ECLI:NL:RBHAA:2010:BM2773

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800058-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling drugskoerier voor invoer van cocaïne met onderbelichte persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 april 2010 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 16 januari 2010 op Schiphol werd aangehouden met ongeveer 8 kilo cocaïne in haar bagage. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en de verweren van de verdediging verworpen. De verdediging stelde dat er tijdens het voorbereidend onderzoek ernstige vormverzuimen hadden plaatsgevonden, waaronder het niet tijdig geven van de cautie en het niet onderzoeken van camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de cautie op het juiste moment was gegeven en dat er geen bewijs was voor de stelling dat de verdachte onder druk was gezet tijdens het verhoor.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd en dat de hoeveelheid en de omstandigheden duiden op een rol als drugskoerier. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat deze onvoldoende waren om een lagere straf op te leggen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, wat lager was dan de door de officier van justitie geëiste 44 maanden. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld en voorwerpen bevolen, aangezien deze aan de invoer van de cocaïne waren gerelateerd. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800058-10
Uitspraakdatum: 22 april 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Portugal),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI Utrecht, te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8013,4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting – primair – betoogd, zakelijk weergegeven, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er tijdens het voorbereidend onderzoek vormen onherstelbaar zijn verzuimd, door welk verzuim geen sprake is geweest van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op 16 januari 2010 door de douaneambtenaren de cautie niet tijdig aan verdachte is gegeven, nu deze pas is gegeven nadat verdachte een aantal vragen had beantwoord. Op dat moment hadden de verbalisanten al gevoeld dat er zich in de koffer, die volgens verbalisanten kennelijk aan verdachte toebehoorde, een abnormale verdikking bevond, waardoor het vermoeden ontstond dat er zich in de koffer verdovende middelen zouden bevinden.
Vervolgens stelt de raadsman dat verdachte de koffer heeft mogen aanraken, terwijl zij direct aan had gegeven dat dit niet haar koffer was, Door deze handelwijze is mogelijk ontlastend bewijsmateriaal verloren gegaan. Er kon immers later geen onderzoek meer worden verricht naar eventuele vingerafdrukken op deze koffer.
Tevens heeft de raadsman de officier van justitie verzocht de camerabeelden van de incheckbalie op het vliegveld in Punta Cana aan het dossier toe te voegen. De officier van justitie heeft volgens de verdediging dit verzoek ten onrechte afgewezen, omdat verdachte verantwoordelijk is voor de door haar ingecheckte bagage. Via deze beelden had kunnen worden onderzocht welke (andere) bagage verdachte heeft ingecheckt. Zij heeft namelijk vanaf het begin verklaard dat zij een zwarte koffer heeft ingecheckt en niet de aangetroffen bruine koffer. In het vooronderzoek is onvoldoende, te laat of slordig onderzoek verricht naar feiten en omstandigheden die verdachte heeft aangevoerd. Dit zou onder meer ook blijken uit de gang van zaken rondom het verhoor van verdachte bij de Koninklijke Marechaussee op 22 februari 2010. Verdachte is tijdens dat – zes uur durende – verhoor zwaar onder druk gezet. Ondanks het feit dat eerdere verklaringen volgens verdachte niet steeds correct waren genoteerd heeft zij altijd haar medewerking verleend en de verklaringen ondertekend. De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van 22 februari 2010 heeft verdachte voor het eerst niet ondertekend, aangezien daarin niet alles zou zijn opgetekend wat zij heeft verklaard; volgens verdachte omdat zij niet zei wat men wilde horen. Een en ander heeft volgens de raadsman tot gevolg gehad dat de belangen van verdachte zodanig zijn geschonden dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest.
De rechtbank overweegt op het beroep op niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie het volgende.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie komt volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een dusdanig ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Met betrekking tot hetgeen de raadsman heeft opgemerkt over de zijns inziens te laat gegeven cautie merkt de rechtbank op dat de dienstdoende douaneambtenaren in overeenstemming met hun bevoegdheden en op grond van de van toepassing zijnde douanewetgeving hebben gehandeld. In deze fase van het onderzoek mag een douaneambtenaar in het kader van de hem of haar gegeven bevoegdheden overgaan tot het controleren van en stellen van vragen over een koffer die binnen het grondgebied van Nederland is gebracht en volgens de tenaamstelling van het bagagelabel aan een bepaalde reiziger, in dit geval de latere verdachte, zou toebehoren. Het stellen van vragen over deze koffer en de inhoud daarvan behoren zonder meer tot de taken van de douaneambtenaar als zodanig. Pas nadat proefondervindelijk in de koffer een stof was aangetroffen die vermoedelijk cocaïne bevatte, is verdachte aangehouden op verdenking van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Daarbij is haar vervolgens meegedeeld dat zij niet verplicht is tot antwoorden.
