RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/710234-10
Uitspraakdatum: 17 juni 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 juni 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [in 1951] te Haarlemmermeer,
uit anderen hoofde gedetineerd [in instelling X],
althans verblijvende te [verblijfadres]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toegelaten wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 24 november 2008 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 25 van de Werkloosheidswet) opgelegde verplichting(en),(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen te melden dat hij, verdachte, (in voornoemde periode, althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode),
- werkzaamheden heeft verricht (als zelfstandige), te weten als (erotische) masseur en/of mensensmokkel(aar), en/of
- inkomsten uit (deze) werkzaamheden heeft genoten,
zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van hemzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens de Werkloosheidswet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
Met ingang van 1 september 2004 is aan verdachte op grond van de Werkloosheidswet een (loongerelateerde) uitkering toegekend voor de duur van vier jaar(2). De einddatum van deze uitkering is 12 september 2008(3). Aan verdachte is destijds een bijlage met rechten en plichten verstrekt, waarin onder meer de verplichting is opgenomen om op verzoek of spontaan, zo spoedig mogelijk aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) alle informatie te verstrekken die van invloed kan zijn op het recht op uitkering en op de hoogte en de duur van de uitkering(4). In de periode 1 november 2004 tot en met 28 september 2008 heeft verdachte in totaal 48 zogeheten werkbriefjes ingevuld, ondertekend en verzonden naar het UWV. Op geen van deze formulieren heeft verdachte vermeld dat hij, als zelfstandige of anderszins, op enig moment werkzaamheden heeft verricht en/ of inkomsten heeft genoten(5).
Uit een gezamenlijk onderzoek van de Vreemdelingendienst en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, alsmede een strafrechtelijk onderzoek naar mensensmokkel en valsheid in geschrift, waarbij diverse schriftelijke bescheiden van verdachte in beslag zijn genomen, ontstond het vermoeden dat verdachte inkomsten genoot uit werkzaamheden als mensensmokkelaar(6). Bij vonnis van 10 juli 2009 heeft de Meervoudige Kamer van deze rechtbank verdachte veroordeeld ter zake van -onder meer- gewoontemensensmokkel in vereniging in de periode 1 augustus 2006 tot en met 20 november 2008(7). Voorts kwam uit voornoemd onderzoek naar voren dat verdachte zich bezig hield met (erotische) massages. Uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat hij in de periode van 4 tot en met 24 november 2008 dertig telefonische afspraken met klanten had gemaakt(8). Uit in beslag genomen administratieve bescheiden bleek dat verdachte in de jaren 2006 tot en met 2008 regelmatig adverteerde in dag- en weekbladen en op internet(9).
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in 2004 aan zijn woning een kamer heeft laten bijbouwen, mede om daar een massagepraktijk te kunnen inrichten. In 2007 zou verdachte zijn eerste betalende klanten hebben ontvangen aan wie hij maximaal vijftig euro per sessie vroeg. In 2007 en 2008 had hij gemiddeld 5 tot 6 klanten per week. Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn vrouw, met wie hij is in gemeenschap van goederen is gehuwd, inkomsten heeft genoten uit de mensensmokkel gepleegd in de periode 1 augustus 2006 tot en met 20 november 2008(10).
4.2. Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan in de periode 1 januari 2005 tot en met 1 januari 2007 alsmede de periode 12 september 2008 tot en met 24 november 2008. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat (1) niet is gebleken dat verdachte in de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 betaalde werkzaamheden heeft verricht als (erotisch) masseur, (2) alle mensensmokkelzaken waarvoor verdachte door de rechtbank is veroordeeld plaatsgehad hebben in 2007 en 2008 (3) het recht van verdachte op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet verviel op 12 september 2008.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsman in zoverre dat zij van oordeel is dat niet wettig bewezen kan worden dat verdachte in de periode 1 januari 2005 tot en met 1 augustus 2006 werkzaamheden heeft verricht die hij aan het UWV behoorde te melden. Voorts is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de informatieplicht van verdachte zich niet uitstrekte tot de tijd na afloop van de periode waarover verdachte een recht op uitkering had, te weten 12 september 2008. Anders dan door de raadsman is betoogd, acht de rechtbank, gelet op genoemd vonnis van 10 juli 2009 wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf 1 augustus 2006 werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten als mensensmokkelaar.
