ECLI:NL:RBHAA:2010:BM6242

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6451
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douane en preferentiële oorsprong van bulgur tarwe onder GN-code 1904.3000

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen X BV en de inspecteur van de Belastingdienst/P over de indeling van goederen onder GN-code 1904.3000, specifiek bulgur tarwe. Eiseres, X BV, had aangiften ten invoer gedaan voor goederen die als harde tarwe, linzen en andere bonen waren omschreven, en had daarbij EUR-1 certificaten overgelegd om aanspraak te maken op een preferentieel tarief. De douaneautoriteiten van Oostenrijk hebben echter vastgesteld dat de goederen die daadwerkelijk waren ingevoerd, bulgur tarwe betroffen, en dat de herkomst niet kon worden aangetoond met een EUR-1 certificaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de douane voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen onder een andere goederencode moesten worden ingedeeld en dat de aangiften onjuist waren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de uitstaande uitnodiging tot betaling (utb) verminderd tot € 83.479,30. Tevens is bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 08/6451
Uitspraakdatum: 2 februari 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X BV, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 31 oktober 2006 een uitnodiging tot betaling (utb) tot behoud van rechten uitgereikt voor een bedrag van € 100.201,09 aan douanerechten op industriële producten.
1.2. Op 15 maart 2007 heeft verweerder naar aanleiding van een administratieve controle bij C BV de utb verminderd tot een bedrag van € 97.532,84.
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 oktober 2008, ontvangen bij de rechtbank op 7 oktober 2008, pro forma beroep ingesteld. Bij brief van 6 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2008, heeft eiseres haar beroep nader gemotiveerd.
1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.6. Bij brief van 11 september 2009, ontvangen door de rechtbank op 14 september 2009, heeft verweerder een nader stuk ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2009. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. B. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan aan de rechtbank overgelegd. Tevens heeft verweerder ter zitting, met toestemming van eiseres, een factuur met het nummer [nummer] overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. In de periode gelegen tussen 22 oktober 2003 en 24 september 2004 heeft eiseres in opdracht C BV aangiften ten invoer voor het vrije verkeer gedaan voor goederen die op de aangiften onder andere zijn omschreven als: ‘harde tarwe, linzen en andere bonen’.
2.2. Eiseres heeft bij elke aangifte een EUR-1 certificaat overgelegd. Zij heeft daardoor aanspraak gemaakt op de toepassing van het preferentiële tarief.
2.3. Verweerder heeft bij brief van 26 april 2005 het Douane Informatiecentrum te Rotterdam verzocht een onderzoek in te stellen bij de importeur D GmbH te Oostenrijk. Verweerder heeft verzocht de aangegeven indeling van de goederen van de volgende aangiften voor het vrije verkeer te onderzoeken: [nummers].
2.4. Het verzoek tot wederzijdse bijstand heeft geleid tot het rapport van het onderzoek van de Oostenrijkse douaneautoriteiten van 11 juli 2006. Dit rapport behoort tot de gedingstukken en hierin is -voor zover relevant- vermeld:
“(…)
5 Schlussfolgerung des Prüfers
Im Sinne des vorstehend angeführten Sachverhaltes kann die Feststellung getroffen werden, dass die von der niederländischen Zollverwaltung übermittelten Rechnungen mit
den von dem Unternehmen D vorgelegten Zukaufsrechnungen,
Rechnungsnummer [nummer] vom 18. März 2004 und Rechnungsnummer [nummer] vom 19.März 2004 übereinstimmen. Die ordnungsgemäße Aufnahme in die Buchhaltung und
Bezahlung der in Rede stehenden Rechnungen wurde festgestellt.
Im Zuge der Überprüfung der maßgeblichen Weiterverkaufsrechnungen ergaben sich
jedoch Differenzen hinsichtlich der Warenbezeichnung zwischen den Zukaufs- und
Verkaufsrechnungen.
Vom geprüften Unternehmen wurde ausdrücklich bestätigt, dass es sich bei den in den Weiterverkaufsrechnungen angeführten Waren um die tatsachlich importierten Waren gehandelt hat.(…)”
2.5. In de brief van 20 september 2006 van de Oostenrijkse douaneautoriteiten behorende bij het onder 2.4. vermelde rapport is -voor zover van belang- vermeld:
“ (…)
The goods described on the two invoices you have sent for verification are bulgur-wheat as an additional analysis confirmed (TARIC-Pos.19043000 00). Due to this irregularities we
investigated the other imports during the statutory period of limitation. Annex 2 of the
enclosed report of audit contains the imports into your country with discrepancies between
purchase and resale invoices starting with October 2003. The representatives of D explicitly admitted that the resale invoices specify the actually imported goods. Our auditor also determined the customs value for each position. Because of the casuistry in this matter please see the attachment for further information. At the same time I inform the customs administrations of Germany and Belgium about the result of our investigation.”