De rechtbank concludeert uit de hiervoor geschetste gang van zaken, die door verdachte op zich zelf niet is betwist, dat de cautie op het juiste moment is gegeven en niet eerder behoefde te worden gegeven, omdat toen ten aanzien van haar nog geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit was ontstaan.
De rechtbank is voorts, anders dan de raadsman, van oordeel dat het openbaar ministerie niet bewust de belangen van verdachte heeft willen schaden door het verzoek tot het doen van onderzoek naar de vingerafdrukken op de koffer af te wijzen, nu de koffer als te doen gebruikelijk bij de bagageafhandeling al door vele handen was gegaan en een onderzoek naar vingerafdrukken, naar de ervaring leert, zinloos is. Overigens zou het eventueel ontbreken van vingerafdrukken van verdachte niets toe of afdoen aan de beantwoording van de vraag of zij zelf de koffer heeft ingecheckt of niet. De vraag wie heeft ingecheckt is niet doorslaggevend. Ook het feit dat de officier van justitie geen rechtshulpverzoek heeft gedaan aan de Dominicaanse Republiek om de camerabeelden van het vliegveld in Punta Cana toe te voegen aan het dossier levert naar het oordeel van de rechtbank geen (bewuste) schending op van de belangen van verdachte, nog afgezien van het feit of camerabeelden voorhanden zijn en tijdig kunnen worden aangeleverd. Hetzelfde geldt voor het afwijzen van het niet nader onderbouwd verzoek tot het horen van getuigen in het buitenland, waarvan overigens geen volledige namen en adressen zijn opgegeven.
De rechtbank merkt voorts op dat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de waarheidsgetrouwheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 februari 2010 in twijfel zouden moeten trekken. De omstandigheid dat verdachte heeft geweigerd het proces-verbaal te ondertekenen maakt dit niet anders, nu de verbalisanten middels hun ondertekening hebben aangegeven in te staan voor de inhoud ervan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 februari 2010 niet blijkt dat verdachte door verbalisanten ongeoorloofd onder druk is gezet of dat er suggestieve vragen zijn gesteld. Iedere verdachte zal onder de gegeven omstandigheden druk ervaren als over bepaalde feiten wordt doorgevraagd of bepaalde feiten, al dan niet aan de hand van mogelijk bewijsmateriaal, worden voorgehouden.
Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenveertig (44) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft tevens geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten het e-ticket, een bagagelabel en een geldbedrag van 450,- euro.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 16 januari 2010 is verdachte met een vlucht vanuit Punta Cana (Dominicaanse Republiek) aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een verscherpte controle op deze vlucht zagen verbalisanten dat verdachte handbagage met zich meevoerde, bestaande uit een zwarte canvas rolkoffer, een roze schoudertas, een blauwe babytas en een kinderwagen voorzien van een bagagelabel met daarop de naam [naam], bagagelabelnummer MP941819, betreffende 2 stuks met een totaalgewicht van 25 kilogram en de passengerscode ZDNQTM, met als eindbestemming Lyon (Frankrijk). Desgevraagd deelde verdachte mede geen ruimbagage te hebben ingecheckt en wist verdachte niet te verklaren waarom er volgens de gegevens op het bagagelabelnummer nog -1- stuk ruimbagage op haar naam was ingecheckt. Verder verklaarde zij dat zij door zou vliegen naar Lyon.
Vervolgens hebben verbalisanten uitgezocht of verdachte ruimbagage had ingecheckt. Meegedeeld werd dat zij twee stuks ruimbagage had ingecheckt met bestemming Lyon. De verbalisanten zagen op de plaats waar de uitgaande vlucht naar Lyon zou worden geladen een bruine zachtschalige koffer van het merk Samsonite, voorzien van een bagagelabel met daarop de naam [naam], bagagelabelnummer MP941815, betreffende 1 stuk van 22 kilogram, afkomstig uit Punta Cana (Dominicaanse Republiek) en de passengerscode ZDNQTM, met als eindbestemming Lyon.
