ECLI:NL:RBHAA:2010:BL8499

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
450108 CV EXPL 09-15385
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van advocaat declaratie en overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen PJS Advocaten N.V. en een gedaagde over de hoogte van een declaratie van de advocaat in het kader van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ). PJS heeft de gedaagde op 21 december 2009 gedagvaard, waarbij de gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. De kantonrechter heeft op 27 januari 2010 een comparitie van partijen gelast, die op 10 februari 2010 heeft plaatsgevonden. De kern van het geschil betreft de vraag of er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen PJS en de gedaagde, en of de declaratie van PJS terecht is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde PJS in juli 2009 heeft benaderd in verband met een geschil met Robeco, waarbij de advocaat [YYY] van PJS betrokken was. De gedaagde heeft stukken overhandigd en er is correspondentie geweest over de werkzaamheden en de declaratie. De kantonrechter concludeert dat er op 28 juli 2009 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, maar verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot betaling van de openstaande declaratie, omdat de begroting door de Raad van Toezicht nog niet heeft plaatsgevonden. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten toe en legt de proceskosten ten laste van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 450108 / CV EXPL 09-15385
datum uitspraak: 10 maart 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[PJS] Advocaten N.V.
gevestigd te Haarlem
eiseres
hierna te noemen: PJS
gemachtigde: mr. M.W. Langhout
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De procedure
PJS heeft [gedaagde] gedagvaard op 21 december 2009 en bij dagvaarding producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 27 januari 2010 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
Vonnis is bepaald op vandaag.
De feiten
a. PJS is een advocatenkantoor. Mr. [YYY] (hierna: [YYY]) is als advocaat verbonden aan PJS.
b. Op 28 juli 2009 heeft op het kantoor van PJS een bespreking plaatsgevonden tussen [YYY] en [gedaagde] over een geschil tussen [gedaagde] en Robeco Direct N.V. (hierna: Robeco). Bij deze bespreking heeft [gedaagde] stukken aan [YYY] ter hand gesteld.
c. [YYY] heeft [gedaagde] op 30 juli 2009 een brief gezonden met onder meer de volgende inhoud:
“In aansluiting op onze bespreking van 29 juli 2009 bevestig ik dat ik u graag in bovengenoemde zaak bijsta.
Voor de goede orde leg ik vast dat mijn huidig uurtarief € 190 bedraagt, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en BTW. (…)
Afhankelijk van de omvang van de verrichte werkzaamheden zal ik u per maand of per kwartaal een declaratie sturen.(…)
Tenslotte wijs ik er nog op dat dienstverlening plaatsvindt uit hoofde van een overeenkomst van opdracht met [PJS] Advocaten N.V. Daarop zijn van toepassing de algemene voorwaarden die zijn vermeld op de achterkant van deze brief. (…)”
d. [YYY] heeft [gedaagde] bij brief van 4 augustus 2009 een conceptbrief aan Robeco Direct N.V. gezonden en [gedaagde] nog het volgende meegedeeld: “Bijgaand zend ik je, in aansluiting op onze telefoongesprekken van gisteren een concept brief zoals deze volgens mij door jou kan worden verstuurd aan Robeco Direct. Kun je mij laten weten of je het met de inhoud daarvan eens bent? (…)”
e. In een mail van 6 augustus 2009 heeft [gedaagde] [YYY] onder meer het volgende meegedeeld:
“De brief is conceptueel goed. Echter krijg ik vandaag een aangetekende brief dat ik binnen 10 dagen moet reageren, anders wordt de algehele lening opgevraagd, BKR registratie gemeld en onderhandse verkoop van het registergoed.
(…)
Kun je de tekst in WORD sturen, please.”
[YYY] heeft bij e-mail van 7 augustus 2009 aan [gedaagde] een WORD-document met de naam “Robeco Direct brief” gezonden.
f. [gedaagde] heeft [YYY] vervolgens op 10 augustus 2009 een e-mail gezonden met daarin onder meer het volgende:
“Vrijdag jl. heb ik een copy van de brief van Robeco per post naar je verstuurd. Ik hou je op de hoogte van de onderhandeling met Robeco. Mondeling indicatie voorstel gedaan van kwijtschelding alle rente achterstand en boete rente en 7.500 euro compensatie kosten. Robeco komt een dezer dagen hierop terug. Graag rekening houden met mijn vakantie van 15 aug tot 6 september ivm vervolg traject”
g. [YYY] heeft [gedaagde] in een brief van 28 augustus 2009 het volgende geschreven:
“Op 13 augustus jl. hadden wij voor het laatst telefonisch contact (…) Kun je mij even laten weten wat de laatste stand van zaken is?”
