ECLI:NL:RBHAA:2010:BM9227

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2885
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit tot afsluiting van het Zuideinde in Volendam voor gemotoriseerd verkeer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 23 juni 2010, betreft het een verzoek om voorlopige voorziening tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam. Dit besluit, genomen op 31 maart 2010, hield in dat het Zuideinde van 1 april tot 1 oktober tussen 11.00 en 21.00 uur voor al het gemotoriseerd verkeer zou worden afgesloten, met uitzondering van degenen aan wie ontheffing was verleend. Daarnaast werden andere afsluitingen en parkeerverboden ingesteld. De verzoekers, waaronder de Machinefabriek en reparatiebedrijf Willem Prins B.V., stelden dat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat objectieve gegevens ontbraken ter onderbouwing van de verkeersmaatregelen.

Tijdens de zitting op 22 juni 2010, waar diverse verzoekers in persoon aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit geschorst diende te worden voor zover het betrekking had op de afsluiting van het Zuideinde, tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de gemeente Edam-Volendam veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers tot een bedrag van € 874,-- en diende de gemeente het door verzoekers betaalde griffierecht van € 298,-- te vergoeden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de verkeersbesluiten niet voldoende waren onderbouwd met objectieve gegevens, wat noodzakelijk is voor een zorgvuldige belangenafweging. De rechter merkte op dat de verkeersveiligheid en leefbaarheid in het geding waren en dat er een gebrek aan relevante feiten en onderzoek was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de wet en dat er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 2885
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2010
in de zaak van:
Machinefabriek en reparatiebedrijf Willem Prins B.V. en anderen,
gevestigd te Volendam,
verzoekers,
gemachtigde: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
Tegenwoordig: mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Zitting: 22 juni 2010
Verschenen: Diverse verzoekers in persoon, tijdens de zitting vertegenwoordigd door verzoekers [verzoekers], bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, vergezeld van B.P. Kuiper en J. Kaars, beleidsmedewerkers, T.G.C. Luyckx, wethouder verkeer en vervoer en W.G. Runderkamp, wethouder economische zaken en voormalig wethouder verkeer en vervoer bij de gemeente Edam-Volendam.
De beoordeling van het verzoek draagt een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
Het geschil betreft het besluit van verweerder van 31 maart 2010 om – kort weergegeven – over te gaan:
- tot het afsluiten van het Zuideinde van 1 april tot 1 oktober tussen 11.00 en 21.00 uur voor al het gemotoriseerd verkeer, behoudens degenen aan wie ontheffing is verleend;
- tot het afsluiten van de Haven vanaf het Havendijkje tot aan de Zeestraat, tussen 11.00 en 06.00 uur voor alle motorvoertuigen;
- tot het afsluiten van het Noordeinde tussen 11.00 en 06.00 uur voor alle motorvoertuigen, behoudend degenen aan wie ontheffing is verleend;
- tot het instellen van een parkeerverbod aan de linkerzijde van de loswal vanaf het Zuideinde richting Haven-Noord, met uitzondering van de aangegeven parkeerplaatsen.
En voorts ontheffing te verlenen van bovengenoemd verkeersbesluit aan:
- bewoners van het Zuideinde, Noordeinde en Haven-Noord die rechthebbende zijn op een motorvoertuig,
- degenen die werkzaam zijn bij op of aan het Zuideinde, Noordeinde en/of de Haven gevestigde bedrijven en die rechthebbende zijn op een motorvoertuig,
- bezoekers van zeilmakerij F. Schokker en machinefabriek W. Prins, die rechthebbende zijn op een motorvoertuig,
- hulpdiensten.
Bij mondelinge uitspraak van 22 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter:
- het verzoek toegewezen;
- het besluit van 31 maart 2010 geschorst voor zover het betrekking heeft op het afsluiten van het Zuideinde als bedoeld onder punt 1 van het bestreden besluit, tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 874,--, te betalen door de gemeente Edam-Volendam aan verzoekers;
- bepaald dat de gemeente Edam-Volendam het door verzoekers betaalde griffierecht van € 298,-- aan hen vergoedt.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet kunnen krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wegenwet kunnen krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
[…]
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Gelet op dit wettelijk kader dient verweerder een belangenafweging te maken. De uitkomst van deze belangenafweging kan door de bestuursrechter slechts beperkt worden getoetst. De rol van de rechter is om aan de hand van de aangevoerde gronden de besluitvorming te toetsen op procedurele aspecten.
Het betoog van verzoekers richt zich met name op de wijze van totstandkoming van het besluit, waarvan verzoekers betogen dat deze onzorgvuldig is. Voorts betogen verzoekers dat met het bestreden besluit ongelijkheid in de hand wordt gewerkt tussen ondernemers gevestigd aan het Zuideinde en het Zuidelijke deel van de Haven en ondernemers gevestigd aan het Noordeinde en het Noordelijke deel van de Haven.
Ten aanzien van het betoog dat het verkeersbesluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen overweegt de voorzieningenrechter dat een zorgvuldige voorbereiding vergt dat verweerder onderzoek doet naar de relevante belangen en de relevante feiten. Bij een verkeersbesluit is niet te ontkomen aan objectieve verifieerbare gegevens afkomstig uit verkeerskundig onderzoek. Kennis van deze feiten is van belang voor de onderbouwing van het belang van verkeersveiligheid en leefbaarheid en dat van bescherming van weggebruikers.
Verweerder heeft in casu verwezen naar de Beleidsnotitie bereikbaarheid en parkeren toeristencentrum Volendam van 20 november 2009 (hierna: de Beleidsnotitie), waarin naar het oordeel van verweerder als onomstreden feit van algemene bekendheid is verwoord dat “er zoveel overlast is dat de leefbaarheid op zowel het Zuideinde als het zuidelijke deel van de Haven in geding is gekomen”. Veroorzakende factoren zijn blijkens de Beleidsnotitie de toename van wandelaars vanaf het Marinapark alsmede het feit dat er ter plaatse geen aparte infrastructuur voor voetgangers aanwezig is, waardoor auto’s tussen de toeristen moeten rijden.
Verzoekers hebben deze premisse bestreden en gewezen op het gebrek aan objectieve gegevens.
De voorzieningenrechter deelt de opvatting van verzoekers en wijst daartoe ook op de quick scan van de Beleidsnotitie door Goudappel Coffeng van 30 september 2009, waarin is aangegeven dat de stelling in de Beleidsnotitie dat de autoverkeersintensiteiten te hoog zijn, niet wordt onderbouwd.
De verkeersbesluiten, waaronder het verkeersbesluit van 8 april 2009, getuigen van het inzicht dat “een beetje mengen” van motorvoertuigen en voetgangers acceptabel is. Verweerder heeft derhalve niet het standpunt ingenomen dat de betreffende wegen geheel autovrij dienen te zijn. Om te kunnen toetsen of “een beetje” niet te veel is – en dat vond verweerder kennelijk van het verkeersbesluit van 8 april 2009 – zijn objectieve gegevens onontbeerlijk. In casu ontbreken dergelijke gegevens. Verweerder kan deze gegevens vergaren door het houden van tellingen en een evaluatie.
Naar voorlopig oordeel is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat gelet op het vorenoverwogene deze grond geen bespreking meer behoeft.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers er ter zitting blijk van hebben gegeven zich te kunnen vinden in de in de Beleidsnotitie genoemde variant 2. Verweerder kan dit aspect betrekken bij de heroverweging van het bestreden besluit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.