Een van de verbalisanten heeft hierop de koffer geopend, voelde in de bodem een abnormale verdikking zitten en heeft, omdat hij vermoedde dat er zich mogelijk verdovende middelen in bevonden, zijn controle gestaakt en de koffer overgedragen ter verdere controle.
Verbalisanten hebben deze koffer aan verdachte getoond, waarop zij verklaarde dat deze niet haar eigendom was en dat zij geen ruimbagage had ingecheckt. Na het openen van de koffer en het tonen van de inhoud aan verdachte, verklaarde zij dat de inhoud van de koffer wel haar eigendom was. Een verbalisant heeft vervolgens de koffer geledigd en de binnenvoering open geritst, waarna hij zag dat er een witte folie tevoorschijn kwam. Na het verwijderen van de witte folie kwamen er meerdere zwartkleurige pakketten te voorschijn. De verbalisant heeft in een van deze pakketten met een fretboortje een opening gemaakt, waarbij bij het terugtrekken een witte stof aan het boortje bleef kleven, die qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. De verbalisant heeft de aangetroffen stof getest met een van rijkswege verstrekte testset, de MMC cocaïnetest. De uitslag gaf een positieve kleurreactie, zodat volgens verbalisant aangenomen mocht worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevatte. Daarop is verdachte aangehouden. [2]
Bij een nader onderzoek werden er door een andere verbalisant zeven pakketten aangetroffen in de bruine koffer van het merk Samsonite. Na verwijdering van de verpakkingslagen werd in alle pakketten een witkleurige stof aangetroffen welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Het totale nettogewicht van de in de koffer aangetroffen stof bedroeg 8013,4 gram. Vervolgens zijn er zeven 7 representatieve monsters ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.[3] Uit het rapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam blijkt dat het materiaal cocaïne bevat. [4]
Bewijsverweer
De raadsman heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het ten laste gelegde feit, de opzettelijk invoer van cocaïne, wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De cocaïne was verborgen in voormelde bruine koffer. De koffer was voorzien van een bagagelabel die nagenoeg overeenkwam met de bagagelabel die zich op de bij verdachte aangetroffen kinderwagen (buggy) bevond. Beide labels stonden op naam van [naam] en hadden onder meer een zelfde PNR-nummer ZDNQTM. Dit nummer is terug te vinden op de electronische vliegtickets van verdachte, gedateerd 9 januari 2010, eveneens op naam van [naam]. Ook het PNR-nummer IQGGNU, gekoppeld aan de vlucht van Amsterdam naar Lyon, wordt vermeld op de boeking van 9 januari 2010 en tevens op de vluchtlijstgegevens van de vlucht, komende van Punta Cana, met als eindbestemming Lyon. Deze tickets zijn afgegeven tegen contante betaling. In de koffer bevonden zich eigendommen van verdachte en haar kind.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij samen met haar dochter naar de Dominicaanse Republiek is gereisd om haar schoonouders te ontmoeten. Zij heeft een retourticket van de luchtvaartmaatschappij TAP Portugal Airlines gekocht van Portugal naar de Dominicaanse Republiek en zij zou op 30 december 2009 terugreizen vanuit de Dominicaanse Republiek naar Portugal. Verdachte wilde echter naar eigen zeggen langer blijven, omdat haar schoonmoeder op 28 december 2009 uit het ziekenhuis zou worden ontslagen en zij haar schoonmoeder nog een keer wilde bezoeken die zij nog maar één keer in het ziekenhuis had bezocht. Verdachte heeft naar haar zeggen een nieuw ticket gekocht van bijna 1.000,- euro om met de luchtvaartmaatschappij Martinair van de Dominicaanse Republiek via Amsterdam naar Lyon te vliegen op 15 en 16 januari 2010. Daarbij is ook een retourvlucht op 30 januari 2010 van Lyon naar Amsterdam geboekt, terwijl verdachte heeft verklaard uiteindelijk naar Portugal te willen reizen.
