zaaknummer / rolnummer: 170515 / KG ZA 10-298
Vonnis in kort geding van 22 juli 2010 (bij vervroeging)
1. [Eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
en
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. J.P.S. van Schaik te Haarlem,
1. [Gedaagde 1],
wonende te Heemskerk,
gedaagde,
advocaat mr. H.D. Overbeek te Haarlem,
en
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Coöperatieve landbouwinkoopvereniging “KORENDIJK” W.A.,
zetelende te Heemskerk en kantoorhoudende te Castricum,
gedaagde,
vertegenwoordigd door A. Pereboom, voorzitter.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres 1], [eiseres 2], [gedaagde 1] en de vereniging, dan wel gezamenlijk [eiseres 1] c.s. respectievelijk [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de wijziging van eis
- de pleitnota van [gedaagde 1].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. De vereniging is een coöperatieve vereniging die haar in eigendom toebehorende tuinbouwgrond exploiteert door middel van het verschaffen van een exclusief gebruiksrecht op (kavels van) die tuinbouwgrond tegen een jaarlijkse vergoeding. In de statuten is onder meer het volgende opgenomen:
DOEL
ARTIKEL 2
1. De vereniging heeft ten doel de behartiging van de stoffelijke belangen der leden, in het bijzonder door met hen overeenkomsten te sluiten terzake van het ter beschikking van de leden stellen van tuinbouw- en andere landbouwgronden en andere goederen in het bedrijf dat de vereniging te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent of doet uitoefenen.
(…)
OVERDRACHT VAN HET LIDMAATSCHAP
ARTIKEL 8
De overdracht van het lidmaatschap van de vereniging geschiedt door opzegging van het lidmaatschap door het lid, dat zijn lidmaatschap wenst over te dragen, onder voorbehoud van de toelating als lid van degene die het lidmaatschap wenst over te nemen, gevolgd door diens toetreding als lid, gepaard gaande met de overdracht en overname van het geheel van aan het betrokken lidmaatschap verbonden rechten en verplichtingen.
2.2. [eiseres 1] heeft op 3 april 1981 met de vereniging een tweetal overeenkomsten tot toetreding als lid van het de Coöperatieve Vereniging “Coöperatieve Landbouwinkoop Vereniging” Korendijk” W.A.” gesloten, op grond van welke overeenkomsten zij het recht heeft verkregen tot het uitsluitend gebruik van de kavels met nummers 39 en 40.
2.3. [gedaagde 1] is de weduwe van [A]. [gedaagde 1] heeft op grond van een drietal overeenkomsten met de vereniging sinds 12 november 1980 het recht tot uitsluitend gebruik van de kavels met nummers 41, 42 en 43.
2.4. In de overeenkomst tot toetreding als lid van de vereniging is ondermeer het volgende opgenomen:
in aanmerking nemende:
dat de ondergetekende (…) in gebruik wil nemen een perceel tuinbouwgrond (…) ter grootte van ongeveer 2.25 are van het perceel gemeente Heemskerk, (…)
(…)
komen overeen als volgt:
1. De ondergetekende (…) aanvaardt (…) het lidmaatschap van de “Coöperatieve Landbouwinkoop Vereniging” Korendijk” W.A.”, met het recht tot uitsluitend gebruik van gemeld perceel tuinbouwgrond (…) aan partijen voldoende bekend, die daarvan geen nadere omschrijving verlangen.
2.5. Voor [gedaagde 1] is voor wat betreft kavel nummer 43 een afwijkende grootte in de overeenkomst met de vereniging opgenomen, te weten: ter grootte van ongeveer 3.15 are.
2.6. Kavel 40, waarop [eiseres 1] het recht tot uitsluitend gebruik heeft, en kavel 41, waarop [gedaagde 1] het recht tot uitsluitend gebruik heeft, grenzen aan elkaar zoals weergegeven op onderstaande situatieschets:
2.7. De grens tussen de kavels met nummer 40 en 41 werd sinds 1981 gemarkeerd door een rij tegels van twee tegels breed, waarbij de erfgrens tussen de kavels geacht werd te lopen in het midden van de beide tegels.
