bij de ontvangst van de diverse betalingen van Keja Donia te goeder trouw was in de zin van artikel 6:204 lid 1 BW. [A] had haar immers gezegd dat hij mede aandeelhouder van Keja Donia was en dat hij daarom regelmatig dividend en bonussen kreeg en zij had geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Dat inmiddels al het geld is uitgegeven aan boodschappen en aan de door haar verworven massagesalon kan haar dus niet worden verweten, omdat zij er geen idee van had dat al dat geld dat op haar rekening werd gestort haar en/of [A] niet toekwam.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 6:204 lid 1 BW leert ons dat, in de periode waarin de ontvanger van een onverschuldigde betaling redelijkerwijze geen rekening behoefde te houden met een verplichting tot teruggave, het hem niet wordt toegerekend indien hij niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het goed heeft zorg gedragen. Voor de vraag of dit artikel alleen van toepassing is op onverschuldigd ontvangen zaken, of ook - naar analogie - op onverschuldigd ontvangen geldbedragen, heeft [gedaagde] verwezen naar een door deze rechtbank gewezen vonnis van 25 maart 2005 (JOR 2005, 261, met noot S.R. Damminga), waarin deze vraag bevestigend wordt beantwoord.
4.7. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] voorshands in die opvatting en wil aannemen dat artikel 6:204 lid 1 BW ook van toepassing kan zijn op onverschuldigd ontvangen geldbedragen. De in bedoeld vonnis beslechte casus wijkt evenwel op essentiële punten af van de onderhavige casus. Net als in het geval van het door Hof Den Bosch op 29 oktober 2002 (NJ 2003, 490) berechte geval ging het in die zaak om 'pinpasfraude', waarbij door onbekende derden een rekening werd geplunderd nadat die eerst was 'gevoed' middels een valse betalingsopdracht, zonder dat de rekeninghouder van dit alles wist of kon weten.
4.8. In het onderhavige geval is er echter geen sprake van dat [gedaagde] niet wist dat Keja Donia haar rekening regelmatig spekte met substantiële bedragen. Zij meende slechts te weten dat zij daar recht op had, nu [A] haar immers zelf gezegd had dat alles in orde was. [gedaagde]'s betwisting betreft dus slechts haar wetenschap van de onverschuldigdheid van de betalingen, en niet haar wetenschap van de betalingen zelf. Wat er zij van het waarheidsgehalte van deze (gestelde) onwetendheid van [gedaagde], deze is in elk geval niet gelijk te stellen met het begrip "redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave geen rekening behoeven te houden" in artikel 6:204 lid 1 BW, waarop in bedoelde uitspraken wordt gedoeld. In die gevallen ging het om de bescherming van degene wiens rekening, zonder dat hij het wist of kon weten, eerst illegaal wordt gevoed en vervolgens illegaal wordt leeggehaald en die van die transacties dus generlei profijt heeft gehad.
4.9. [gedaagde] heeft kennelijk nooit stilgestaan bij de vraag waarom [A] de bedragen, waarvan hij had gezegd dat hij daar recht op had, niet op zijn eigen bankrekening uitbetaald kreeg, waarop ook zijn gewone salaris werd gestort. Navraag bij Keja Donia heeft [gedaagde] niet gedaan, terwijl daar alle aanleiding voor was. Ook om die reden faalt het beroep op artikel 6:204 lid 1 BW. Verdere relevante verweren tegen de op onverschuldigde betaling gestoelde vordering van Keja Donia zijn niet gevoerd. De andere grondslagen van de vordering (onrechtmatige daad; ongerechtvaardigde verrijking) behoeven daarom geen bespreking.
4.10. Nu het verweer tegen de oorspronkelijke vordering faalt, zal het verstekvonnis worden bekrachtigd.
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van Keja Donia begroot op:
- vastrecht EUR 263,00
- salaris advocaat EUR 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart het verzet ongegrond en bekrachtigt het verstekvonnis van 6 oktober 2009,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Keja Donia tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.?