ECLI:NL:RBHAA:2010:BL7075

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/427
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verkeersbesluit Waarderbrug te Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 8 maart 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Het verkeersbesluit, genomen op 14 januari 2010, hield in dat de Waarderbrug in oostelijke richting werd opengesteld voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van vrachtverkeer. Tevens werd een fietspad met één rijrichting aan de zuidzijde en een fiets/bromfietspad met één rijrichting aan de noordzijde van de Waarderbrug aangewezen. De Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland, verzoekster in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen de belangen van de onmiddellijke uitvoering van het besluit. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster, ondanks het standpunt van verweerder dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, toch belanghebbende is in deze procedure. Dit is gebaseerd op de statutaire doelstellingen van de stichting, die ook de luchtkwaliteit en verkeersveiligheid behelzen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de motivering van het verkeersbesluit niet volledig was, omdat verweerder niet had aangegeven hoe de belangen waren afgewogen. Desondanks heeft de rechter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verkeers- en luchtkwaliteitsonderzoeken die door verweerder zijn gepresenteerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen grond was om te oordelen dat de belangen niet goed waren afgewogen. De rechter heeft ook aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat verzoekster geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 427
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2010
in de zaak van:
Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland,
gevestigd te Haarlem,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Lier, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft verweerder de Waarderbrug in oostelijke richting opengesteld voor gemotoriseerd verkeer, uitgezonderd vrachtverkeer, een fietspad met één rijrichting aangewezen aan de zuidzijde van de Waarderbrug en een fiets/bromfietspad met één rijrichting aangewezen aan de noordzijde van de Waarderbrug.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 22 januari 2010, aangevuld bij brief van 4 februari 2010, bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 januari 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 februari 2010. Namens verweerder zijn verschenen de gemachtigde, A.M. Schneider, J. Bakker en dr. Ir. M.H.A.G. Plantaz, allen werkzaam bij de gemeente Haarlem. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en K. van Broekhoven, secretaris van de stichting.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVV 1994), voor zover hier van belang, luidt:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
2.3 Ingevolge artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Besluit) dient plaatsing of verwijdering van de borden C2, C3, C4, C7, G11 en G12a zoals opgenomen in bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, te geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.4 Het besluit ziet op het openstellen van de Waarderbrug voor gemotoriseerd verkeer, uitgezonderd vrachtverkeer, in oostelijke richting en het aanwijzen van een fietspad met één rijrichting aan de zuidzijde van de Waarderbrug en een fiets/bromfietspad met één rijrichting aan de noordzijde van de Waarderbrug. De uitvoering van het besluit geschiedt middels plaatsing van de borden C2, C3, C7, G11 en G12 in combinatie met het bord OB501 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
2.5 Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de verkeersbesluiten worden geschorst.
2.6 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoekster niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij niet is aan te merken als belanghebbende. Volgens verweerder kunnen de aan het besluit ten grondslag liggende belangen, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994, niet worden beschouwd als belangen die de stichting krachtens haar statutaire doelstellingen behartigt.
2.7 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten van verzoekster heeft de stichting ten doel het behouden en verbeteren van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de flora en fauna, de kwaliteit van het milieu waaronder de lucht, de bodem en het water en de gezondheid van mensen en een goede ruimtelijke ordening, alles in de ruimste zin des woords. De voorzieningenrechter zou het standpunt van verweerder kunnen volgen, indien bij de besluitvorming enkel de in artikel 2, eerste lid, WVW 1994 genoemde belangen een rol hebben gespeeld. Ter zitting is echter gebleken dat verweerder verder van belang heeft geacht, en ook in de besluitvorming heeft meegewogen, de aanvullende verkeers- en luchtkwaliteitsonderzoeken van 17 december 2009 en 13 januari 2010. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betreft het hier een belang als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994, welke kan worden beschouwd als een belang dat verzoekster krachtens haar statutaire doelstelling behartigt. Gelet hierop is verzoekster aan te merken belanghebbende en bestaat er geen grond voor het oordeel dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.8 In de motivering van het bestreden besluit komt naar voren dat de verkeersmaatregelen dienen ter verzekering van de veiligheid op de weg en de bescherming van weggebruikers, met name fietsers. Nu verweerder daarnaast het aspect van de luchtkwaliteit van belang heeft geacht, maar dit in het besluit niet heeft aangegeven, heeft verweerder niet voldaan aan de in artikel 21 van het besluit neergelegde verplichting om aan te geven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Verweerder zal dit in de beslissing op bezwaar alsnog moeten doen. Uit het rapport van Tauw van 13 januari 2010 volgt dat nog altijd met ruime marges wordt voldaan aan de geldende grenswaarden voor NO2 en fijnstof, wanneer de Waarderbrug in één richting wordt opengesteld. Nu verzoekster in deze fase van het geding nog geen deskundige tegenrapportage heeft overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie, zodat er vooralsnog geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder de belangen niet goed heeft afgewogen. Het verzoek om voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen.