2.8. Op enig moment tussen 1996 en 2000 zijn alle tegels gelicht ten behoeve van het diepspitten van de kavels van [eiseres 1]. Na uitvoering van de werkzaamheden, waarbij de kavels van [eiseres 1] enigszins verhoogd waren ten opzichte van die van [gedaagde 1], is tussen de kavels met nummer 40 en 41 een houten beschoeiing aangebracht om verzakking van de opgehoogde grond te voorkomen. Aan weerszijden van de beschoeiing is vervolgens een rij tegels van één tegel breed aangebracht.
2.9. In oktober 2009 heeft [gedaagde 1], tijdens afwezigheid van [eiseres 1], een hek doen aanbrengen tussen de kavels met nummer 40 en 41 op circa 10 à 30 centimeter van de beschoeiing in de richting van de kavel(s) van [eiseres 1].
2.10. Bij schrijven van 9 november 2009 heeft de (voormalig) advocaat van [eiseres 1], mr. Alessie, aan de vereniging ondermeer het volgende medegedeeld:
Teneinde in deze kwestie op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid van u te krijgen ben ik bereid tot overleg en ben ik bereid om met alle betrokkenen de tuin te schouwen om u aan te geven dat u verkeerd, c.q. onrechtmatig heeft gehandeld. Immers cliënten hebben deze tuin met de u bekende kavelgrootte indertijd tegen een vergoeding gekocht.
2.11. Op 28 november heeft de vereniging in het bijzijn van partijen de situatie ter plaatse opgenomen en heeft zij metingen verricht om de afrastering van de kavels 40 en 41 te kunnen beoordelen.
2.12. Bij schrijven van 12 februari 2010 heeft (het bestuur van) de vereniging aan [eiseres 2] ondermeer het volgende medegedeeld:
Op 28 november 2009 heeft er een schouw plaatsgevonden en zijn er metingen verricht op het tuinencomplex in het bijzijn van mr. Alessie, het bestuur en betrokken partijen. (…) Na afloop van deze bijeenkomst heeft mr. Alessie aangegeven dat het bestuur inzake deze kwestie ene besluit zou moeten nemen.
Voor alle duidelijkheid doen wij dat nogmaals: het hek blijft waar het staat en dat is op de grond van mevrouw [A], wat de metingen hebben bevestigd.
3.1. [eiseres 1] vordert, na wijziging van eis, dat:
Het Uwe Edelachtbare Vrouwe/Heer Voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem,
rechtdoende in kort geding, behage bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
1. gedaagde sub 1 te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden de op- of omstreeks 1 7 oktober 2009 door of namens [gedaagde 1] geplaatste erfafscheiding, bestaande in een hekwerk, op kavel 41, binnen 5 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis en voorts gedaagde sub 1 te verbieden om zonder toestemming van eisers de kavels 40 en 41 te betreden, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,— voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde sub 1 in strijd handelt met het in deze te wijzen vonnis, zulks met een maximum van € 25.000,-
en voorts,
2. gedaagde sub 2 te gebieden om binnen 4 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, schriftelijk en ongeclausuleerd aan eisers en aan gedaagde sub 1 te verklaren dat zolang niet bij rechterlijke uitspraak die kracht van gewijsde heeft, de grens tussen de kavels 40 en 41 is gesitueerd op de lijn waar tot waar 17 oktober 2009 de houten beschoeiing, eigendom van [eiseres 1], stond,
en voorts
3. gedaagden hoofdelijk, des de een volledig betaalt de ander is bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, en voorts te veroordelen tot betaling van de nakosten en de kosten van betekening van het ten deze te wijzen vonnis indien en voor zover gedaagde niet binnen 14 dagen nadat gedaagde schriftelijk is verzocht vrijwillig aan het vonnis te voldoen met de voldoening geheel of gedeeltelijk in gebreke is.