2.6. Op 31 oktober 2006 heeft verweerder de onder 1.1. genoemde utb uitgereikt.
2.7. Op 1 november 2006 heeft verweerder op de voet van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) een controle na invoer (CNI) uitgevoerd bij eiseres. Het onderzoek richtte zich in het bijzonder op de juiste en volledige indeling van de ten invoer aangegeven goederen en de juistheid en volledigheid van de afdracht van de douanerechten.
2.8. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de in 2.7. genoemde controle, opgemaakt op 13 maart 2007. In dit rapport is -voor zover relevant- als volgt vermeld:
“(…) 2. Algemeen
Uit dit onderzoek door de Oostenrijkse douaneadministratie is gebleken dat de importeur van de aangegeven goederen, D GmbH, gevestigd op het adres [adres] Oostenrijk, via de tussenpersonen C en E aangever X bulgur ten invoer laat aangeven op basis van onjuiste facturen. Aangegeven worden onder andere linzen, bonen en hartweizen (de Duitse omschrijving voor harde tarwe) in plaats van de daadwerkelijk ingevoerde goederen; bulgur, een tarweproduct. (bijlage 2)
(…)
7.2. Oorsprong
(…)
Conclusie oorsprong
Hieruit kan worden geconcludeerd dat bulgur tarwe, GN-code 1904.3000 geen landbouwproduct is, en de preferentiële herkomst Turkije niet door middel van een EUR-1 kan worden aangetoond. Bulgur tarwe wordt genoemd in bijlage B van de Verordening EG nummer 3448/93 van de Raad. De producten welke worden genoemd in deze bijlage zijn volgens artikel 1 lid 2, 2e gedachtenstreepje van genoemde verordening aan te merken als ‘goederen’ en zijn derhalve niet aan te merken als landbouwproducten. Voor de daadwerkelijk bevonden bulgur is geen geldig bewijs van oorsprong c.q. herkomst ATR overgelegd.
Voor het aantonen van de Turkse herkomst van bulgur is een EUR-1 niet toegestaan. Het 3e landentarief van 8,3% over de douanewaarde zal worden nageheven in combinatie met het agrarisch element van € 27,50 per 100 kg.
(…)
9. Berekening rechten bij invoer
(…)
Figuur 1 overzicht gecorrigeerde aangiften,
Nr Aangever jaar nummer datum Netto DW in € Betaalde Berekende Te betalen IR in € IR in € IR in € 1 [nummer] 03 [nummer] 10-22-2003 46.080 28.646 495,36 14.220,18 13.724,82
2 [nummer] 03 [nummer] 11-3-2003 47.040 32.370 123,84 14.775,99 14.652,15
3 [nummer] 03 [nummer] 12-17-2003 23.480 12.432 118,68 7.066,22 6.947,54
4 [nummer] 03 [nummer] 12-17-2003 23.480 12.432 118,68 7.066,22 6.947,54
5 [nummer] 04 [nummer] 3-1-2004 23.560 12.253 123,84 7.071,92 6.948,08
6 [nummer] 04 [nummer] 4-20-2004 23.560 13.625 126,42 7.185,80 7.059,38
7 [nummer] 04 [nummer] 4-20-2004 23.440 13.558 108,36 7.149,39 7.041,03
8 [nummer] 04 [nummer] 4-20-2004 23.720 12.275 0,00 7.114,87 7.114,87
9 [nummer] 04 [nummer] 4-20-2004 23.440 13.558 108,36 7.149,39 7.041,03
10 [nummer] 04 [nummer] 4-20-2004 23.440 12.172 113,52 7.034,36 6.920,84
11 [nummer] 04 [nummer] 9-24-2004 21.800 10.411 65,79 6.466,71 6.400,92
12 [nummer] 04 [nummer] 9-24-2004 23.360 9.617 67,08 6.801,73 6.734,65
326.400 183.349 1.569,93 99.102,77 97.532,84
(…)”
2.9. Bij brief van 17 november 2006 heeft verweerder een tweede verzoek tot wederzijdse bijstand aan de Oostenrijkse douaneautoriteiten gezonden. Tot de gedingstukken behoort een fax van 5 februari 2007 van de Oostenrijkse douaneautoriteiten. In deze fax is - voor zover van belang- vermeld:
“(…)Laut aktuellen Firmenbuchauszug Nr. [nummer] wurde das in Rede stehende Unternemen, zuletzt in der [adres] ansässig, am 30. September 2006 aufgelöst und gelöscht. (…)”
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of de goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven bulgur tarwe betreffen. Voorts is in geschil of de herkomst van de goederen kan worden aangetoond met een EUR-1 certificaat.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de utb tot een bedrag van € 83.479,30.
