2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 februari 2010 (zaaknummer AWB 07-2997) is het beroep van verzoeker tegen het besluit van verweerder om handhavend op te treden tegen drie op Landgoed [naam] geplaatste containers ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen geen hoger beroep aangetekend.
2.3 Verweerder heeft op 30 maart 2010 geconstateerd dat verzoeker eerdergenoemde containers heeft verplaatst naar een andere locatie op het landgoed. Bij besluit van 4 juni 2010, hier in geding, heeft verweerder verzoeker daarom wederom gelast de betreffende containers te verwijderen en verwijderd te houden.
2.4 Niet in geschil is dat voor plaatsing van de containers een bouwvergunning is vereist. Nu verzoeker niet beschikt over een bouwvergunning, is gehandeld in strijd met het artikel 40, eerste lid, van de Woningwet waarin is bepaald dat het verboden is te bouwen zonder bouwvergunning. Verweerder was gelet hierop dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.5 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Parken en landgoederen Velsen-Zuid”. De gronden waarop de containers zijn gesitueerd hebben de bestemming “parken en landgoederen”. Ook op de nieuwe locatie is sprake van strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker voor de containers (nog steeds) geen vergunning heeft aangevraagd. Van een concreet zicht op legalisatie is derhalve, evenals tijdens de vorige procedure bij deze rechtbank, nog steeds geen sprake.
2.7 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat, anders dan de locatie van de containers, er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de vorige door verweerder ingestelde handhavingsprocedure ten aanzien van de drie containers. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 8 februari 2010 was toen geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan verweerder van handhaving had behoren af te zien. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de continuïteit van het beheer op het landgoed door middel van begrazing door paarden, kunnen derhalve ook in deze procedure niet als zodanig worden aangemerkt.
2.8 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting valt niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Er bestaat, gelet hierop, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.9 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.10 Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat alle partijen ter zitting hebben ingestemd met verlenging van de begunstigingstermijn tot twee weken na verzending van deze uitspraak.