3.2. Aan haar vordering jegens [gedaagde 1] legt [eiseres 1] c.s. ten grondslag dat [gedaagde 1] door plaatsing van het hek onrechtmatig inbreuk maakt op het uitsluitend gebruikrecht van [eiseres 1] als gevolg waarvan [eiseres 1] schade lijdt. Aan haar vordering jegens de vereniging legt [eiseres 1] ten grondslag dat de vereniging tekortschiet in haar verplichting tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen, op grond van welke overeenkomst de vereniging [eiseres 1] dient te vrijwaren voor inbreuken door derden. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres 1] c.s. naar voren gebracht dat – anders dan waarvan in de dagvaarding wordt uitgegaan – geen sprake is van verjaring (op grond van artikel 3:305 Burgerlijk Wetboek), maar dat de erfgrens tussen de percelen van [eiseres 1] en [gedaagde 1] al vanaf de toekenning in 1981 van de gebruiksrechten liep op de plaats waar die tot oktober 2009 heeft gelopen en dat de omvang van de kavels van [eiseres 1] en [gedaagde 1] ook correspondeerde met de aan hen uitgeven rechten van (2 x ongeveer 2.25 are =) ongeveer 4.50 are respectievelijk (ongeveer 3.15 are + 2 x ongeveer 2.25 are =) ongeveer 7.65 are.
3.3. [gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer, stellende dat [eiseres 1] de plaats van de beschoeiing sinds 1996 c.q. 2000 stelselmatig heeft opgeschoven in de richting van de kavel(s) van [gedaagde 1] en dat zij het hek op haar eigen kavel heeft geplaatst zodat van inbreuk op het exclusieve gebruiksrecht van [eiseres 1] geen sprake is.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres 1] gesteld dat [eiseres 1] – in tegenstelling tot hetgeen daarover in de inleidende dagvaarding was opgenomen – het gebruiksrecht op de kavels 39 en 40 (nog) niet heeft overgedragen aan [eiseres 2], maar dat [eiseres 2] wel als belanghebbende aangemerkt dient te worden omdat [eiseres 2] het gebruiksrecht van [eiseres 1] heeft gekocht en [eiseres 1] en [eiseres 2] op grond daarvan voornemens zijn tot overdracht van dat gebruiksrecht door [eiseres 1] aan [eiseres 2] over te gaan. De advocaat van [gedaagde 1] heeft daarop geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van [eiseres 2], nu de vordering van [eiseres 1] c.s. is gegrond op een inbreuk door [gedaagde 1] c.s. van een gebruiksrecht en dat gebruiksrecht nog niet is overgedragen. De voorzieningenrechter overweegt te dien aanzien als volgt.
4.2. Hoewel [eiseres 2] in beginsel wellicht ook een eigen belang heeft bij een uitspraak van de voorzieningenrechter omtrent de erfafscheiding tussen de percelen van [eiseres 1] en [gedaagde 1], verschaft haar dat nog geen vorderingsrecht. Nu [eiseres 2] geen eigenaar is van of rechthebbende op één van de in het geding zijnde kavels, dient zij dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering jegens [gedaagde 1] en de vereniging.
4.3. Tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] c.s. is in geschil of [gedaagde 1] door plaatsing van het hek inbreuk maakt op het uitsluitend gebruiksrecht van [eiseres 1]. Voor de beoordeling daarvan is mede van belang dat wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke erfgrens tussen de kavels 40 en 41 loopt en of de feitelijke erfgrens, zoals [gedaagde 1] betoogt en door [eiseres 1] betwist wordt, in de loop der jaren door [eiseres 1] is opgeschoven in de richting van [gedaagde 1]. De voorzieningrechter overweegt als volgt.
