ECLI:NL:RBHAA:2010:BM2514

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
437270 CV EXPL 09-9691
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderbijdrage voor kinderdagverblijf en de gevolgen van opzegging

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Borus B.V. betaling van een ouderbijdrage van € 550,34, incassokosten van € 178,50 en rente van € 29,92 van gedaagde, die zijn kinderen had aangemeld voor opvang bij Borus. Gedaagde had de overeenkomst opgezegd per 1 september 2008, maar Borus hield hem aan de contractuele opzegtermijn van twee maanden, tot 15 september 2008. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de kwaliteit van de opvang onvoldoende was, waardoor hij zich genoodzaakt zag de overeenkomst te beëindigen. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van gedaagde niet als een buitengerechtelijke ontbinding kon worden beschouwd, omdat hij in zijn e-mail van 8 juli 2008 expliciet sprak van opzegging en niet van ontbinding. De rechter concludeerde dat gedaagde voor zijn oudste kind de ouderbijdrage verschuldigd was, omdat er geen bewijs was dat de plaats al door een ander kind was ingenomen. Voor het jongste kind oordeelde de rechter dat het onaanvaardbaar was om de volledige opzegtermijn in rekening te brengen, omdat de plaats al voor 1 september 2008 was opgevuld. De kantonrechter wees de incassokosten en de gevorderde wettelijke handelsrente af, maar kende de wettelijke rente toe vanaf de datum van de eerste aanmaning. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 24 maart 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 437270 / CV EXPL 09-9691
datum uitspraak: 24 maart 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de besloten vennootschap BORUS B.V.
te Uithoorn
eiseres
hierna te noemen Borus
gemachtigde mr. O.J. Boeder
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
procederende in persoon
De procedure
Borus heeft [gedaagde] gedagvaard op 11 september 2009. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 11 november 2009 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 19 februari 2010 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Voorafgaande aan de comparitie heeft Borus nog een schriftelijke reactie met producties overgelegd.
De feiten
a. Op 27 februari 2007 heeft [gedaagde] zijn kinderen [minderjarige 1], geboren op 16 februari 2005, en [minderjarige 2], geboren op 2 november 2006, aangemeld voor plaatsing op het kinderdagverblijf van Borus te Hoofddorp.
b. [minderjarige 1] is per 1 september 2007 geplaatst bij de groep Pinguins en [minderjarige 2] per 16 januari 2008 bij de groep Beren, beiden voor dagopvang op de maandagen en woensdagen.
c. In de door partijen ondertekende plaatsingsvoorwaarden is opgenomen: “Op deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden BORUS Kinderopvang 2006 van toepassing en het BORUS huisreglement (brochure/website). (…)Ouders/verzorgers verklaren kennis te hebben genomen van de Algemene Voorwaarden BORUS Kinderopvang 2006 en het huisreglement en zij verklaren hiermee akkoord te gaan.
Dit betekent onder meer dat:
1. Ouders/verzorgers zich verplichten de ouderbijdragen te voldoen volgens de BORUS Betalingsvoorwaarden.
2. Gewenste wijzigingen in opvangdagen of opzegging van deze overeenkomst schriftelijk dient te geschieden voor de 1ste of de 16de van de maand met in achtneming van een opzegtermijn van 2 maanden.”
d. In de algemene voorwaarden van Borus is een gelijkluidende opzeggingsbepaling opgenomen.
e. In verband met klachten van [gedaagde] over de geboden opvang heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en zijn echtgenote enerzijds en de locatieleidster en de kwaliteitsmedewerkster van Borus anderzijds.
f. Vervolgens heeft [gedaagde] bij e-mail van 7 februari 2008 bij Borus geklaagd over het feit dat [minderjarige 2] op het kinderdagverblijf voor de tweede keer door een ander kind was gebeten. Daarbij is aangegeven dat [minderjarige 2] zou worden thuisgehouden totdat zij op een andere groep zou kunnen worden geplaatst. [minderjarige 2] is nadien bij de groep Rupsen geplaatst.
g. Bij e-mail van 8 juli 2008 heeft [gedaagde] aan Borus bericht: “Hierbij bevestigen wij per 1 september 2008 de inmiddels gedane telefonische opzegging van onze kinderen [minderjarige 1] (Pinguins) en [minderjarige 2] (rupsen) op de vestiging Hoofddorp. Wij hebben heden vernomen dat we beide kinderen op een ander kinderdagverblijf kunnen plaatsen en zijn derhalve eerst nu in de gelegenheid bij u op te zeggen. Gezien onze ervaringen met Borus nemen wij aan dat u zich flexibel zult opstellen ten aanzien van onze opzegging.”
h. Bij brief van 10 juli 2008 heeft Borus laten weten: “Wij hebben kennis genomen van uw opzegging van de plaatsingsovereenkomst van uw kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Wij hebben u gewezen op de opzeggingsbepalingen zoals opgenomen in onze algemene voorwaarden en aangegeven de opzegging te aanvaarden per 16 september 2008. In de door u in uw mail van 8 juli gememoreerde ervaringen met Borus zien wij geen grond af te zien van de contractuele opzegtermijn. Indien u van mening bent dat de aard en ernst van uw ervaringen zodanig zijn dat een tussentijdse beëindiging op zijn plaats zou zijn geweest staat het u vrij de zaak voor te leggen aan de geschillencommissie.”
i. Bij brief van 28 augustus 2008 heeft [gedaagde] aan Borus geschreven: “Bijgaand zenden wij u retour de aan ons ingezonden declaraties. Onze kinderen hebben Borus inmiddels (noodgedwongen) per 31 augustus 2008 verlaten. Ik bevestig hierbij dat de automatische incasso inmiddels per 4 augustus 2008 is ingetrokken. In aansluiting op ons telefoongesprek van gisteren bevestig ik dat wij zelf hebben waargenomen dat op het afscheid van [minderjarige 2] wel degelijk 13 kinderen aanwezig waren.”
j. Bij brief van 7 april 2009 heeft de gemachtigde van Borus [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de ouderbijdrage over de periode 1 tot en met 15 september 2008 en daarbij tevens aanspraak gemaakt op incassokosten en wettelijke rente.