3.4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder noch de uitkomst van het Oostenrijkse onderzoek noch de uitkomst van de onder 2.7 bedoelde controle aan eiseres heeft voorgelegd alvorens de onder 1.1. genoemde utb uit te reiken. Nu eiseres echter ter zitting heeft verklaard dat zij afziet van een beroep op het arrest van 18 december 2008, C-349/07, inzake Sopropé, zal de rechtbank de zaak inhoudelijk behandelen.
4.2. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat verweerder, nu hij wenst af te wijken van de aangiften ten invoer omdat hij meent dat onjuiste facturen zijn overgelegd bij de aangiften en dat de goederen die zijn aangegeven moeten worden ingedeeld onder een andere goederencode, de bewijslast draagt zijn stellingen aannemelijk te maken.
4.3. De Oostenrijkse douaneautoriteiten hebben de inkoopfacturen met de verkoopfacturen van alle aangiften ten invoer die zijn vermeld in het verzoek om wederzijdse bijstand met elkaar vergeleken. Uit het rapport van dit onderzoek -zie onderdeel 5 Schlussfolgerung des Prüfers van het rapport opgenomen voor zover van belang onder 2.4 en bijlage 2 bij het rapport- volgt dat de omschrijving van de goederen op de inkoopfacturen, die door eiseres zijn overgelegd bij de aangiften ten invoer, niet overeenkomt met de omschrijving van de goederen op de verkoopfacturen. Op de verkoopfacturen worden de goederen omschreven als bulgur, terwijl op de inkoopfacturen de goederen onder meer omschreven als harde tarwe, linzen en andere bonen, maar niet als bulgur. Uit de verklaring van de importeur dat de goederen die zijn vermeld op de verkoopfacturen de werkelijk ingevoerde goederen zijn, leidt de rechtbank af dat eiseres op basis van onjuiste omschrijvingen op de inkoopfacturen de goederen voor het vrije verkeer heeft aangegeven. Verweerder heeft voorts een CNI ingesteld bij eiseres. Uit het rapport van deze controle -voor zover van belang opgenomen onder 2.8- volgt ook dat bulgur tarwe had moeten worden aangegeven. Gelet op voorgaande heeft verweerder aan de hand van de resultaten van de CNI en het onderzoek door de Oostenrijkse douane voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangegeven goederen bulgur tarwe betreffen en dat eiseres de goederen ten invoer had moeten aangegeven onder GN-code 1904.3000. Verweerder heeft hiermee aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW is eiseres als aangever terecht als schuldenaar aangemerkt.
4.4. Eiseres heeft gesteld dat de aangifte met het nummer [nummer] van 22 oktober 2003 geen onderdeel kan uitmaken van de douaneschuld aangezien het bedrag buiten de termijn van drie jaar aan haar is medegedeeld. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de aangifte niet voorkomt in de utb voor de verminderingsbeschikking en dat de utb moet worden verminderd met € 13.724,82. De rechtbank zal partijen volgen en de utb verminderen met € 13.724,82.
