RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 167746/10-958
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 april 2010
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E. Vande Voort, kantoorhoudende te Badhoevedorp,
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Veldkamp, kantoorhoudende te Naarden.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 19 maart 2010, ingekomen op diezelfde datum;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 6 april 2010, ingekomen op diezelfde datum.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 april 2010 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
uitsluitend gebruik echtelijke woning
2.1 Nu de man tegen de verzochte voorlopige voorziening met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek in zoverre worden toegewezen, aangezien dit de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
toevertrouwing minderjarigen
2.2 De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen aan haar worden toevertrouwd. De man verzet zich tegen toevertrouwing van de minderjarigen aan de vrouw. Hij stelt dat de vrouw, gelet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen, geen belang heeft bij toewijzing van haar verzoek.
2.3 Vast staat dat tussen partijen een zorgregeling is overeengekomen op grond waarvan de minderjarigen de ene week van donderdag 15.30 uur tot maandagochtend naar school en de andere week van donderdag 15.30 uur tot vrijdagochtend naar school bij de man verblijven. Deze zorgregeling is, anders dan de door de vrouw gewenste verhuizing van haar en de kinderen, geen onderwerp van discussie tussen partijen. Nu in de huidige situatie het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen bij de vrouw ligt en partijen daarmee handelen alsof de kinderen zijn toevertrouwd aan de vrouw, brengt toewijzing van het verzoek van de vrouw de juridische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie. Het verzoek zal worden toegewezen. Dit neemt overigens niet weg dat bij wijziging van omstandigheden het belang van de kinderen een nieuwe beoordeling van de situatie en heroverweging van de beslissing tot toevertrouwing aan de vrouw kan rechtvaardigen.
2.4 De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
2.5 Partijen hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van de kinderbijdrage. De man zal aan de vrouw € 511,50 per kind per maand betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
2.6 De vrouw verzoekt - na wijziging van haar verzoek ter zitting - te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in het levensonderhoud een bedrag van € 2.500 per maand dient te betalen.
2.7 De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij maakt allereerst bezwaar tegen het late tijdstip van wijziging van het verzoek. Voorts betwist hij de behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte bijdrage. Hij is van mening dat de vrouw in staat moet worden geacht haar werkzaamheden uit te breiden.
2.8 Nu niet is gebleken dat de man door de wijziging van het verzoek in zijn verweer is geschaad, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw inhoudelijk beoordelen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de wijziging enkel betreft de hoogte van de verzochte partnerbijdrage en de man zich op een eventuele wijziging van het verzoek van de vrouw heeft kunnen voorbereiden, nu zij in haar verzoekschrift reeds heeft vermeld dat zij zich het recht voorbehoudt om haar verzoek met betrekking tot de partnerbijdrage te wijzigen, zodra zij inzage heeft in de financiële situatie van de man. Derhalve zal de rechtbank overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het gewijzigde verzoek.
2.9 De rechtbank relateert de behoefte van de vrouw aan het gezinsinkomen tijdens het huwelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de voorlopige voorzieningen kan worden uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 6.000 per maand. Daarop komen de kosten van de minderjarigen van in totaal € 1.535 per maand in mindering. Dan resteert € 4.465 per maand ter besteding voor de man en de vrouw. Aangezien de splitsing van één huishouden in twee huishoudens extra kosten meebrengt, acht de rechtbank het redelijk de behoefte van de vrouw op 60% van het resterende bedrag te bepalen. De rechtbank berekent de netto behoefte van de vrouw dan ook op € 2.679 netto per maand. Gelet op de periode dat de samenleving tussen partijen is verbroken, komen daarop het kindgebonden budget en de toepasselijke heffingskortingen in mindering, zodat de vrouw een netto behoefte aan inkomen heeft van € 2.069 per maand, hetgeen gebruteerd neerkomt op € 3.343 per maand. Hierop komt het huidige eigen inkomen van de vrouw op basis van een 18-urige werkweek in mindering (zoals vermeld in de salarisspecificatie van de [naam werkgever] over februari 2010, vermeerderd met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering), zodat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man thans € 2.022 bruto per maand bedraagt.
2.10 In aanmerking nemende dat de vrouw zich reeds geruime tijd (sinds de definitieve scheidingsbeslissing in augustus 2008) heeft kunnen instellen op de nieuwe situatie kan van haar - gelet op de hiervoor vermelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de leeftijd van de kinderen - worden verwacht dat zij op korte termijn, te weten met ingang van 1 juli 2010, haar werkzaamheden uitbreidt van 18 naar tenminste 24 uur per week, teneinde in meerdere mate in haar eigen onderhoud te voorzien.
In deze situatie bedraagt de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man (berekend op basis van de geëxtrapoleerde gegevens uit voormelde salarisspecificatie van februari 2010 en aan de hand van het daarbij behorende kindgebonden budget en de toepasselijke heffingskortingen) € 1.470 bruto per maand.
