2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het nu voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Partijen hebben ter zitting verklaard ermee akkoord te gaan dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Eiser is sinds 1 juli 1985 bij (de rechtsvoorganger van) verweerder aangesteld als politieambtenaar, laatstelijk sinds 1994 in de functie van rechercheur A observatie.
Op 12 maart 2008 heeft verweerder een brief ontvangen, waarin een buurtbewoner klaagde over het (rij)gedrag van eiser in diens privétijd en woonomgeving. Deze klacht is vervolgens onderzocht door een medewerker van de politieregio Noord-Holland-Noord. De klacht vormde voor verweerder aanleiding om per 11 juni 2008 een integriteitsonderzoek te laten uitvoeren naar eiser. Bij besluit van 16 juni 2008 heeft verweerder eiser aangezegd dat een disciplinair onderzoek zal worden ingesteld. Dit onderzoek is uitgevoerd door de afdeling Integriteitsonderzoeken van de politieregio Noord-Holland-Noord. In het kader van dit onderzoek zijn onder meer door verschillende buurtbewoners verklaringen afgelegd. Het onderzoek is op 18 augustus 2008 afgerond. Verweerder heeft eiser bij besluit van 2 september 2008 buiten functie gesteld. Bij besluit van 12 december 2008 heeft verweerder eiser geschorst. Verweerder heeft eiser bij besluit van 27 november 2008 het voornemen kenbaar gemaakt om primair over te gaan tot het opleggen van de disciplinaire staf van ontslag en subsidiair tot het verlenen van een ongeschiktheidsontslag. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 3 februari 2009 dit voornemen ten uitvoer gelegd. Op 20 augustus 2009 heeft ten overstaan van de commissie in het kader van de bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsgevonden. De commissie heeft op 27 augustus 2009 aan verweerder een advies uitgebracht. Op de in het advies vermelde gronden adviseert de commissie verweerder om het bezwaar van eiser tegen het schorsingsbesluit ongegrond te verklaren en zijn bezwaar tegen het ontslagbesluit gegrond te verklaren. Verweerder heeft vervolgens op 25 november 2009 deels in afwijking van het advies van de commissie, het bestreden besluit genomen.
2.3 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij stelt allereerst dat hij, mede gelet op zijn slechte financiële situatie, een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Voorts voert eiser aan dat, op grond van hetgeen de commissie als vaststaand heeft aangenomen, niet kan worden gezegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Een strafontslag kan dan ook niet aan de orde zijn, aldus eiser. Dit geldt eveneens voor het ongeschiktheidsontslag. Verweerder heeft immers niet voldaan aan het vereiste dat aan eiser een verbetertraject had moeten worden geboden. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij steeds goed heeft gefunctioneerd. Voor de schorsing is hij nog bewust beloond. Bovendien voert eiser aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt op welke wijze verweerder gemotiveerd is afgeweken van het advies van de commissie. Dit is in strijd met artikel 7:13, zevende lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast voert eiser aan dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft verricht. Verweerder heeft uitsluitend die buurtgenoten van eiser gehoord, van wie bekend was dat zij eiser niet gunstig gezind waren. Volgens eiser is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ter zitting heeft eiser nadrukkelijk ontkend dat hij politiële informatie heeft verstrekt aan burgers. Volgens eiser is juist door toedoen van het naar hem ingestelde onderzoek bij de buurtbewoners bekend geworden dat hij als observatierechercheur werkte.
