zaaknummer: AWB 08 - 7662 en 08 - 7663
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2010
MNO Vervat B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.D. Roelink, advocaat te Hoofddorp,
de minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
verweerder.
Bij besluiten van 29 april 2008 heeft verweerder de aanvragen van eiseres voor subsidie voor het project betreffende de aanleg van een zeedijk te Coronie, Suriname alsmede voor het project betreffende oeververdedigingswerken aan de rechteroever van de Surinamerivier en de linkeroever van de Commewijnrivier, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brieven van 5 juni 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 27 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 6 oktober 2008, van de bezwarencommissie ORET.nl.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 4 december 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 28 januari 2010, alwaar eiseres is vertegenwoordigd door [naam] en [naam], beiden werkzaam bij MNO Vervat B.V., bijgestaan door hun gemachtigde mr. B.D. Roelink. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G.H. van der Borne, H.J. Wiegand en H. von Frijtag Drabben, allen werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.
2.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: Kaderwet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader bepaald en worden nadere regels voor die verstrekking vastgesteld.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet kunnen voorts bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriele regeling regels worden vastgesteld met betrekking tot de vaststelling van een subsidieplafond.
2.2 Artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: het subsidiebesluit) luidt als volgt:
1. Indien Onze Minister beleidsregels met betrekking tot de verlening van subsidie vaststelt, maakt hij deze uiterlijk twee weken voor aanvang van het subsidietijdvak bekend. Onze Minister kan een subsidieplafond vaststellen.
2. Het subsidietijdvak, bedoeld in het eerste lid, valt samen met het kalenderjaar, tenzij bij de bekendmaking op grond van het eerste lid anders is bepaald.
3. Bekendmaking van de beleidsregels vindt plaats in de Staatscourant dan wel op een andere geschikte wijze, onder kennisgeving daarvan in de Staatscourant. Bekendmaking van een subsidieplafond vindt plaats in de Staatscourant.
4. Onze Minister kan bij de bekendmaking van een subsidieplafond bepalen dat bij de beoordeling van aanvragen mede acht wordt geslagen op een spreiding van uitgaven over de loop van het subsidietijdvak alsmede per categorie activiteiten afzonderlijke bedragen vaststellen voor doelgroepen, regio's, thema's, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverlening relevante invalshoeken.
2.3 Ingevolge artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (hierna: de subsidieregeling) kan de minister subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van duurzame vergroting van werkgelegenheid en economische groei in ontwikkelingslanden door versterking van het bedrijfsleven in die landen of van transacties in het economisch verkeer met een vernieuwend of stimulerend effect op de verbetering van het milieu in ontwikkelingslanden.
2.4 Ingevolge artikel 1 van het besluit van de minister van 5 mei 2006 tot vaststelling van beleidsregels voor subsidiëring op grond van de subsidieregeling (Stcrt. 2006, nr. 97, p. 10) gelden voor subsidieverlening op grond van de artikelen 7.2 en 7.3, onder h, van de subsidieregeling in het kader van het programma voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET) voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 de als bijlage bij dat besluit gevoegde beleidsregels (hierna: de beleidsregels).
Paragraaf 1.3 van de beleidsregels luidt als volgt:
Het subsidieplafond (het beschikbare budget voor de uitvoering van het ORET-programma) wordt jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant. In oktober van elk jaar kan, op basis van de dan beschikbare prognoses van nog aan te gane verplichtingen, worden besloten tot wijziging van deze regel.
Wijzigingen van het subsidieplafond worden eveneens gepubliceerd in de Staatscourant. Aanvragen kunnen slechts worden goedgekeurd indien voldoende budgetruimte beschikbaar is. Het totaal van de schenkingsbedragen dat per jaar wordt gecommitteerd op aanvragen van één onderneming of groep ondernemingen is beperkt tot 20% van het jaarlijks beschikbare ORET-budget. Dezelfde limiet geldt ook voor het totaal van de schenkingen dat jaarlijks ten behoeve van één land kan worden gecommitteerd.
Om de extra inspanningen die jaarlijks vanuit ORET WF worden gemaakt te vergoeden, zal additioneel op het jaarlijks beschikbare ORET-subsidieplafond een extra bedrag beschikbaar zijn. Dit bedrag zal tezamen met het subsidieplafond jaarlijks worden bekendgemaakt in de Staatscourant.
2.5 Bij besluit van 1 december 2006 (Stcrt. 2006, 244) heeft verweerder het plafond voor subsidies in het kader van het programma voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET) voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 vastgesteld in op € 124.000.000,--.
2.6 Bij besluit van 29 maart 2007 (Stcrt. 2007, 69 ) heeft verweerder de hoogte van het subsidieplafond voor het ORET-programma voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 gewijzigd in € 119.000.000,--.
2.7 Bij besluit van 20 juli 2007 (Stcrt. 2007, 144) heeft verweerder het subsidieplafond voor het ORET-programma voor 2008 en 2009 vastgesteld op € 0,-- en bepaald dat aanvragen voor subsidieverlening ten laste van het subsidieplafond 2007 kunnen worden ingediend tot en met 31 juli 2007.
2.8 Eiseres heeft op 3 juli 2007 aanvragen om subsidie gedaan voor de projecten “Aanleg van een zeedijk te Coronie, Suriname”en “Aanleg oeververdedigingswerken van de rechteroever Surinamerivier en de linkeroever Commewijnrivier, Suriname”. Het doel van deze projecten is het tegengaan van afkalving van de kuststrook en rivieroevers en het achterland te beschermen tegen (zee)overspoelingen.