4.4. Partijen zijn er sinds de uitgave van de kavels in 1980 vanuit gegaan dat grens tussen de kavels 40 en 41 in het midden van de twee tegels brede tegelrij liep. De oude tegels zijn echter, als gevolg van de werkzaamheden ten behoeve van het diepspitten van de kavels van [eiseres 1], verwijderd, waarna – na aanbrenging van een beschoeiing – een nieuwe tegelrij van twee tegels breed is aangebracht. Naar [eiseres 1] zelf heeft verklaard (productie E8), heeft [gedaagde 1] toen al kenbaar gemaakt dat zij van mening was dat [eiseres 1] bij het aanbrengen van die nieuwe tegelrij “land inpikte”. Ter zitting is genoeglijk vast komen te staan dat thans niet (meer) kan worden vastgesteld of de nieuwe tegels op dezelfde plaats zijn gelegd als waar de oude tegels lagen. Daarmee staat ook de locatie van de oorspronkelijke erfgrens niet langer vast.
4.5. Met het plaatsen van een hek heeft [gedaagde 1] zich weliswaar schuldig gemaakt aan eigenrichting, maar in het onderhavige geval heeft dat niet het gevolg dat de gevraagde voorziening reeds daarom dient te worden toegewezen. Voor dat oordeel is mede van belang dat de (voormalig) advocaat van [eiseres 1] zich tot de vereniging heeft gewend met het verzoek om op korte termijn duidelijkheid te verschaffen omtrent de grens van de kavels en daarover een besluit te nemen. De vereniging heeft daarop een meting verricht, welke bij de vereniging heeft geleid tot de conclusie dat het hek (geheel) op de grond waarop [gedaagde 1] het uitsluitend gebruiksrecht heeft is geplaatst. Voorshands moet worden aangenomen dat de vereniging bij de uitvoering van haar meting onpartijdig en deskundig heeft gehandeld. Niet uitgesloten kan daarom worden dat de bodemrechter, indien door één van beide partijen geädieerd, tot het oordeel komt dat [gedaagde 1] geen inbreuk heeft gemaakt op het uitsluitend gebruiksrecht van [eiseres 1] en dat de vereniging dientengevolge evenmin is tekortgeschoten in haar verplichting tot nakoming van haar overeenkomst met [eiseres 1]. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter ook betrokken dat [eiseres 1] blijkens genoemde meting bij aan haar toegekende rechten op ongeveer 4.50 are met haar kavels feitelijk over 4.60 are beschikt en [gedaagde 1] bij aan haar toegekende rechten op ongeveer 7.65 are met haar kavels over 7.36 are. Nu [eiseres 1] overigens geen andere dringende redenen heeft aangevoerd die – in afwachting van de eventuele uitspraak van een bodemrechter – een onmiddellijke voorziening in de vorm van verwijdering van het hek rechtvaardigen, zal de voorzieningrechter de gevraagde voorziening weigeren.
4.6. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Ter zitting is gebleken dat de plaatsing van het hek, alsmede de bezwaren daartegen van [eiseres 1] mogelijk voornamelijk een ‘principekwestie’ betreffen. Het oude adagium ‘een goede buur is beter dan een verre vriend’ indachtig, verdient het dan ook aanbeveling dat (alle) partijen als goede buren de breedte van de aan elkaar grenzende kavels, alsmede de plaats van een (eventueel) nader op te richten c.q. te verplaatsten erfafscheiding, in goed onderling overleg trachten te bepalen, met name nu de kavels geen eigendom, maar een gebruiksrecht betreffen en (ook toekomstige) partijen er het meest gebaat bij zijn die kavels tot in lengte der dagen met wederzijds plezier te kunnen gebruiken. De voorzieningenrechter merkt dit ook op omdat, naar ter zitting naar voren is gekomen, [gedaagde 1] eveneens voornemens is het gebruiksrecht van haar kavels aan een ander over te dragen.
4.7. [eiseres 1] en [eiseres 2] zullen als de in het ongelijk te stelen partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.8. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00.
4.9. De kosten aan de zijde van de vereniging worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
5.1. verklaart [eiseres 2] niet-ontvankelijk,
5.2. weigert de voorziening,
5.3. veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op EUR 1.079,00, en aan de zijde van de vereniging tot op heden begroot op EUR 263,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningrechter, bijgestaan door mr. S.M.P. Langeveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2010.