4.5.1. Tussen partijen staat vast dat de factuur met het nummer [nummer], die door verweerder ter zitting is overgelegd, hoort bij de aangifte met het nummer [nummer]. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat deze factuur niet is beoordeeld door de Oostenrijkse douaneautoriteiten en dat zij hebben verklaard dat er geen relaties is te leggen met de aangifte ten invoer, zodat het deel van de utb dat op die aangifte ziet gaan stand kan houden. De rechtbank stelt vast dat de Oostenrijkse douaneautoriteiten niet de factuur met het nummer [nummer], maar een factuur met het nummer [nummer] hebben beoordeeld. Nu de omschrijving van de goederen, de netto- en brutogewichten, de prijs per kilogram, de totale prijs en de datum op beide facturen identiek zijn, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat beide facturen dezelfde gegevens bevatten. Gelet op voorgaande is aannemelijk geworden dat de door de Oostenrijkse douaneautoriteiten gecontroleerde factuur weliswaar een ander nummer heeft, maar dat het dezelfde goederen betreft, zodat de rechtbank aan de op zichzelf juiste constatering van eiseres dat factuur [nummer] niet is beoordeeld door de Oostenrijkse douaneautoriteiten niet de door eiseres voorgestane consequentie verbindt.
4.5.2. Verweerder heeft in zijn pleitnota gesteld dat de aangifte met het nummer [nummer] voorkomt in de utb voor de verminderingsbeschikking en dat een bedrag van € 6.072,20 achteraf is geboekt. Nu echter in verminderingsbeschikking een bedrag van € 6.400,92 is opgenomen, heeft verweerder gesteld dat het verschil van € 328,72 tot een vermindering van de utb leidt. De rechtbank ziet geen aanleiding deze vermindering niet te volgen.
4.6. Ingevolge artikel 20, derde lid, onderdeel d, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschappen de preferentiële tariefmaatregelen in de overeenkomsten die door de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële behandeling voorzien.
4.7. Ingevolge artikel 27, aanhef en onderdeel b, van het CDW worden de regels betreffende de preferentiële oorsprong voor de goederen die voor de in artikel 20, derde lid, onder d bedoelde preferentiële tariefmaatregelen in aanmerking komen, vastgesteld bij deze overeenkomsten.
4.8. Het Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije van 25 februari 1998, 98/223/EG, bevat de handelsregeling voor landbouwproducten (hierna: het Besluit nr. 1/98). In artikel 4 van het Besluit nr. 1/98 is bepaald dat de oorsprongsregels zijn vastgesteld in Protocol nr. 3 behorende bij dit Besluit. In artikel 14 van dit Protocol is bepaald dat de oorsprong van landbouwproducten onder andere kan worden aangetoond door een EUR-1 certificaat. Eiseres stelt dat zij bij alle aangiften ten invoer EUR-1 certificaten heeft overgelegd en dat deze certificaten kunnen dienen als bewijs van herkomst van de goederen.
4.9. In artikel 32, derde lid, juncto bijlage I van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het Verdrag; thans: artikel 38, derde lid, juncto bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) zijn de landbouwproducten vermeld die vallen onder de bepalingen van de artikelen 33 tot en met 38 van het Verdrag (thans: artikelen 38 tot en met 44 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Hoofdstuk 19 van de gecombineerde nomenclatuur is niet in deze bijlage opgenomen. De verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen producten, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 van de Raad van 20 november 2000, is een uitwerking van de artikelen 38 tot en met 47 van het Verdrag. Volgens artikel 1 wordt in deze verordening verstaan onder “goederen”: de in bijlage B bij deze verordening genoemde producten die niet onder bijlage I bij het EG-Verdrag vallen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van die verordening worden de rechten van het gemeenschappelijke douanetarief toegepast op de in de bijlage B bedoelde goederen. Nu in bijlage B de GS-post 1904 is genoemd, moeten de onderhavige producten die vallen onder GN-code 1904.3000 worden aangemerkt als goederen en niet als landbouwproducten. Artikel 14 van het Protocol behorende bij het Besluit nr. 1/98 is derhalve niet van toepassing.
4.10. Op grond van artikel 5 juncto artikel 6 van het Besluit nr. 1/2006 van het Comité douanesamenwerking EG-Turkije van 26 september 2006 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van het Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije (2006/646/EG) wordt het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het basisbesluit betreffende het vrije verkeer geleverd door middel van overlegging van en certificaat inzake goederenverkeer A.TR. Nu deze bepaling geen ruimte geeft om door middel van een ander bewijsstuk -zoals een EUR-1 certificaat- de herkomst van de goederen aan te tonen en eiseres geen A.TR certificaat heeft overgelegd, is het preferentiële tarief niet van toepassing.
4.11. Op grond van het onder 4.5. en 4.6.2. overwogene dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Nu de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangegeven dat niet eiseres maar C BV zijn opdrachtgever is en zodoende de kosten van de door hem verleende rechtsbijstand draagt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de utb tot een bedrag van € 83.479,30;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.