2.4 Verweerder betwist het door eiser gestelde spoedeisend belang. Hij stelt zich verder op het standpunt dat verweerders politieorganisatie (imago)schade heeft geleden en bij continuering van eisers werkzaamheden meer schade zou lijden. Voorts heeft eiser door zijn handelingen jegens zijn buurmeisje [naam] haar vertrouwen in eiser en in de politie als zodanig ernstig geschaad. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder tactische informatie aan burgers prijsgegeven, onder andere over de werkwijze van het observatieteam (OT). Voorts heeft eiser zelfstandig een buurtonderzoek verricht en kentekens bevraagd voor privédoeleinden. Ook heeft hij een gevoel van onveiligheid veroorzaakt bij buurtbewoners. Dit alles levert volgens verweerder zodanig ernstig plichtsverzuim op, dat een onvoorwaardelijk strafontslag gerechtvaardigd is. Bovendien is volgens verweerder gebleken dat eiser, vanwege zijn gedragingen, ongeschikt is voor het vervullen van zijn functie als rechercheur A observatie. Gelet op eisers gedragingen stelt verweerder zich op het standpunt dat een verbetertraject niet zinvol is. Vanwege zijn eigenschappen, mentaliteit en instelling is eiser niet geschikt voor welke functie dan ook binnen de politieorganisatie. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat eiser, gelet op zijn functie, gerechtigd was in bepaalde situaties kentekens op te vragen. Wat verweerder eiser echter verwijt is, dat hij de informatie die hieruit naar voren kwam met onbevoegde derden (burgers) heeft gedeeld. Ook heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, waarbij het beroep van een politieambtenaar tegen zijn ontslag wegens rijden onder invloed van alcohol, ongegrond is verklaard.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Nu eiser tegen het besluit om hem te schorsen geen beroepsgronden heeft aangevoerd, kan het bestreden besluit voor zover dit ziet op de schorsing, als rechtmatig worden beschouwd. De beroepsgronden van eiser spitsen zich toe op het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het strafontslag en het ongeschiktheidsontslag.
2.7 Artikel 76 van het Barp luidt als volgt:
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.8 Artikel 77 van het Barp luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. De straffen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. (……….)
j. ontslag.
2.9 Artikel 94 van het Barp luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf, of (…………….) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van :
a. (………………)
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
h. (……………………….)
2. Een ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen (……..) g (…..) wordt steeds eervol verleend.
2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. Nu eiser reeds geruime tijd van verweerder geen bezoldiging meer ontvangt, is sprake van een financieel belang, terwijl eiser voorts als belang heeft aangevoerd dat hij zo snel mogelijk zijn werkzaamheden bij verweerder wil hervatten. In dit verband is aannemelijk dat naarmate de tijd gedurende welke eiser zijn werkzaamheden bij verweerder niet kan uitvoeren voortschrijdt, het voor eiser steeds moeilijker zal worden naar verweerders politieorganisatie terug te keren.
2.11 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder eiser een aantal gedragingen verwijt, welke gedragingen volgens verweerder in onderlinge samenhang primair dienen te leiden tot een onvoorwaardelijk strafontslag. Het gaat hierbij, zoals met name blijkt uit het bestreden besluit, om de volgende gedragingen:
a. Eiser heeft misbruik gemaakt van zijn vertrouwenspositie door onzedelijke handelingen te verrichten ten aanzien van zijn buurmeisje, mevrouw [naam].
b. Eiser heeft tactische informatie aan burgers prijsgegeven (gelekt), onder andere over de werkwijze van het OT, en hij heeft informatie verstrekt over lopende onderzoeken, door zijn feitelijke handelingen en gedragingen.
c. Eiser heeft een buurtonderzoek verricht c.q. kentekens voor privédoeleinden bevraagd en deze informatie met burgers gedeeld.
d. Eiser heeft een gevoel van onveiligheid veroorzaakt bij de buurtbewoners.
2.12 Wat betreft het onder 2.11 sub a. vermelde verwijt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder heeft dit verwijt enerzijds gebaseerd op eisers eigen verklaring en anderzijds op de verklaring van [naam], afgelegd op 8 juli 2008.
Eiser heeft erkend dat hij [naam] heeft gemasseerd en dat hij met haar heeft gezoend, terwijl zij beiden een ontbloot bovenlijf hadden. Eiser heeft ontkend verdergaande handelingen jegens haar te hebben gepleegd. [naam] heeft in dit verband onder meer het volgende over het voorval met eiser verklaard: