ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1388

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/765 & AWB 10/1031
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsaanvraag wegens inkomsten uit verhuur van woning in de VS

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bijstandsaanvraag door de gemeente Zaanstad. De eiser, die met zijn gezin vanuit de Verenigde Staten naar Nederland was verhuisd, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente had de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, met name over de inkomsten uit de verhuur van zijn woning in de VS. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente, door de bijstandsaanvraag te weigeren, niet in redelijkheid had gehandeld. De rechter vond het redelijk dat de gemeente bijstand zou verstrekken in de vorm van een lening, mits eiser al het mogelijke zou doen om zijn woning in de VS te verkopen. De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om eiser bijstand te verlenen, met de voorwaarde dat hij maandelijks verslag doet van de voortgang van de verkoop van de woning. De rechter heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd en bepaald dat er een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de gemeente om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en de redelijkheid van de voorwaarden die aan bijstandsverlening worden gesteld. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de termijn voor de verkoop van de woning verlengd kan worden, zolang eiser zich inspant om aan de voorwaarden te voldoen. De uitspraak is gedaan in het belang van de eiser, die een spoedeisend belang had bij het verkrijgen van bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 765 en 10-1031 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2010
in de zaken van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2009 heeft verweerder eisers op 29 september 2009 gedane aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling gesteld, omdat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt over zijn financiële situatie.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 november 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 januari 2010 heeft verweerder eisers op 18 november 2009 gedane aanvraag om toekenning van een WWB-uitkering buiten behandeling gesteld, omdat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt om zijn recht op bijstand te kunnen vaststellen.
Tegen dit besluit heeft eiser op 11 februari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 februari 2010 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 februari 2010 beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voormeld verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 maart 2010, waar eiser in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Homan, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van het verzoek aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden.
Het overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden op 15 maart 2010. Verweerder heeft hetgeen in dit overleg is besproken, neergelegd in een memo van 17 maart 2010.
Eiser heeft op 17 maart 2010 schriftelijk gereageerd op de memo van verweerder. Op 30 maart 2010 heeft eiser de rechtbank telefonisch medegedeeld dat hij ermee akkoord gaat dat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder dat er een nadere zitting wordt gehouden.
Verweerder heeft bij faxbericht van 30 maart 2010 verklaard dat hij ermee akkoord gaat dat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder dat een nadere zitting zal plaatsvinden.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan, waarvan de datum is vastgesteld op heden.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Partijen hebben verklaard ermee akkoord te gaan dat de voorzieningenrechter uitspraak doet in de hoofdzaak. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Eiser woonde aanvankelijk met zijn Amerikaanse echtgenote en hun twee kinderen in de Verenigde Staten (VS). Nadat eisers echtgenote haar baan was kwijtgeraakt, is eiser met zijn gezin naar Nederland gekomen. Hij heeft zich op 29 september 2009 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor de aanvraag van een WWB-uitkering. Bij brief van 27 oktober 2009 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een intakegesprek. Op 9 november 2009 hebben eiser en zijn echtgenote bij verweerder een gesprek gevoerd. Verweerder heeft eiser vervolgens bij brief van 9 november 2009 gevraagd om enkele aanvullende gegevens. Eiser heeft verweerder bij brief van 17 november 2009 laten weten dat hij deze gegevens niet kan leveren. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 23 november 2009 eisers aanvraag buiten behandeling gesteld.
2.3 Op 18 november 2009 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend om toekenning van een WWB-uitkering. Bij brief van 15 december 2009 heeft verweerder eiser gevraagd om voor 29 december 2009 aanvullende gegevens te verstrekken over zijn woning in de VS, de huuropbrengsten hieruit en over zijn bankrekeningen in de VS. Op 28 december 2009 heeft eiser een aantal stukken bij verweerder ingeleverd. Hierna heeft verweerder eisers aanvraag bij besluit van 13 januari 2010 buiten behandeling gesteld.
2.4 In bezwaar heeft verweerder beide primaire besluiten gehandhaafd, echter in die zin, dat verweerder nu de beide aanvragen om toekenning van een WWB-uitkering afwijst, omdat eiser inkomsten uit verhuur van de woning in de VS heeft boven de voor hem geldende bijstandsnorm, terwijl eisers financiële positie nog steeds onduidelijk is.
2.5 Zoals blijkt uit de memo van verweerder van 17 maart 2010, heeft verweerder zijn standpunt ten opzichte van eventuele verstrekking van bijstand aan eiser gewijzigd.
Verweerder is bereid eiser bijstand te verlenen onder de volgende voorwaarden:
- De bijstand wordt verleend in de vorm van een lening.
- De periode is maximaal zes maanden.
- In deze periode moet eiser de woning in de VS verkopen.
- Eiser moet elke maand verslag doen van de vorderingen met betrekking tot de verkoop van de woning.
- De woning moet getaxeerd worden.
- Na de verkoop van de woning zal worden beoordeeld of de leenbijstand die is verstrekt wordt omgezet in bijstand om niet en zal worden beoordeeld in hoeverre nog recht op bijstand bestaat over de periode 29 september 2009 tot half maart 2010.
2.6 In dit (nieuwe) standpunt wijkt verweerder ten gunste van eiser af van het standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit van 23 februari 2010. Nu verweerder deels aan eiser is tegemoetgekomen, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is dan ook gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen.
2.7 Eiser kan zich niet verenigen met de nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 WWB. Zoals blijkt uit zijn reactie van 17 maart 2010 voert eiser aan dat hij tot september 2010 contractueel vast zit aan de woning in de VS. Dit blijkt uit het huurcontract. Hierdoor kan eiser de woning niet binnen zes maanden na nu verkopen. Voor de verkoop van de woning zou eiser ook naar de VS moeten reizen. Voorts stelt eiser dat hij de inkomsten uit verhuur van de woning niet ontvangt, omdat hiermee de hypotheeklasten grotendeels worden voldaan. Eiser voert aan dat hij hierop maandelijks nog moet toeleggen. Bovendien is eiser het er niet mee eens dat de bijstand hem zal worden verstrekt in de vorm van een geldlening. Hierdoor komt hij financieel nog meer in de problemen, aldus eiser.
2.8 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de toekenning aan eiser van bijstand niet kan koppelen aan de voorwaarde dat eiser de woning in de VS binnen zes maanden na nu zal hebben verkocht. Daartoe is het volgende van belang. Zoals blijkt uit het huurcontract hebben eiser en zijn echtgenote samen de woning verhuurd tot 30 september 2010. Eiser heeft gesteld dat zijn echtgenote Nederland heeft moeten verlaten, omdat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt(e). Bovendien is aannemelijk dat eiser is verwikkeld in een echtscheidings-procedure. Dit alles vergemakkelijkt de communicatie tussen beiden niet. Voorts is (nog) niet komen vast te staan dat eiser zonder hulp van zijn echtgenote de woning in de VS kan verkopen. Evenmin staat vast dat de eiser naar Amerikaans/Californisch recht kan beschikken over het gehele bedrag van de huurinkomsten. Onduidelijk is dus nog of hem het gehele bedrag kan worden toegerekend of slechts een deel. Voor zover eiser redelijkerwijs over de inkomsten uit verhuur kan beschikken, moeten deze als inkomsten worden gezien en is het, anders dan eiser stelt, niet van belang dat eiser hiervan de hypotheek betaalt. De voorzieningenrechter acht het op zichzelf redelijk dat verweerder aan bijstandsverstrekking de voorwaarde verbindt dat eiser gehouden is al het mogelijke te doen om de woning in de VS zo spoedig mogelijk te verkopen en dat hij maandelijks verslag moet doen. De termijn zou in elk geval verlengd moeten worden, zolang eiser doet wat van hem verwacht kan worden. Verweerder zou ook kunnen overwegen een lange termijn aan de bijstand te koppelen, omdat eiser toch al verplicht is tot rapportage.
2.9 Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn eiser onder voorwaarden bijstand te verstrekken in de vorm van een lening (artikel 48, tweede lid, van de WWB). Eiser heeft hier bezwaar tegen. Hij is van mening dat verweerder hem bijstand om niet moet verstrekken, omdat hij anders een te groot financieel risico loopt. De voorzieningen-rechter volgt eiser hierin niet. Vast staat immers dat eiser in de VS over een woning beschikt en dat hij hieruit enige huurinkomsten heeft. Bovendien zijn er in de VS nog enkele bankrekeningen op naam van eiser en/of diens echtgenote. Over het beloop van deze rekeningen bestaat nog wel enige onduidelijkheid. Onder deze omstandigheden heeft verweerder, gelet op artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a van de WWB kunnen bepalen de bijstand in de vorm van een lening te verstrekken. Naar aanleiding van de uitkomsten van de hoorzitting die verweerder opnieuw moet houden, opdat de onder 2.8 en 2.9 vermelde onduidelijkheden verhelderd kunnen worden, dient verweerder opnieuw te bezien of er nog steeds voldoende grond is voor de geldlening.
2.10 Zoals hierboven al is overwogen, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen een hoorzitting te houden en vervolgens een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser van 26 november 2009 en 11 februari 2010.
2.11 Aangezien niet duidelijk is of verweerder al tot het verlenen van bijstand is overgegaan, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat eiser een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Om die reden zal zij, gelet op de betrokken belangen, het verzoek toewijzen en verweerder opdragen om met ingang van de datum van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening (11 februari 2010) tot en met datum beslissing op bezwaar eiser in de vorm van een geldlening bijstand te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2010;
3.3 draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser van 26 november 2009 en 11 februari 2010;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.5 draagt verweerder op om met ingang van 11 februari 2010 tot en met de datum van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar, aan eiser in de vorm van een geldlening bijstand te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm;
3.6 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 82,-- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en op 8 april 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.