h. PJS heeft [gedaagde] op 14 september 2009 een declaratie gezonden voor € 2.374,05 met bijbehorende urenspecificatie in verband met de door [YYY] in de periode van 28 juli 2009 tot en met 28 augustus 2009 verrichte werkzaamheden.
i. [gedaagde] heeft [YYY] op 18 september 2009 een e-mail gezonden en met daarin de volgende passages:
“(…) deze factuur is buitensporig hoog.
Ik heb een eerste uur oriënterend met je gesproken en daarna heb je wat advies gegeven (…) Wilt u zo vriendelijk zijn en een aangepaste factuur sturen (…).
Op 24 september 2009 heeft [YYY] naar aanleiding van deze e-mail telefonisch contact met [gedaagde] opgenomen en heeft hij [gedaagde] in zijn brief van 9 oktober 2009 onder meer meegedeeld:
“(…) Kort en goed: ik ben van oordeel dat mijn declaratie van 14 september jl. betaald moet worden. Coulancehalve ben ik nog eenmaal bereid mijn voornoemde declaratie met twee uur te matigen. Er resteert dan (…) € 1.899,24. Mocht dit bedrag niet uiterlijk op woensdag 14 oktober 2009 op de rekening van mijn kantoor zijn bijgeschreven dan komt dit voorstel te vervallen. Ik zal mijn declaratie dan extern (aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten) ter begroting laten voorleggen.”
j. [gedaagde] heeft geen betalingen aan PJS gedaan.
De vordering
PJS vordert (samengevat) te verklaren voor recht dat tussen PJS en [gedaagde] op of omstreeks 28 juli 2009 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en daarnaast veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.711,51 te vermeerderen met de contractuele rente vanaf de dag van dagvaarding en de proceskosten. Het hiervoor genoemde bedrag ziet op een openstaande declaratie (€ 2.374,05), de buitengerechtelijke incassokosten (€ 300,--) en de contractuele rente tot en met 15 december 2009 (€ 37,46).
PJS legt aan haar vordering ten grondslag dat uit de tussen [YYY] en [gedaagde] gevoerde correspondentie kan worden opgemaakt dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat daarop algemene voorwaarden van toepassing zijn. Zij vordert nakoming van de op [gedaagde] rustende betalingsverbintenis, die de vergoeding omvat van de juridische werkzaamheden die [YYY] heeft uitgevoerd en de kantoorkosten, dit alles met de daarover verschuldigde omzetbelasting. Omdat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen, is PJS genoodzaakt geweest in verband met haar vordering buitengerechtelijke incassokosten te maken, die zij op [gedaagde] wenst te verhalen.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering, stellende dat geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat de declaratie buitensporig hoog is. Hij voert daartoe (samengevat) aan dat de op 28 juli 2009 met [YYY] gevoerde bespreking slechts een oriënterend karakter had en dat [YYY] werkzaamheden heeft uitgevoerd zonder hiervoor het fiat van [gedaagde] te hebben gekregen. Uiteindelijk heeft [gedaagde] besloten niet met [YYY] in zee te gaan, omdat hij niet beschikte over de benodigde kennis en ook niet bereid was werkzaamheden te verrichten op basis van no cure, no pay.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil besproken.
De beoordeling van het geschil
1. Partijen twisten allereerst over de vraag of sprake is van een overeenkomst van opdracht, waarbij PJS in opdracht van [gedaagde] diensten heeft geleverd, die hebben bestaan in werkzaamheden van juridische aard. Van een overeenkomst tot opdracht in de zin van artikel 7: 400 BW is sprake als de opdrachtnemer zich jegens de opdrachtgever verbindt tot het uitvoeren van bepaalde diensten.
2. Vast is komen te staan dat [gedaagde] PJS in juli 2009 heeft benaderd in verband met een op dat moment twee jaar durend geschil tussen hem en Robeco. Bij PJS was [YYY] de aangewezen persoon om [gedaagde] bij te staan. [YYY] en [gedaagde] hebben elkaar op 28 juli 2009 gesproken over dit geschil, waarbij [gedaagde] de op het geschil betrekking hebbende stukken aan [YYY] heeft gegeven en [YYY] [gedaagde] bij die bespreking van advies heeft gediend. [YYY] heeft vervolgens in zijn brief van 30 juli 2009 [gedaagde] bevestigd op welke basis hij zijn werkzaamheden zal uitvoeren. Deze brief laat niets te wensen over aan duidelijkheid over het feit dat [YYY] zijn werkzaamheden voor [gedaagde] zal gaan verrichten op basis van een uurtarief en dat op hun onderlinge verhouding ook de door PJS gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn. [gedaagde] heeft deze brief ontvangen en zonder commentaar gehouden.