Met betrekking tot de (erotische) massages heeft verdachte ter terechtzitting verklaard deze inkomsten niet aan het UWV te hebben gemeld omdat hij zijn activiteiten (nog) niet als werkzaamheden zag en dacht dat eerst van inkomsten sprake zou zijn als hij de investeringen die hij gedaan had, had terugverdiend.
Dat verdachte niet wist dat genoemde werkzaamheden en inkomsten van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte en/of de duur van de uitkering, en derhalve aan het UWV gemeld moesten worden, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 12 september 2008 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, meermalen, telkens in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift, te weten artikel 25 van de Werkloosheidswet, opgelegde verplichting, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk nagelaten aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen te melden dat hij, verdachte, in voornoemde periode werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige, te weten als (erotisch) masseur en mensensmokkelaar, en inkomsten uit deze werkzaamheden heeft genoten, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van hemzelf, terwijl hij, verdachte, telkens wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn, verdachtes, recht op een verstrekking krachtens de Werkloosheidswet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel de hoogte of de duur van deze verstrekking, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar nagelaten het UWV te melden dat hij inkomsten had uit werkzaamheden als mensensmokkelaar en masseur. Daardoor is aan verdachte in deze periode ten onrechte een (volledige) uitkering op basis van de Werkloosheidswet toegekend. Door aldus te handelen heeft verdachte het UWV en daarmee de gemeenschap opzettelijk ernstig benadeeld.
De raadman heeft (subsidiair) verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat het UWV bij verdachte een bedrag van bijna 140.000 euro terugvordert en verdachte tevens een ontnemingsprocedure boven het hoofd hangt, terwijl de totale inkomsten die verdachte uit zijn werkzaamheden als mensensmokkelaar en masseur heeft genoten vele malen lager zijn dan voormeld bedrag. Voorts heeft de raadsman verzocht uitdrukkelijk rekening te houden met hetgeen is bepaald in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien verdachte op 10 juli 2009 reeds is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk, waarbij komt dat het onderzoek naar het voorliggende feit reeds op 27 april 2009 is afgesloten, zodat gelijktijdige behandeling ook daadwerkelijk mogelijk was geweest.
Dat het UWV een procedure tot terugvordering is gestart en de officier van justitie mogelijk een ontnemingsprocedure tegen verdachte zal aanvangen, zijn geen omstandigheden die de rechtbank zal betrekken bij het bepalen van de hoogte van de straf. De rechtbank houdt ten voordele van verdachte wel rekening met de omstandigheid dat een enigszins oud feit betreft, alsmede met hetgeen bepaald is in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, aangezien de rechtbank tot bewezenverklaring van een aanzienlijk kortere periode komt dan de periode waarvan de officier van justitie bij de formulering van zijn eis is uitgegaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57, 63, 227b van het Wetboek van Strafrecht
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Tielenius Kruythoff, voorzitter,
mrs. E.B. de Vries-van den Heuvel en T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2010.
Mr. Tielenius Kruythoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De door de rechtbank opgenomen schriftelijke stukken zijn slechts gebezigd in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
(2) Een schriftelijk stuk, te weten een kopie toekenningsbeschikking werkloosheidsuitkering (ongedateerd, dossierpagina 19).
(3) Een schriftelijk stuk, te weten een kopie toekenningsbeschikking werkloosheidsuitkering (ongedateerd, dossierpagina 13).
(4) Een schriftelijk stuk, te weten een kopie ‘bijlage Rechten en Plichten artikel 29 WW’ (dossierpagina’s 21 t/m 23).
(5) Schriftelijke stukken, te weten kopieën van 48 werkbriefjes over de periode 1 november 2004 t/m 28 september 2008 (dossierpagina’s 29 t/m 127)
(6) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2009 met bijlagen (dossierpagina’s 130 – 139 en 188- 194).
(7) Vonnis rechtbank Haarlem d.d. 10 juli 2009 inzake [verdachte] (parketnummer 15/740812-08).
(8) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2009 (dossierpagina 132 - 133) met bijlage (dossierpagina’s 140 t/m 161).
(9) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2009 (dossierpagina 133) met bijlagen (dossierpagina’s 162 t/m 185).
(10) Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 juni 2010.