De vordering
Borus vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 550,34 aan ouderbijdrage, € 178,50 aan incassokosten en € 29,92 aan rente. Borus legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de plaatsingsovereenkomsten voor zijn kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ouderbijdrage tot de einddatum van 15 september 2008 verschuldigd zijn en hij, ondanks aanmaning heeft nagelaten de ouderbijdrage over de periode 1 tot en met 15 september 2008 te voldoen.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan dat de opvang van zijn kinderen bij Borus van onvoldoende kwaliteit was, waardoor hij zich gedwongen zag de plaatsingsovereenkomsten met Borus per 1 september 2008 te beëindigen. Omdat nadien geen gebruik meer is gemaakt van de diensten van Borus, acht [gedaagde] zich niet gehouden tot betaling van de ouderbijdrage over de periode 1 tot en met 15 september 2008.
De beoordeling van het geschil
1. Het gaat in deze om de vraag of Borus [gedaagde] kan houden aan de overeengekomen opzegtermijn van twee maanden. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat de opzegging van 8 juli 2008 moet worden beschouwd als een buitengerechtelijke ontbinding in verband met de klachten die [gedaagde] had over de opvang van zijn kinderen bij Borus. Dit standpunt gaat niet op. De e-mail van 8 juli 2008 heeft als onderwerp “Opzegging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] [gedaagde]” en ook in de tekst is nog twee keer sprake van “opzegging”. Over ontbinding wordt niet gesproken en evenmin wordt de grond voor ontbinding aangegeven. Niet valt in te zien dat Borus deze opzegging als een ontbinding heeft moeten opvatten. Daar komt nog bij dat gesteld noch gebleken is dat sprake was van verzuim. Van ontbinding is dus geen sprake.
2. Uitgangspunt is daarom dat [gedaagde] zich door het ondertekenen van de plaatsingsovereenkomsten heeft verbonden tot inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden en hij in beginsel dus ook de ouderbijdrage over de gehele opzegtermijn verschuldigd is, ook al heeft hij geen gebruik meer gemaakt van de diensten van Borus. Evenwel is ingevolge artikel 6:248 BW een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagde] aldus dat hij zich op voornoemd artikel beroept.
3. Dit beroep gaat niet op voor zover [gedaagde] betoogt dat hij zich door de onvoldoende kwaliteit van de opvang bij Borus genoodzaakt zag de plaatsingsovereenkomsten te beëindigen. Daartoe is redengevend dat Borus steeds op adequate wijze heeft gereageerd op de klachten van [gedaagde], bijvoorbeeld door het aangaan van een gesprek en door het plaatsen van [minderjarige 2] in een andere groep. Uit hetgeen [gedaagde] verder heeft gesteld volgt niet dat hij daarna zijn toen nog bestaande klachten op de daartoe geëigende wijze (namelijk bij het management of bij de klachtencommissie) heeft geuit, laat staan dat aan Borus is duidelijk gemaakt dat de plaatsingsovereenkomsten zouden worden opgezegd indien de kwaliteit van de opvang niet zou verbeteren.
4. [gedaagde] heeft echter ook aangevoerd dat al vóór 1 september 2008 een nieuw kindje op de groep van [minderjarige 2] was geplaatst. Daarmee werd de toegestane hoeveelheid kinderen op een groep (zijnde twaalf) zelfs overschreden. Hoewel Borus ter comparitie meerdere malen is gevraagd of er in de plaats van [minderjarige 2] al weer een nieuw kindje was geplaatst, heeft Borus de stellingen van [gedaagde] daarover niet betwist. De kantonrechter gaat er derhalve van uit dat de vrijgekomen plaats van [minderjarige 2] in elk geval per 1 september 2008 al weer was opgevuld. Gelet daarop acht de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om voor [minderjarige 2] de gehele opzegtermijn in rekening te brengen.
5. Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft [gedaagde] niet aangevoerd dat diens plaats alweer door een ander kindje was ingenomen, zodat [gedaagde] voor [minderjarige 1] de ouderbijdrage wel verschuldigd is. Blijkens de overgelegde facturen gaat het om een bedrag van
€ 275,17, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
6. De verschuldigdheid van de incassokosten is door [gedaagde] betwist. Deze vordering zal worden afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden voorafgaande aan deze procedure meer hebben ingehouden dan de verzending van een enkele brief of aanmaning of dan ter voorbereiding of instructie van deze procedure waarvoor in beginsel een vergoeding is ingesloten in de proceskostenveroordeling.
7. De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is eveneens betwist en wordt afgewezen omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst zoals bedoeld in voornoemd artikel. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW die subsidiair is gevorderd, is niet betwist en zal worden toegewezen vanaf 7 april 2009, zijnde de eerste datum waarop aanspraak is gemaakt op betaling van wettelijke rente.
8. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Borus van € 275,17 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 april 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.