Toen [YYY] hem vervolgens de op naam van [gedaagde] gestelde concept-brief aan Robeco stuurde, heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat [YYY] deze brief had opgesteld. Hij heeft de tekst van deze concept-brief goedgekeurd en heeft [YYY] bovendien nog verzocht hem die brief in een WORD-document te sturen, hetgeen is gebeurd. [gedaagde] heeft [YYY] daarop nog laten weten dat hij de concept-brief (nog) niet zou verzenden in verband met het al in gang gezette onderhandelingstraject, dat hij zelf zou voeren met Robeco. Pas na ontvangst van de declaratie heeft [gedaagde] geprotesteerd tegen de hoogte van die declaratie. In zijn
e-mail van 18 september 2009 heeft [gedaagde] verder nog vermeld: “Ik heb een eerste uur oriënterend met je gesproken en daarna heb je wat advies gegeven.”
3. De door [YYY] weersproken stellingen van [gedaagde] dat zijn contacten met [YYY] uitsluitend oriënterend van aard waren, dat [gedaagde] hem dit vanaf het begin duidelijk heeft gemaakt en dat hij het niet eens was met de door [YYY] voorgestelde aanpak van de zaak tegen Robeco, staan haaks op de inhoud van de hiervoor aangehaalde tussen [YYY] en [gedaagde] gevoerde correspondentie en de wijze waarop [gedaagde] zich in de contacten met [YYY] heeft opgesteld. Uit dit alles volgt dat op 28 juli 2009 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, op grond waarvan [YYY] [gedaagde] diensten heeft geleverd, die hebben bestaan uit werkzaamheden van juridische aard.
4. Het volgende strijdpunt van partijen is de hoogte van de declaratie van PJS. Nu [gedaagde] PJS te kennen heeft gegeven de declaratie voor de werkzaamheden van [YYY] buitensporig hoog te vinden en zowel de door PJS in aanmerking genomen werkzaamheden als de daarvoor in rekening gebrachte bedragen betwist, is sprake van een geschil dat betrekking heeft op de omvang van een declaratie van een advocaat in de zin van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna te noemen: WTBZ). In een dergelijk geval dient de uit deze wet voortvloeiende begrotings-procedure te worden gevolgd. De artikelen 32 - 40 van de WTBZ voorzien hiervoor in een bijzondere rechtsgang, waaraan [YYY] - en daarmee ook PJS - op grond van artikel 22 van de Advocatenwet is onderworpen. Eerder genoemde artikelen voorzien niet alleen in een bijzondere bevoegdheid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement waarbinnen de advocaat werkzaam is (hierna: de Raad van Toezicht) bij de begroting van advocatendeclaraties, maar ook in een rechtsgang voor de verdere toetsing en tenuitvoerlegging van de in deze rechtsgang verkregen beslissingen. Deze rechtsgang is met voldoende waarborgen omgeven.
5. Zolang begroting door de Raad van Toezicht niet heeft plaatsgevonden, dient de kantonrechter zich dan ook ambtshalve onbevoegd te verklaren om van dit onderdeel van de vordering van PJS op [gedaagde] kennis te nemen.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering voor wat betreft de verklaring voor recht dat op of omstreeks 28 juli 2009 tussen PJS en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen zal worden toegewezen en de kantonrechter zich voor wat betreft de vorderingen tot betaling van de openstaande declaratie en wettelijke rente ambtshalve onbevoegd zal verklaren. De gevorderde buitengerechte-lijke kosten zullen worden toegewezen, nu [gedaagde] deze onvoldoende heeft betwist.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat op of omstreeks 28 juli 2009 tussen PJS en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen;
- verklaart zich niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot betaling door [gedaagde] aan PJS van de openstaande, nog niet begrote declaratie en de wettelijke rente daarover;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan PJS van € 300,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van PJS tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 72,25
vastrecht € 208,00
salaris gemachtigde € 350,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch.A. van Dijk en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.