Verdachte heeft voorts op 22 februari 2010 verklaard dat zij voornoemd vliegticket twee dagen voor vertrek in Punta Cana heeft gekocht, samen met haar schoonvader en dat zij tijdens haar verblijf in de Dominicaanse Republiek alleen naar Santiago is geweest om haar schoonmoeder te bezoeken en dat zij verder geen andere plaatsen heeft bezocht. Uit de boekingsgegevens blijkt echter dat het vliegticket op 9 januari 2010 in Santo Domingo is gekocht dat op ongeveer 200 kilometer van Punta Cana zou liggen. Verdachte heeft hiervoor geen redelijke verklaring kunnen geven.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat zij ongeveer 2.500,- euro had gespaard die zij heeft aangewend voor de aankoop van de tickets. Voor de aankoop van de twee tickets voor haarzelf en haar dochter was verdachte naar eigen zeggen ongeveer 1.700,- euro kwijt. Voor het nieuwe ticket heeft zij ongeveer 1.000,- euro betaald. Tevens was verdachte tijdens haar aanhouding in het bezit van 450,- euro. Uit een rekensom hieromtrent volgt dat zij derhalve meer heeft uitgegeven dan wel bij zich had dan dat zij daadwerkelijk op haar spaarrekening had staan.
Verdachte heeft voorts naar eigen zeggen bij vertrek uit Punta Cana een zwarte nylon sporttas ingecheckt. Bij de douane heeft zij verklaard, zoals hierboven al gerelateerd, dat zij geen ruimbagage had ingecheckt. De zwarte sporttas is niet aangetroffen.
Gelet op alle voorgaande tegenstrijdige verklaringen van verdachte en met name de wisselende verklaringen over de ruimbagage die zij al dan niet zou hebben ingecheckt, het feit dat verdachte geen aannemelijke verklaring kan geven voor het feit dat haar kleding en toiletartikelen in de bruine koffer zaten en het feit dat de zwarte koffer dan wel de nylon sporttas die verdachte stelt te hebben ingecheckt nooit is teruggevonden, alsmede haar opvallende uitgaven- en reispatroon, waarvoor door verdachte op geen enkel onderdeel van haar verklaring een controleerbaar gegeven wordt verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat zij niet wist dat er zich cocaïne in de koffer bevond zo ongeloofwaardig dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat zich cocaïne in de koffer bevond en dat zij willens en wetens die cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 16 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8013,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim acht kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie weliswaar in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, maar, gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die tijdens de behandeling ter terechtzitting zijn gebleken, vindt de rechtbank aanleiding om ten gunste van verdachte daarvan af te wijken. De rechtbank merkt op dat door de wijze waarop verdachte heeft gemeend verweer te moeten voeren haar persoonlijke situatie onderbelicht is gebleven. Zij heeft naar het de rechtbank voorkomt daardoor onvoldoende aandacht kunnen besteden aan een behoorlijke uitleg van haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit geheel aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal deze vraag in dit specifieke geval ontkennend beantwoorden. Mede gelet op de zware sanctie die op het bewezen verklaarde feit pleegt te worden toegepast is het naar het oordeel van de rechtbank onverantwoord om geen enkele rekening te houden met persoonlijke omstandigheden, hoe summier verdachte deze ook heeft toegelicht. Ter terechtzitting is voldoende duidelijk geworden dat verdachte, nu redenen daarvoor ontbreken, niet zonder meer als zogenaamde standaardkoerier kan worden aangemerkt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een e-ticket en een bagagelabel, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten 450,- euro dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders dan dat het bij verdachte aangetroffen en haar toebehorende geldbedrag, mede gelet op de hoogte daarvan, aan die invoer dienstbaar is gemaakt in die zin, dat moet worden aangenomen dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat geld is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig (28) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verbeurdverklaring
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. Patijn, voorzitter,
mrs. G.D. de Jong en P.P.J. van der Meij, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Blijleven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2010.
Mr. P.P.J. van der Meij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Noten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De voor het bewijs gebezigde schriftelijke stukken worden slechts gebezigd tot bewijs in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
[2] Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 16 januari 2010 (dossierparagraaf 1.1).
[3] Het proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 18 januari 2010 (dossierparagraaf 1.1.4).
[4] Het door drs. M.M. Sarneel opgestelde deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam met kenmerk A065.0.004304 d.d. 25 januari 2010.