2.11 Vervolgens dient te worden vastgesteld of de draagkracht van de man toereikend is om deze bijdrage te voldoen. Bij de beoordeling van de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de volgende, aan de dossierstukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens, waarbij, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond:
- de door de man overgelegde salarisspecificatie over periode 3 van het jaar 2010 ([naam] B.V.), waaruit blijkt dat zijn inkomen € 9.500 bruto per maand bedraagt;
- de vakantietoeslag van 8 % op jaarbasis;
- de ingehouden pensioenpremie van € 594 per maand;
- de premie wga van € 7 per maand;
- de fiscale bijtelling inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.340.
Met de kosten van de auto van de zaak wordt overeenkomstig de Tremanormen geen rekening gehouden. De fiscale bijtelling betreft immers een belasting op loon in natura, te weten het door de werkgever gratis ter beschikking gestelde privégebruik van de auto waarvoor de man geen verzekering, onderhoud of afschrijving betaalt.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Voorts worden de volgende niet, of niet langer bestreden lasten van de man in aanmerking genomen:
- de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 195 per maand;
- de premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering, van € 110 per maand, waarvan een bedrag van € 44 geacht wordt te zijn verdisconteerd in de bijstandsnorm, en een verplicht eigen risico van € 14 per maand;
- de kinderbijdrage van (3 x € 511,50 =) € 1.535 per maand.
Daarentegen twisten partijen thans nog over de – omvang van de – volgende, hierna te bespreken posten.
De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met de door de man ontvangen bonussen. Zij is in de door haar overgelegde draagkrachtberekening uitgegaan van een bonus van € 20.000 per jaar. De man stelt dat hij weliswaar in februari van dit jaar een bonus van € 9.975 heeft ontvangen, maar dat niet vaststaat dat hij in de toekomst wederom bonussen zal ontvangen, zodat hiermee geen rekening moet worden gehouden. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij bij gelegenheid van zijn afscheid van zijn voormalige werkgever [naam] in februari 2008 een bonus heeft ontvangen en dat hij ook ter gelegenheid van zijn afscheid van [naam] B.V. in februari 2009 een bonus heeft gekregen.
De rechtbank overweegt dat uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij geen harde aanspraak heeft op jaarlijkse uitkering van de (volledige) bonus, nu de hoogte van deze bonus afhankelijk is van de gehaalde targets. Gelet op het structurele karakter van de door de man over de afgelopen periode ontvangen bonussen, zal de door hem in februari 2010 ontvangen bonus van € 9.975 van [naam] B.V. in aanmerking worden genomen. Deze bonus, die is berekend over zeven maanden, zal worden geëxtrapoleerd naar twaalf maanden, naar een bedrag van € 17.100 op jaarbasis. Hierbij wordt opgemerkt dat partijen de mogelijkheid ter beschikking staat om op de voet van het bepaalde in artikel 824 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijziging van de beschikking te verzoeken ingeval van een zodanige wijziging van omstandigheden (wijziging in de hoogte van de uit te keren bonussen) dat de voorziening niet in stand kan blijven.
De man stelt dat de hypotheekrente voor de echtelijke woning variabel is en op dit moment € 750 bruto per maand bedraagt. Volgens hem is de rente in de voorgaande jaren echter hoger geweest, hetgeen ook blijkt uit de door hem in het geding gebrachte aangifte. Gelet op het risico van een stijgende rente in de toekomst, moet rekening worden gehouden met hypotheekrente van € 1.500 per maand. Onder verwijzing naar door haar in het geding gebrachte stukken betwist de vrouw de hoogte van de rente en stelt zij dat de rentelast op dit moment € 703 per maand bedraagt.
Vast staat dat de man tot nu toe de door beide partijen gezamenlijk verschuldigde rente voor zijn rekening heeft genomen. Niet valt te voorzien welk bedrag aan hypotheekrente de man in de toekomst verschuldigd zal zijn. De rechtbank zal er vanuit gaan dat de man de totale rentelast van € 703 per maand, dat wil zeggen inclusief het aandeel van de vrouw daarin, voor zijn rekening zal blijven nemen. Ook gaat de rechtbank er vanuit dat de door de man betaalde rente aftrekbaar is, deels als hypotheekrente en deels omdat hij door betaling van het aandeel van de vrouw voldoet aan zijn onderhoudsverplichting jegens haar. Het eigen woningforfait zal verder niet bij de man in aanmerking worden genomen, nu hij de woning ter beschikking stelt aan de vrouw. Voorts zal rekening worden gehouden met het forfait overige eigenaarslasten van € 95. Ook hier geldt hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot een eventuele wijziging van omstandigheden.
Doordat de man de helft van de hypotheekrente voor de vrouw betaalt (€ 351,50), de woning aan haar ter beschikking stelt en ook voor haar de zakelijke lasten met betrekking tot de woning voldoet (€ 47,50), levert de man al een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Hij voorziet daarmee al in een deel van haar hiervoor becijferde bruto behoefte van € 2.022 respectievelijk € 1.470. De rechtbank zal daarmee bij de vaststelling van de door de man verschuldigde bijdrage rekening houden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de behoefte van de vrouw hier forfaitair is bepaald en dat de eventuele effecten van de door de man in natura geleverde bijdrage op haar financiële positie buiten beschouwing worden gelaten.
