zaaknummer: AWB 10 - 1994 / 1995
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2010
de Vereniging afdeling Haarlemmermeer/Aalsmeer van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en aanverwante Bedrijf Horeca Nederland,
gevestigd te Nieuw Vennep
eiseres,
gemachtigde: D.A. Hogervorst, directeur stichting Bureau Eerlijke Mededinging,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem,
derde partij
[naam derde partij].,
gevestigd te Lisserbroek,
gemachtigde: mr. A. Paternotte, advocaat te Hoofddorp.
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder [naam derde partij]. (hierna: [derde partij]) gelast de horeca-activiteiten op het perceel [locatie] binnen een termijn van acht weken te staken.
Tegen dit besluit heeft [derde partij] bij brief van 11 juli 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 15 oktober 2008.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft verweerder het besluit van 3 juli 2008 ingetrokken en een nieuwe begunstigingstermijn gesteld, die loopt tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 oktober 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 april 2010 heeft verweerder het bezwaar van [derde partij] ongegrond verklaard en het besluit van 12 juni 2008 herroepen. Hierbij zijn de bezwaarschriften van eiseres van 5 augustus 2008 en 31 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 april 2010 beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 mei 2010, alwaar partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en namens de derde partij voorts is verschenen [naam].
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Niet in geschil is dat de door [derde partij] geëxploiteerde horeca-activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, waarin het betreffende perceel is bestemd voor “Manege”.
2.3 Teneinde deze strijdige situatie te beëindigen, heeft verweerder de [derde partij] op 12 juni 2008 gelast de horeca-activiteiten binnen een termijn van acht weken te staken, waarbij verweerder de [derde partij] tevens een dwangsom van € 20.000,- heeft opgelegd.
2.4 Omdat de [derde partij] na het opleggen van de last onder dwangsom een verzoek om vrijstelling heeft gedaan, heeft verweerder – in afwachting van besluitvorming op dit verzoek – de begunstigingstermijn tot twee maal toe verlengd en nagelaten een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van de [derde partij] van 11 juli 2008 en het bezwaarschrift van eiseres van 31 oktober 2008.
2.5 In haar uitspraak van 29 maart 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder, op straffe van een dwangsom, binnen twee weken dient te beslissen op de bezwaarschriften van de [derde partij] en van eiseres.
2.6 In de beslissing op bezwaar heeft verweerder – voor zover hier van belang – het besluit van 12 juni 2008 herroepen en besloten af te zien van handhavend optreden in verband met bijzondere omstandigheden. Hij stelt zich op het standpunt dat thans concreet zicht op legalisatie van de horeca-activiteiten van de [derde partij] bestaat. Hij wijst er daarbij op dat op 3 maart 2009 is besloten in principe medewerking te verlenen aan een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een vrijstellingsprocedure zou worden gestart zodra een aanvulling op het akoestisch onderzoek zou zijn ontvangen en akkoord bevonden. Het akoestisch rapport is op 8 maart 2010 ontvangen en wordt momenteel beoordeeld. Naar verwachting zal op 4 juni de publicatie van het voornemen de vrijstellingsprocedure te starten plaatsvinden, aldus verweerder.
2.7 Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij stelt zich op het standpunt dat ook thans geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dit doet zich volgens eiseres pas voor wanneer het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven. Nu geen concreet zicht op legalisatie bestaat, meent zij dat verweerder verplicht is om handhavend op te treden.
2.8 Ter zitting is door verweerder en de [derde partij] aan de orde gesteld de vraag of eiseres wel kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Een vereniging die opkomt voor de belangen van haar leden, komt daarmee op voor een collectief belang. De belangen van de leden van eiseres omvatten, zoals volgt uit de statuten, zowel materiële als immateriële belangen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraken van 24 juni 2009 (LJN BI9670 en BI9671) valt daaronder ook het belang van eerlijke concurrentie, welk belang in het geding is, nu eiseres stelt dat de [derde partij] op het perceel horeca-activiteiten uitoefent in strijd met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en aannemelijk is dat in ieder geval een aantal van haar leden daardoor omzetverlies lijdt.
2.9 Het beroep van eiseres slaagt. Hoewel een verzoek om vrijstelling is gedaan en verweerder op 3 maart 2009 een principebesluit heeft genomen, waarin hij te kennen geeft voornemens te zijn vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, was ten tijde van de beslissing op bezwaar nog geen aanvang gemaakt met de daarvoor vereiste procedure. Het voornemen om vrijstelling te verlenen was nog niet gepubliceerd en een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar was nog niet ingediend. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten tijde van de beslissing op bezwaar geen sprake was van concreet zicht op legalisatie. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat op grond van bijzondere omstandigheden van handhaving kon worden afgezien.
2.10 Nu het beroep gegrond is, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Wel bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand één punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het indienen van het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij een wegingsfactor één in aanmerking is genomen. De waarde van één punt bedraagt € 437,-.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek tot voorlopige voorziening af;
3.3 vernietigt het bestreden besluit van 7 april 2010 voor zover het betreft de bullet points 2 t/m 4;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1311,-, te betalen aan eiseres;
3.5 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer het door eiseres betaalde griffierecht van € 596,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.