2.9 Bij besluiten van 29 april 2008 heeft verweerder beide aanvragen afgewezen omdat door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Verweerder heeft in heroverweging de primaire besluiten gehandhaafd.
2.10 Eiseres betoogt dat het bereiken van het subsidieplafond haar niet kan worden tegengeworpen, nu de aanvragen moeten worden geacht te zijn ingediend vóór het besluit van verweerder van 29 maart 2007 tot verlaging van het subsidieplafond.
Zij voert daartoe aan dat in beleidsoverleggen op 2 mei 2006 en 6 november 2006 tussen de minister van planning en ontwikkelingssamenwerking van Suriname, Van Ravenswaay, en de toenmalige minister voor ontwikkelingssamenwerking van Nederland, Van Ardenne, van de zijde van minister Van Ardenne toezeggingen zijn gedaan aan haar ambtsgenoot dat de projecten voor de aanleg van dijken in het ORET-programma zouden worden betrokken en dat zij zorg zou dragen voor de verdere afwikkeling van de aanvragen. Daarbij heeft zij ook uitdrukkelijk haar expertise en ondersteuning op dit terrein aangeboden, aldus eiseres. Minister Van Ravenswaay heeft hierop vertrouwd en heeft de betreffende dossiers opgestuurd naar minister Van Ardenne.
Bij brief van 8 mei 2007 van de Nederlandse ambassadeur in Suriname werd minister Van Ravenswaay gewezen op het voornemen van de nieuwe minister voor ontwikkelingssamenwerking, Koenders, om de ORET-voorziening af te bouwen. Hierop heeft de Surinaamse regering de aanbesteding voor de projecten voor de aanleg van dijken aangevangen, er nog steeds van uitgaand dat een deel zou kunnen worden gefinancierd met de ORET-bijdrage. Na het volgen van de aanbestedingsprocedures werd eiseres geselecteerd om de werken uit te voeren. Zij heeft toen vervolgens de aanvragen hier in geding ingediend bij verweerder. Eiseres verwijst voorts naar beantwoording van kamervragen door minister Koenders, waarin deze aangeeft dat aanvragen die in 2005 en 2006 zijn ingediend inhoudelijk zullen worden bekeken en voor toekenning in aanmerking komen als ze voldoen aan de voorwaarden.
Uit de voorgeschiedenis en de daarbij gedane toezeggingen door minister Van Ardenne moet worden afgeleid dat de aanvragen tijdig, althans vóór het bereiken van het subsidieplafond, zijn ingediend en derhalve inhoudelijke behandeld dienen te worden, aldus eiseres.
De gedane toezeggingen, te weten rechtstreekse toezeggingen van een minister aan zijn ambtsgenoot, verzetten zich bovendien tegen een beroep op het subsidieplafond in deze, aldus eiseres.
2.11 Eiseres heeft aangegeven ter onderbouwing van haar standpunt de minister van planning en ontwikkelingssamenwerking van Suriname, Van Ravenswaay, en oud-minister Van Ardenne, te willen horen als getuigen.
2.12 Eiseres is inmiddels begonnen aan de twee projecten waarvoor de subsidie is aangevraagd. Alhoewel de subsidiegelden op grond van de regeling niet direct aan haar toekomen, stelt zij evenwel belang te hebben bij een inhoudelijke behandeling van de beroepen nu de door haar betaalde kosten van een haalbaarheidsonderzoek ten bedrage van € 200.000,-- voor haar eigen rekening zullen blijven als geen subsidie zal worden verleend. Ook overigens stelt eiseres belang te hebben met oog op de financiële afwikkeling met Suriname van de projecten.
2.13 De rechtbank acht, daargelaten de vraag of kosten van een haalbaarheidsonderzoek op zichzelf subsidiabel zijn gelet op de constructie van de subsidieregeling, geen grondslag aanwezig voor het oordeel dat eiseres geen belang heeft bij een uitspraak omtrent de door haar ingestelde beroepen.
2.14 Het geschil spitst zich toe tot de vraag of er concrete toezeggingen zijn gedaan aan eiseres waaraan zij de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat de verlaging van het subsidieplafond haar niet zou worden tegengeworpen.
2.15 De rechtbank stelt vast dat de beweerdelijk gedane toezeggingen niet jegens eiseres zijn gedaan, maar jegens de minister van planning en ontwikkelingssamenwerking van Suriname. Reeds gelet hierop kan eiseres geen vertrouwen ontlenen aan de gestelde toezeggingen. Op het moment van de overleggen tussen de ministers van Nederland en Suriname in 2006 had er immers nog geen aanbestedingsprocedure plaatsgevonden en was eiseres nog niet geselecteerd om de projecten uit te voeren. Evenmin kan eiseres vertrouwen ontlenen aan de mededeling van de minister van planning en ontwikkelingssamenwerking van Suriname jegens haar dat de Nederlandse minister van ontwikkelingssamenwerking aan hem had toegezegd dat subsidie zou worden verleend voor de projecten. Nog daargelaten dat verweerder niet gebonden kan worden aan uitlatingen van zijn Surinaamse ambtgenoot, staat daaraan ook in de weg dat eiseres bij het aannemen van de projecten zelf had dienen te verifiëren bij verweerder wat de stand van zaken was met betrekking tot het verlenen van subsidie op grond van het ORET-programma. Op grond van de subsidieregeling heeft eiseres immers een eigen rol en verantwoordelijkheid bij het aanvragen van de subsidie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
2.16 Gelet op het vorenoverwogene draagt het horen van getuigen, zoals door eiseres aangeboden, niet bij aan een verdere beoordeling van het beroep. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. J.M. Janse van Mantgem, rechters, en op 9 april 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.