ECLI:NL:RBHAA:2010:BM9813

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800254-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met een gewicht van 2,89 kilo

Op 14 juni 2010 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2010 op Schiphol een koffer met ongeveer 2,89 kilo cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1984 in Suriname en thans gedetineerd, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van een materiaal bevattende cocaïne, een strafbaar feit volgens de Opiumwet. Tijdens de rechtszitting heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de douaneambtenaren de verdachte niet de cautie hebben gegeven voordat zij met haar in gesprek gingen, wat volgens hem een onherstelbaar vormverzuim zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat, zelfs als er sprake was van een vormverzuim, het onduidelijk bleef welk nadeel de verdachte hierdoor had geleden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte moest zijn geweest van de inhoud van haar koffer, gezien het gewicht en de omstandigheden waaronder de koffer was geleend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is het in beslag genomen geld van €450,- verbeurd verklaard, omdat dit vermoedelijk verkregen is door middel van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenwoordigheid van de griffier en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800254-10
Uitspraakdatum: 14 juni 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost - HvB Ter Peel te Evertsoord.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
2.Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, zulks met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen geld heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen is verdachte op 22 februari 2010 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Als ruimbagage had zij onder andere een zwarte koffer van het merk Delsey bij zich.
Bij nader onderzoek aan de koffer zijn drie plastic zakken met pasta-achtige substantie aangetroffen, verborgen in een dubbele bodem. De drie pakketten hadden samen een gewicht van in totaal 3.490,5 gram. Van de aangetroffen stof zijn drie monsters genomen die voor nadere analyse zijn overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut .
In het rapport van 8 april 2010 heeft de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, [naam deskundige] geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat en dat het totale drooggewicht van de cocaïne bevattende preparaten ongeveer 2,89 kilogram is.
Aldus staat vast dat verdachte een hoeveelheid van ongeveer 2,89 kilo van een materiaal bevattende cocaïne het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht. Verdachte heeft evenwel aangegeven dat zij niets van de cocaïne afwist. De koffer waarin de cocaïne is aangetroffen zou zij geleend hebben van ene Jermaine. De vraag die aldus ter beantwoording voorligt, is of verdachte hiervan wetenschap heeft gehad of redelijkerwijs had moeten hebben. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Als uitgangspunt dient te gelden dat passagiers op de hoogte zijn van de inhoud van hun reisbagage. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij de koffer heeft geleend en zelf heeft ingepakt. Het is niet goed voorstelbaar dat zij niet bemerkt zou hebben dat er drie pakketten met een totaalgewicht van ongeveer 3,5 kilo in de koffer zaten. Dit klemt temeer nu zij wel heeft geconstateerd dat de bodem van de koffer dikker was dan het deksel.
Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte heeft nagelaten enige verifieerbare gegevens omtrent de door haar genoemde Jermaine te verstrekken. Hij zou immers degene zijn die haar de gewraakte koffer heeft geleend. Verdachte volstaat met het noemen van een voornaam en is niet in staat of bereid aan te geven waar Jermaine precies woont of wat zijn telefoonnummer is, terwijl zij toch al geruime tijd een affaire met hem zou hebben.
Tot slot laat verdachte desgevraagd ter terechtzitting na een plausibele verklaring te geven voor het feit dat zij ruim een maand voordat zij op reis zou gaan al haar eigen reistas zou hebben uitgeleend aan haar neefje en reeds toen met deze Jermaine zou hebben gesproken over het lenen van een koffer.
Op basis van het eerder genoemde uitgangspunt en gelet op het ontbreken van een geloofwaardige en verifieerbare verklaring van de zijde van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk op de hoogte is geweest van de in de koffer verborgen cocaïne. Zeker nu het onaannemelijk is dat een drugsorganisatie een koffer met daarin een totale hoeveelheid cocaïne van bijna drie kilo meegeeft aan een nietsvermoedende reiziger. Immers, zonder nadere afspraken te hebben gemaakt met deze persoon of anderszins zekerheid te hebben verkregen dat de cocaïne op de plaats van bestemming zou aankomen dan wel dat zij de cocaïne weer terug zou krijgen, zou de drugsorganisatie een, gelet op de hoge (straat)waarde van de cocaïne, zeer groot risico lopen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte willens en wetens cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 22 februari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 2,89 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de strafmaat heeft de raadsman van verdachte een beroep gedaan op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en aangevoerd dat de eventueel aan verdachte op te leggen straf dient te worden verminderd, omdat de controlerend douaneambtenaren voor het eerste gesprek met verdachte niet de cautie aan verdachte zouden hebben gegeven, terwijl verdachte op dat moment reeds als verdacht persoon kon worden aangemerkt met betrekking tot een geconstateerd strafbaar feit. De raadsman heeft betoogd dat dit eerste gesprek dient te worden aangemerkt als een verhoor waarin geen cautie is gegeven en waaraan voorafgaand geen contact met de raadsman is geweest. Aangezien verdachte haar verhaal later herhaald heeft, kan dit niet leiden tot bewijsuitsluiting, maar dient er wel enige compensatie te volgen, aldus de raadsman. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Ook ter terechtzitting, in het bijzijn van haar advocaat, heeft verdachte haar aanvankelijke verklaring als gedaan tegenover de douanebeambten herhaald. Aldus is de rechtbank van oordeel dat indien al zou kunnen worden vastgesteld dat sprake is van enig onherstelbaar vormverzuim, onduidelijk is welk nadeel verdachte hierdoor zou hebben geleden. Reeds om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding over te gaan tot het verlagen van de hoogte van de straf op grond van artikel 359a Sv.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten € 450,--, dient te worden verbeurd verklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders dan dat verdachte voor het drugstransport enige beloning zou ontvangen. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en haar toebehorende geldbedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde feit is verkregen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Geld Nederlands 9 stuks a 50 euro.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. van Muijden, voorzitter,
mrs. J. Candido en S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.H.J. van Leeuwen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2010.