ECLI:NL:RBHAA:2010:BN1829

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3167
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving van bouwverbod voor containers zonder vergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Velsen, waarin hem werd gelast drie containers, die zonder bouwvergunning waren geplaatst, te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen zicht was op legalisatie van de containers en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. De rechtbank had eerder, op 8 februari 2010, het beroep van verzoeker tegen een handhavingsbesluit ongegrond verklaard. Verzoeker had geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat de situatie niet was veranderd ten opzichte van de eerdere procedure en dat er geen nieuwe vergunning was aangevraagd voor de containers. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het besluit in bezwaar niet stand zou houden. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, en alle partijen stemden in met een verlenging van de begunstigingstermijn tot twee weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 3167
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder,
derde partij,
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2010 heeft verweerder verzoeker gelast drie containers, geplaatst op het perceel [adres], te verwijderen en verwijderd te houden vóór 19 juli 2010 op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per week met een maximum van € 25.000,--.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 juni 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 juni 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 juli 2010, alwaar verzoeker in persoon is verschenen vergezeld door zijn dochter, [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. W. Dooijes en mr. P.H.J. Ermers, beiden werkzaam bij de gemeente Velsen. Voorts zijn verschenen [belanghebbende] vergezeld door haar gemachtigde voornoemd en door [gemachtigde]
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 februari 2010 (zaaknummer AWB 07-2997) is het beroep van verzoeker tegen het besluit van verweerder om handhavend op te treden tegen drie op Landgoed [naam] geplaatste containers ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen geen hoger beroep aangetekend.
2.3 Verweerder heeft op 30 maart 2010 geconstateerd dat verzoeker eerdergenoemde containers heeft verplaatst naar een andere locatie op het landgoed. Bij besluit van 4 juni 2010, hier in geding, heeft verweerder verzoeker daarom wederom gelast de betreffende containers te verwijderen en verwijderd te houden.
2.4 Niet in geschil is dat voor plaatsing van de containers een bouwvergunning is vereist. Nu verzoeker niet beschikt over een bouwvergunning, is gehandeld in strijd met het artikel 40, eerste lid, van de Woningwet waarin is bepaald dat het verboden is te bouwen zonder bouwvergunning. Verweerder was gelet hierop dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.5 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Parken en landgoederen Velsen-Zuid”. De gronden waarop de containers zijn gesitueerd hebben de bestemming “parken en landgoederen”. Ook op de nieuwe locatie is sprake van strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker voor de containers (nog steeds) geen vergunning heeft aangevraagd. Van een concreet zicht op legalisatie is derhalve, evenals tijdens de vorige procedure bij deze rechtbank, nog steeds geen sprake.
2.7 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat, anders dan de locatie van de containers, er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de vorige door verweerder ingestelde handhavingsprocedure ten aanzien van de drie containers. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 8 februari 2010 was toen geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan verweerder van handhaving had behoren af te zien. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de continuïteit van het beheer op het landgoed door middel van begrazing door paarden, kunnen derhalve ook in deze procedure niet als zodanig worden aangemerkt.
2.8 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting valt niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Er bestaat, gelet hierop, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.9 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.10 Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat alle partijen ter zitting hebben ingestemd met verlenging van de begunstigingstermijn tot twee weken na verzending van deze uitspraak.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 21 juli 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.