RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Registratienummer: 10/1411
Parketnummer: 15/996510-08 (Klimop)
Uitspraakdatum: 6 mei 2010
Beschikking (art. 32 Sv en art. 126e Sv)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 19 maart 2010 is op de griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een bezwaarschrift en een verzoekschrift, beiden gedateerd 17 maart 2010, van mr. D.S. Schreuders, advocaat van
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van mr. D.S. Schreuders, advocaat voornoemd.
Het bezwaarschrift ex art. 32 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie (Bureau Ontneming OM, hierna BOOM) verwoord in de brief van 8 maart 2010, onder meer inhoudende dat het strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO), nog niet is afgerond en dat de stukken derhalve eerst rond de zomer aan verdachte verstrekt zullen worden. Daarnaast heeft de raadsman tevens een verzoek ex art. 126e Sv gedaan aan de rechtbank om zich de stukken van het SFO te doen overleggen en over te gaan tot onverwijlde of spoedige beëindiging van het SFO.
De meervoudige raadkamer heeft het bezwaarschrift en het verzoekschrift op 15 april 2010 tijdens een niet openbare zitting behandeld.
Verdachte is aldaar verschenen en werd bijgestaan door mr. D.S. Schreuders.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. C.J. Zweers.
Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal gemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift ex artikel 32 Sv
De officier van justitie heeft gesteld dat het bezwaarschrift ex art. 32 Sv niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft daartoe betoogd dat in een brief van 8 maart 2010 aan de raadslieden van verdachte is medegedeeld dat de rapportage met betrekking tot het SFO nog niet is afgerond en dat deze zodra het onderzoek is afgerond, naar verwachting rond de zomer, zal worden verstrekt.
De officier van justitie is van oordeel dat deze mededeling omtrent het nog niet ter beschikking stellen van een nog niet gereed proces-verbaal van een SFO niet kan worden beschouwd als een beschikking tot het onthouden van processtukken. Het ingediende bezwaarschrift dient daarom naar het oordeel van de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de brief van de officier van justitie van 8 maart 2010 gelijk gesteld dient te worden aan een kennisgeving onthouding processtukken in de zin van artikel 30 Sv.
Tegen deze kennisgeving onthouding processtukken heeft de verdachte binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift ingediend. Verdachte is derhalve ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.
3. Beoordeling van het bezwaarschrift (art. 32 Sv) en het verzoekschrift (art. 126e Sv)
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht dat aan de verdediging inzage wordt verleend in de processtukken zoals die thans voorhanden zijn in het kader van het SFO en dat aan de verdachte en zijn raadsman afschriften daarvan worden verstrekt (bezwaarschrift ex art. 32 Sv). Subsidiair heeft de raadsman verzocht dat de rechtbank zich de stukken van het SFO doet overleggen en dat de rechtbank de onverwijlde of spoedige beëindiging van het SFO beveelt (verzoekschrift ex art. 126e Sv). De raadsman heeft daarbij betoogd dat door het niet beschikken over de stukken uit het SFO het onmogelijk is voor de verdachte zich te verweren tegen de gelegde conservatoire beslagen.
De officier van justitie heeft betoogd dat het bezwaarschrift ex art. 32 Sv ongegrond dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft erop gewezen dat het SFO nog lang niet is afgerond, dat sprake is van een complex onderzoek en dat het in het belang van het onderzoek is om geen ‘losse’ processen-verbaal te verstrekken nu daaruit onjuiste conclusies kunnen worden getrokken. Nu de voorlopige rapportage van het SFO rond de zomer beschikbaar komt en dat een eerdere verstrekking van stukken in verband met het lopende onderzoek niet mogelijk is, dient het bezwaarschrift ex art. 32 Sv ongegrond te worden verklaard. De officier van justitie is voorts van oordeel dat ook het subsidiaire verzoek dient te worden afgewezen. Er is immers geen sprake is van nodeloze vertraging van het SFO nadat dit onderzoek is aangevangen met een machtiging van de rechter-commissaris op 21 maart 2008. Het onderzoek Klimop loopt nog in de strafzaak en artikel 126e Sv is volgens de officier van justitie bedoeld voor de situatie ná de uitspraak in de strafzaak in eerste aanleg. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat tot nog toe ook de rechter-commissaris periodiek is geïnformeerd over de voortgang van het SFO.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het verstrekken van de stukken in het SFO (art. 32 Sv)
Op grond van artikel 126f Sv is de officier van justitie degene die het SFO sluit middels een beschikking. Op grond van lid 3 van dat artikel wordt dan tevens mededeling gedaan van het recht tot kennisneming van de stukken van het onderzoek. Derhalve bepaalt het moment van sluiting van het SFO het tijdstip waarop de verdachte en zijn raadsman kennis kunnen nemen van het gehele SFO-dossier en de verdediging tegen de ontnemingsvordering kunnen voorbereiden. In de onderhavige zaak is verdachte op de hoogte geraakt van het SFO en heeft hij overeenkomstig art. 30 Sv om kennisneming van de stukken van het nog lopende SFO-onderzoek verzocht, hetgeen door de officier van justitie is geweigerd.
De rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot onthouding van de processtukken heeft kunnen komen. Bij deze toetsing dient het individuele belang van verdachte ten opzichte van het opsporingsbelang te worden gewogen. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het opsporingsbelang zwaarder dient te wegen nu de zaak van verdachte deel uitmaakt van een groot, complex onderzoek naar vastgoedfraude (Klimop), waarin het om een groot aantal verdachten gaat. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat het strafrechtelijke onderzoek – dat ziet op verdenking van frauduleus handelen waarbij financieel voordeel is behaald - en het onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel nauw met elkaar samenhangen.
Het strafrechtelijk onderzoek is nog in volle gang – waarbij het SFO in andere gevallen veelal het sluitstuk vormt nadat de strafzaak reeds is geëindigd - en een ontnemingszitting zal eerst na de uitspraak in de strafzaak plaatsvinden. Vanuit dit oogpunt is door de raadsman en verdachte onvoldoende onderbouwd welk belang nu al zou bestaan bij kennisneming van de stukken, waarbij de rechtbank nog in aanmerking neemt dat de officier van justitie heeft aangekondigd dat naar verwachting rond de zomer een voorlopige rapportage gereed zal zijn en dat deze aan verdachte en zijn raadsman verstrekt zal worden. Dat de verdachte zich zonder de processtukken van het SFO niet kan verweren tegen gelegde conservatoire beslagen, is voor de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden.
Op grond van bovenstaande concludeert rechtbank tot ongegrond verklaring van dit bezwaarschrift.
Ten aanzien van de onverwijlde of spoedige beëindiging van het onderzoek (art. 126e Sv)
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de officier van justitie dat het tijdsverloop eerst zou gaan lopen vanaf het moment van de uitspraak in eerste aanleg onjuist is.
Dit standpunt zou immers met zich brengen dat in casu, waarin het SFO reeds geruime tijd is aangevangen voordat een inhoudelijke behandeling ter zitting heeft plaats gevonden, de rechtbank de aan haar in art. 126e Sv opgedragen controlerende taak op de voortgang van het SFO niet zou kunnen uitoefenen.
In verband met de beantwoording van de vraag of sprake is van nodeloze vertraging van het SFO is van belang, dat het onderzoek in de strafzaak nog in volle gang is en een inhoudelijke behandeling ter terechtzitting nog niet heeft plaats gevonden. Gezien de samenhang tussen het strafrechtelijke onderzoek en het onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl het strafrechtelijk onderzoek een complex en omvangrijk onderzoek betreft, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van nodeloze vertraging sinds de aanvang van het SFO op 21 maart 2008.
Voorts is de rechter-commissaris periodiek geïnformeerd omtrent de voortgang van het SFO, waarbij de rechtbank constateert dat zij niet door de rechter-commissaris is ingelicht in de zin van artikel 126 lid 5 tweede volzin Sv, waaruit de rechtbank afleidt dat ook de rechter-commissaris kennelijk van oordeel is dat geen sprake is van nodeloze vertraging.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van nodeloze vertraging en er ook geen andere reden aanwezig is waarom de rechtbank de onverwijlde of spoedige beëindiging van het SFO zou moeten bevelen. Het verzoekschrift wordt derhalve afgewezen.
verklaart het bezwaarschrift ex artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de voeging van de stukken binnen het SFO aan het dossier ongegrond;
wijst af het verzoekschrift ex artikel 126e van het Wetboek van Strafvordering gericht aan de rechtbank om de onverwijlde of spoedige beëindiging van het SFO te bevelen.
5. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mr. F.G. Hijnk en mr. T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Witte, griffier,
op 6 mei 2010.