ECLI:NL:RBHAA:2010:BL7051

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/180 & 10/181
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor loods voor landbouwmachines en materialen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 februari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en de hoofdzaak met betrekking tot een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De zaak betreft de bouw van een loods voor de opslag van landbouwmachines en materialen, waarvoor de gemeente Landsmeer een bouwvergunning heeft verleend. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woning, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen voor geluidsoverlast en hinder van de loods.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag om vrijstelling dateert van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008, waardoor de oude WRO van toepassing blijft. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voldoet aan de bestemmingsplannen en dat de belangen van de derde partij, die de loods wil bouwen, zwaarder wegen dan de belangen van eisers. De rechtbank concludeert dat de loods op de aangevraagde locatie kan worden gebouwd zonder dat dit leidt tot onaanvaardbare hinder voor de eisers.

De voorzieningenrechter verklaart het beroep van eisers ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, R.I. ten Cate. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10 - 180 (beroep)
10 - 181 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2010
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. J.M.S. Salomons, werkzaam bij DAS te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer,
verweerder,
derde partij,
V.O.F. Gebr. J. en H. de Geus,
gevestigd te Den Ilp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft verweerder aan de derde partij vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning eerste fase verleend ten behoeve van het plaatsen van een loods op het perceel [woonplaats] tegenover [nummer] te [woonplaats].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 november 2009, verzonden op 27 november 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie van de bezwaarschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 6 januari 2010 beroep ingesteld. Bij brief van diezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 januari 2010, alwaar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.A.H.M. Neijtzell de Wilde-van Eerd en G. Beentjes. Namens de derde partij is verschenen [naam], bijgestaan door mr. A.C. Dekker, advocaat te Hoorn.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is WRO ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet op de ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
2.3 Het bouwplan waarvoor verweerder bouwvergunning en vrijstelling heeft verleend, ziet op het vernieuwen en vergroten van een loods tot 12 meter breed en 25 meter lang voor de stalling van landbouwmachines en de opslag van hooi. De nieuwe loods heeft een goothoogte van 4 meter en een nokhoogte van 6 meter. De loods komt schuin tegenover de woning van eisers te liggen. Tussen de woning van eisers en de loods bevinden zich een tuin, een weg en een voorerf.
2.4 Het bouwvlak ligt in het plandeel “Agrarische bedrijfsdoeleinden” en voor een klein stukje het plandeel “Agrarische gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden” van het nieuwe bestemmingsplan ‘Het Lint’ waaraan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 12 december 2007 goedkeuring heeft onthouden wegens het ontbreken van een archeologische dubbelbestemming. Niet in geschil is dat de aanvraag mitsdien moet worden getoetst aan het “oude” bestemmingsplan ‘[woonplaats] 1989’ .
2.5 Ingevolge dit bestemmingsplan hebben de gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (A)’. Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften aangewezen voor de uitoefening van aan de grond gebonden agrarische bedrijven en voor het behoud en herstel van de aldaar aanwezige landschappelijke waarden.
2.6 Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de planvoorschriften geldt voor het bouwen binnen de bouwvlakken dat het bebouwingspercentage 100% mag bedragen.
2.7 Ingevolge artikel 9, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mogen de goothoogte en hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan op de kaart, met inachtneming van de hoogtescheidingslijn, is aangegeven.
2.8 De ter plaatse op de bestemmingsplankaart aangegeven goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 3 en 5 meter. Het betreffende bouwvlak heeft een oppervlakte van 273 m². De vrijstelling die verweerder heeft verleend, heeft betrekking op de overschrijding van de toegestane goot- en nokhoogte met 1 meter en voorts op de overschrijding van het bebouwingspercentage met bijna 10%, zijnde 27 m², nu het bouwplan een oppervlakte van 300 m² heeft.
2.9 In het kader van artikel 30, eerste lid, van de WRO heeft verweerder voor de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden een ontwerp ‘Partitiële herziening bestemmingsplan Het Lint 2005’ opgesteld, dat op 7 oktober 2009 ter inzage is gelegd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in dit ontwerp de goot- en nokhoogte op het perceel waarop de loods is geprojecteerd - gelijk in het oorspronkelijke plan ‘Het Lint’- 4 en 6 meter bedraagt. De grootte van het bouwvlak op dit perceel is in het ontwerp aangepast conform de maten van de gevraagde loods.
2.10 De meest verstrekkende grond van eisers is dat de loods op het terrein van de derde partij in Den Ilp moet komen te staan, omdat daar voldoende ruimte is waardoor de loods daar noch qua geluid, noch qua zicht hinder zal veroorzaken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer AB 2004, 130), dient het college te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is aangevraagd. Indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven volgens de Afdeling slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De derde partij heeft ter zitting toegelicht waarom de loods op de door eisers voorgestane plek niet mogelijk is en heeft voorts toegelicht waarom hij behoefte heeft aan de loods op de gevraagde locatie. Nu op voorhand duidelijk is dat met de door eisers voorgestane plek niet een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald, faalt deze grond.
2.11 Verder heeft de Afdeling in voormelde uitspraak van 12 december 2007 geoordeeld dat de bouw van de loods en het gebruik daarvan als opslag voor machines en materiaal mogelijk is, dat het aannemelijk is dat hierdoor het aantal vervoersbewegingen op de openbare weg zal verminderen, en dat de vrees voor de vestiging van een zelfstandig agrarisch bedrijf ongegrond is. De voorzieningenrechter sluit zich bij dit oordeel aan en neemt daarbij in aanmerking dat eisers geen deskundig tegenbewijs hebben overgelegd waaruit moet worden opgemaakt dat het bouwplan toch een toename van het aantal verkeersbewegingen en geluidsoverlast met zich brengt. Voorts heeft verweerder ter zitting onder verwijzing naar de relevante bepalingen uit het bestemmingsplan de Lint genoegzaam uiteengezet dat deze vrees geen grond kan zijn om het besluit te vernietigen.
2.12 Eisers hebben betoogd dat verweerder hun belangen onvoldoende heeft onderkend en er vervolgens onvoldoende gewicht aan heeft toegekend. Eisers zijn gebaat bij het behoud van de openheid van het gebied en van de rust. De beslissing op bezwaar geeft er blijk van dat verweerder de belangen van eisers bij behoud van de status-quo hebben onderkend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het belang van de derde partij bij het realiseren van de loods zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het algemeen belang dat is gediend bij het handhaven van het bestemmingsplan en het belang van eisers.
2.13 Tot slot zijn de door eisers aangevoerde gronden met betrekking tot milieuaspecten thans niet aan de orde. Deze gronden kunnen, zoals verweerder terecht heeft gesteld, eerst in de procedure omtrent de bouwvergunning tweede fase aan de orde worden gesteld. Overigens heeft de milieudienst de melding geaccepteerd.
2.1 Gelet op de vorenstaande overwegingen zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, en op 4 februari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.