ECLI:NL:RBHAA:2010:BL6926

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/593
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij beëindiging bijstandsuitkering na signalering werkzaamheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij was gesignaleerd achter de toonbank in de horecagelegenheid van zijn broer. Na de beëindiging heeft verzoeker een nieuwe aanvraag ingediend, die door verweerder werd afgewezen op grond van het ontbreken van gewijzigde omstandigheden. Verzoeker stelde echter dat hij niet meer achter de toonbank stond en dat er wel degelijk sprake was van gewijzigde omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze stelling, gezien de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, aannemelijk was. Hierdoor was er sprake van een wijziging van omstandigheden die aanleiding gaf tot het toewijzen van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter droeg verweerder op om voorschotten te verstrekken aan verzoeker, die sinds de beëindiging van zijn uitkering zonder inkomsten zat en zijn ziektekostenverzekering had verloren. De voorzieningenrechter benadrukte dat verweerder de mogelijkheid had om de gewijzigde situatie van verzoeker te verifiëren en dat het in het belang van verzoeker was om hem de kans te geven zijn situatie aan te tonen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 593 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft verweerder verzoekers op 29 december 2009 gedane aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 1 februari 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 1 februari 2010 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 februari 2010, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Kruseman, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoeker heeft vanaf 1 april 2005 van verweerder een WWB-uitkering ontvangen berekend naar de norm voor een alleenstaande. Op 31 augustus 2009 heeft verweerder van de Arbeidsinspectie een schriftelijke melding ontvangen dat medewerkers van de Arbeidsinspectie op 16 juli 2009 verzoeker hadden aangetroffen in de h[naam]gelegenheid[naam]m] in Haarlem. De broer van verzoeker, [naam] is eigenaar van deze horecagelegenheid. Volgens de Arbeidsinspectie verrichtte verzoeker werkzaamheden in ‘[naam]’.
2.2 In vervolg op de hiervoor weergegeven melding hebben medewerkers van verweerder in de periode van 8 oktober tot en met 20 november 2009 in totaal 23 waarnemingen verricht bij ‘[naam]’. Op grond van deze waarnemingen heeft op 25 november 2009 met verzoeker een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek heeft verweerder verzoeker geconfronteerd met de waarnemingen. Verweerder heeft vervolgens op 27 november 2009 aan verzoeker een besluit gestuurd, waarin verzoeker tot 11 december 2009 de gelegenheid kreeg inlichtingen te verschaffen over zijn eventuele werkzaamheden bij ‘[naam]’ en zijn inkomsten hieruit. Bij dit besluit heeft verweerder tevens de uitkering van verzoeker opgeschort per 26 november 2009. Verzoeker heeft niet de gevraagde inlichtingen verschaft. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 17 december 2009 (verzonden 18 december 2009) verzoekers WWB-uitkering per 17 december 2009 beëindigd en deze uitkering per 8 oktober 2009 ingetrokken.
2.3 Op 29 december 2009 heeft verzoeker bij verweerder een nieuwe aanvraag om toekenning van een WWB-uitkering ingediend. Verweerder heeft hierover op 12 januari 2010 met verzoeker een intakegesprek gevoerd. Vervolgens heeft verweerder op 25 januari 2010 de WWB-uitkering geweigerd omdat verzoekers uitkering op 17 december 2009 is beëindigd en er geen gewijzigde omstandigheden zijn aangetoond in die zin, dat verzoeker nu wel voldoet aan de vereisten om voor een WWB-uitkering in aanmerking te komen.
2.4 Op 19 januari 2010 heeft verzoeker verweerder verzocht hem voorschotten toe te kennen.
2.5 Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk gewijzigde omstandigheden zijn. Verzoeker stelt dat hij inmiddels niet meer achter de toonbank van ‘[naam]’ komt. Hij kan dit niet anders aantonen dan hierover te verklaren. Verweerder zou deze gewijzigde situatie kunnen controleren. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat hij sinds 26 november 2009 zonder inkomsten zit. Voorts is verzoeker zijn ziektekostenverzekering kwijtgeraakt. Dit is een groot probleem, gelet op verzoekers medische situatie. Hij gebruikt dagelijks veel medicijnen. In dit verband wijst verzoeker op de verklaring van zijn behandelend psychiater van 22 december 2009.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat, omdat verzoeker geen gewijzigde feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, de aanvraag om een WWB-uitkering terecht is afgewezen. Verweerder geeft aan dat verzoeker op 5 februari 2010 opnieuw heeft verzocht om toekenning van een WWB-uitkering. Tijdens de aanvraagprocedure is de voorzitter van gedeputeerde staten volgens verweerder bevoegd voorschotten toe te kennen. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd, dat hij, zolang verzoeker geen uitkering heeft, niet kan verifiëren of verzoeker al dan niet in de onderneming van zijn broer achter de toonbank staat.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker zich in een financiële noodsituatie bevindt en dat hij thans niet verzekerd is tegen ziektekosten. Voorts staat vast dat verzoeker wegens depressieklachten onder behandeling is bij een psychiater. In dit kader gebruikt verzoeker veel medicijnen, die hij, gelet op de nijpende financiële situatie, niet zelf kan bekostigen en evenmin vergoed krijgt. Verzoeker heeft derhalve belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9 Verweerder heeft erop gewezen dat verzoeker bij zijn aanvraag van 29 december 2009 heeft verklaard dat zich geen wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan sinds de beëindiging van de WWB-uitkering per 17 december 2009.
2.10 Zowel in zijn bezwaarschrift als ook ter zitting heeft verzoeker nadrukkelijk verklaard, dat hij niet of nauwelijks meer aanwezig is in de horecagelegenheid ‘[naam]’ en dat, als verzoeker daar wel aanwezig is, hij niet (meer) achter de toonbank staat. Dit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden geduid als een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie van voor 17 december 2009.
2.11 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, gelet op de penibele situatie van verzoeker, niet zonder meer aan deze verklaring van verzoeker voorbij kan gaan en verzoeker de gelegenheid moet bieden aan te tonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat hij niet langer in de horecagelegenheid ‘[naam]’ achter de toonbank staat. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat verzoeker zich niet zou houden aan deze verklaring, gezien zijn belang bij het verkrijgen van een WWB-uitkering. Door enerzijds te stellen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de omstandigheden gewijzigd zijn en anderzijds te stellen dat hij ook zelf de waarheid van verzoekers stelling niet kan verifiëren, zolang verzoeker geen uitkering krijgt, creëert verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, een patstelling waarvan verzoeker onnodig de dupe dreigt te worden.
2.12 Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat er geen reden voor verweerder bestaat om de WWB-uitkering nog langer te weigeren en dat het bezwaar van verzoeker derhalve een redelijke kans van slagen heeft. Hieruit volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe dan ook op de hierna te vermelden wijze toewijzen. Zij merkt daarbij op dat verweerder vervolgens kan verifiëren of de feiten zoals door verzoeker gesteld op waarheid berusten en dat hij deze bevindingen kan betrekken bij de volledige heroverweging van het bestreden besluit in de bezwaarfase.
2.13 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter een punt toe voor het verzoek om voorlopige voorziening en een punt voor het verschijnen ter zitting. Elk punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. D zwaarte van de zaak is gemiddeld. Omdat ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven in het kader van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 draagt verweerder op om met ingang van 1 februari 2010 tot zes weken na de beslissing op bezwaar aan verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,--, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 4 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.