De man heeft verder aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met € 650 aan eigen woonlasten. Nu de man ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de door zijn partner betaalde hypotheekrente € 1.000 bruto per maand bedraagt, neerkomend op € 600 netto per maand, zal de rechtbank aan de zijde van de man rekening houden met € 300 netto per maand aan woonlasten, te vermeerderen met de helft van het forfait eigenaarslasten, te weten € 47 per maand, derhalve totaal € 347 netto per maand. Met de overige door de man gestelde woonlasten, bestaande uit kosten voor gas, water en licht zal geen rekening worden gehouden, nu deze worden geacht te zijn verdisconteerd in de bijstandsnorm.
Gelet op de hiervoor vermelde omgangsregeling zal de rechtbank rekening houden met € 200 per maand aan omgangskosten.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
2.12 De rechtbank acht het redelijk dat partijen ongeveer evenveel vrije bestedingsruimte overhouden per maand. Derhalve heeft de rechtbank een jusvergelijking gemaakt, waarbij aan de zijde van de vrouw voor de periode tot 1 juli 2010 rekening wordt gehouden met de volgende gegevens:
- de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie ([naam werkgever]) over de maand februari 2010, waaruit blijkt dat haar inkomen € 931 bruto per maand bedraagt;
- de inhouding WAZO van € 22 per maand;
- de vaste ploegendienst toeslag van 249 per maand;
- de ingehouden pensioenpremies van totaal 26 per maand;
- de premie ANW hiaat van 32 per maand;
- de vakantietoeslag van 8 % op jaarbasis;
- de eindejaarsuitkering van 478 op jaarbasis;
- de fiscale bijtelling inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.044.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
- de alleenstaande-ouderkorting;
- de aanvullende alleenstaande-ouderkorting;
- het kindgebonden budget.
Voorts worden de volgende niet, of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de vrouw in aanmerking genomen:
- de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 87;
- de premie Zorgverzekeringswet van € 110, waarvan een bedrag van € 44 geacht wordt te zijn verdisconteerd in de bijstandsnorm, en een verplicht eigen risico van € 14 per maand.
Tot slot houdt de rechtbank in het kader van de jusvergelijking rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Met ingang van 1 juli 2010 zal de rechtbank uitgaan van een werkweek van 24 uur op basis van de geëxtrapoleerde gegevens uit voormelde salarisspecificatie van februari 2010.
2.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, rekening houdend met de fiscale effecten en in aanmerking genomen de uitkomsten van de op voet van de Tremanormen gemaakte jusvergelijking, acht de rechtbank de man in staat om - naast de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 511,50 per kind per maand - tot 1 juli 2010 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen van (€ 2.022 - € 399 = ) € 1.623 per maand en vanaf 1 juli 2010 (€ 1.470 - € 399 = ) € 1.071 per maand. De rechtbank zal aldus beslissen.
ingangsdatum kinder- en partnerbijdrage
2.14 De vrouw verzoekt - na wijziging van haar verzoek - om de kinder- en partnerbijdrage te laten ingaan per 1 januari 2010. Zij voert aan dat de man het indienen van het echtscheidingsverzoek door de vrouw heeft tegengehouden. De man verzet zich tegen de verzochte ingangsdatum. Volgens hem dienen de kinder- en partnerbijdrage niet eerder in te gaan dan per de datum van de beschikking. De rechtbank overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de man gedurende de periode dat partijen minnelijk overleg aan het voeren waren een kinderbijdrage van € 460 per kind per maand heeft voldaan, alsmede de lasten van de echtelijke woning (waaronder de hypotheekrente). Met ingang van 1 februari 2010 heeft de man daarnaast aan de vrouw nog een bedrag van € 300 per maand als partnerbijdrage betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man tegen deze achtergrond geen rekening kunnen houden met de verzochte bijdragen, alvorens de vrouw het verzoek in de onderhavige procedure had ingediend. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke ingangsdatum, te weten de datum van de beschikking.
3.1 Bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan de [adres], met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
Bepaalt dat voor de tenuitvoerlegging van dit bevel de hulp van de sterke arm voor zover nodig kan worden ingeroepen.
3.2 Bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam]:
- [naam kind 1], geboren op [datum] 1999 te [plaats];
- [naam kind 2], geboren op [datum] 2002 te [plaats];
- [naam kind 3], geboren op [datum] 2004 te [plaats],
op € 511,50 per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend.
3.3 Bepaalt de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op:
- € 1.623 per maand, tot 1 juli 2010;
- € 1.071 per maand, met ingang van 1 juli 2010,
bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3.5 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L. Meulman, griffier, op 28 april 2010.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.