2.9 Naar aanleiding van het ter zitting gevoerde debat over de (betekenis van de) verkeerstellingen hecht de voorzieningenrechter eraan nog het volgende ten overvloede te overwegen, zulks (ook) met het oog op de besluitvorming over de Schoterbrug. Van de zijde van verzoekster is naar voren gebracht dat het belang dat aan haar verzoek ten grondslag ligt, met name is gelegen in het feit dat (beperkte) openstelling van de Waarderbrug de tellingen verstoort waarover een afspraak is gemaakt in het kader van de nadere besluitvorming over de bouw en vrijstelling van de Schoterbrug. Het betreft hier de afspraak die tijdens de hoorzitting op 15 januari 2010 op aandringen van de (voorzitter van de) Commissie beroep- en bezwaarschriften is gemaakt, inhoudende dat er tot mei 2010 verkeerstellingen zullen plaatsvinden. Met deze tellingen is in december 2009 ter hoogte van de Schoterbrug een aanvang gemaakt. Ter zitting is van de kant van verweerder verklaard dat deze tellingen sinds de beperkte openstelling ook plaatsvinden ter hoogte van de Waarderbrug, zodat voor verstoring van de tellingen niet hoeft te worden gevreesd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Ter zitting heeft verweerder voorts verklaard ernaar te streven de besluitvorming over de Schoterbrug in mei a.s., als de resultaten van de tellingen bekend zijn, weer ter hand te nemen. Het is dan niet onwaarschijnlijk dat eerst een nadere hoorzitting bij de Commissie beroep- en bezwaarschriften zal volgen, aldus verweerder. Verzoekster heeft aangegeven thans nog geen aanleiding te zien een tegenrapport te laten uitbrengen tegenover de nadere deskundigenrapporten die verweerder inmiddels heeft laten uitbrengen door Goudappel Coffeng en Tauw. Verzoekster wil eerst de uitkomsten van de tellingen afwachten. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat verzoekster niet eerder een tegengeluid zal laten horen dan bij gelegenheid van de in het verschiet liggende nadere hoorzitting. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster niet te zwaar moet inzetten op de resultaten van de verkeerstelllingen, omdat deze in geen geval van directe invloed zullen zijn op de besluitvorming over de Schoterbrug. Volgens verweerder tonen de nadere deskundigenrapporten, waarbij ook rekening is gehouden met beperkte openstelling van de Waarderbrug, immers aan dat met ruime marges wordt voldaan aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Wel is het zo dat, indien de uitkomsten van de tellingen uitwijzen dat het verkeersaanbod hoger is dan geprognosticeerd en dus boven de gewenste en al eerder vastgestelde norm uitstijgt, overwogen wordt aanvullende verkeerskundige maatregelen te nemen om het verkeersaanbod te doen afnemen. Deze mogelijke maatregelen houden echter geen verband met en dienen dus niet het doel van (het voldoen aan de grenswaarden voor de) luchtkwaliteit, maar met de verkeerscirculatie in en door Haarlem in ruimere zin, aldus verweerder. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verzoekster voorgehouden dat, indien zich gaat aftekenen dat de besluitvorming over de Schoterbrug zal uitvallen als door verweerder geschetst, namelijk het (opnieuw) afwijzen van de bezwaren op basis van de nadere rapporten, het in de rede ligt dat verzoekster van haar kant tijdig een tegenrapport zal laten uitbrengen. Mocht het zo ver komen, dan is te verwachten dat de rechtbank andermaal een beroep zal doen op de deskundigheid van de Stichting advisering bestuursrechtspraak. Verzoekster heeft als reactie gegeven, zakelijk weergegeven, doordrongen te zijn van haar (proces)positie, maar (ook) open te staan voor het zonder tussenkomst van de rechter in gezamenlijkheid met verweerder zoeken naar een oplossing in der minne.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat verzoekster voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 8 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.