ECLI:NL:RBHAA:2010:BN2431

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168771 - KG ZA 10-204
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerling met gedragsproblemen tot reguliere klas

In deze zaak vorderen de ouders van een leerling, [A], die met leerling-gebonden financiering (rugzakje) naar de Haarlemse Montessorischool (HMS) gaat, dat hun kind weer tot de klas wordt toegelaten. De leerling vertoont echter ernstig verbaal en fysiek agressief gedrag, wat heeft geleid tot een onhoudbare situatie in de klas. De school heeft op 22 februari 2010 aan de ouders meegedeeld dat [A] niet langer tot de klas zal worden toegelaten, wat door de ouders als onterecht wordt ervaren. De ouders stellen dat de school niet de juiste procedure heeft gevolgd en dat het handelingsplan voor [A] eerst uitgevoerd moet worden voordat tot verwijdering kan worden overgegaan.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de school een bijzondere zorgplicht heeft, gezien de toekenning van het rugzakje, maar dat de veiligheid van de andere leerlingen en leerkrachten voorop staat. De rechter concludeert dat de school in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [A] niet langer toe te laten, gezien de ernst van de misdragingen. De ouders worden in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten vergoeden. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorziening en bevestigt dat de school de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen, maar dat in dit geval de veiligheid van de klas zwaarder weegt dan de belangen van de leerling.

Het vonnis is uitgesproken op 4 mei 2010 door mr. A.J. van der Meer en de ouders worden veroordeeld in de proceskosten van de school, die zijn begroot op EUR 1.079,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor scholen om zorgvuldig om te gaan met besluitvorming rondom schorsing en verwijdering van leerlingen, vooral wanneer er sprake is van bijzondere zorgplichten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 168771 / KG ZA 10-204
Vonnis in kort geding van 4 mei 2010
in de zaak van
1. [Eiser],
wonende te Haarlem,
2. [Eiseres],
wonende te Haarlem,
eisers,
advocaat mr. I.P.M. Boelens, kantoorhoudende te Zeist,
tegen
de vereniging
VERENIGING DE HAARLEMSE MONTESSORISCHOOL,
gevestigd te Haarlem,
verweerster,
advocaat mr. S.M.M. Meijer, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers] en HMS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de vrijwillige verschijning van partijen
- de conceptdagvaarding
- de voorlopige reactie op de inleidende dagvaarding tevens houdende producties van HMS
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] zijn de ouders van [A], geboren op 5 april 2004. [A] is met ingang van het schooljaar 2008-2009 leerling op HMS.
2.2. [A] is een zeer intelligente jongen, doch heeft moeite met de sociale omgang met anderen. [A] vertoont van aanvang af verbaal en fysiek agressief gedrag jegens zijn docenten en medeleerlingen en verstoort geregeld de orde in de klas. [A] is in 2009 onderzocht door het Nederlands Psychoanalytisch Instituut te Amsterdam. Geconcludeerd is dat [A] een meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis heeft, gediagnosticeerd als MCDD.
2.3. Om [A] binnen het reguliere onderwijs de extra zorg te kunnen bieden die hij nodig heeft is door [eisers] in overleg met HMS leerling-gebonden financiering (rugzakje) aangevraagd, welke begin 2010 is toegekend. Op 28 januari 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eisers] en HMS om de gewenste aanpak van [A] te bespreken. Overeengekomen is dat het effect van medicatie met Ritalin eind maart 2010 zal worden geëvalueerd en dat het traject van verwijzing naar speciaal onderwijs zal worden ingezet, wanneer de maatregelen geen effect zullen blijken te hebben gehad. Daarnaast zal de vraag aan de orde komen of Montessori onderwijs het meest geschikt is voor [A].
2.4. Op 16 februari 2010 is een handelingsplan vastgesteld. Het handelingsplan heeft tot doel dat [A] gedrag vertoont waarmee hij continu kan deelnemen aan het leerproces en waarmee de veiligheid van leerkrachten en medeleerlingen niet in het geding komt. Daartoe is onder andere afgesproken dat [A] op school duidelijke werkinstructies zal verkrijgen, dat [A] uit de groep wordt verwijderd wanneer zijn gedrag een gevaar vormt voor de andere leerlingen en dat [A] door de ouders ’s middags thuis wordt opgevangen, wanneer zich ’s ochtends verschillende incidenten hebben voorgedaan. Voorts is afgesproken dat [A] per 1 februari 2010 wordt behandeld met Ritalin en dat het effect daarvan op 30 maart 2010 zal worden geëvalueerd.
2.5. Op 19 februari 2010 heeft [A] aan het eind van de ochtend tijdens het uitgaan van de school medeleerlingen geschopt en geslagen en met de vingers in de ogen gestoken, en de leerkracht geschopt en uitgescholden.
2.6. Tijdens een telefoongesprek op 22 februari 2010 heeft [B], interim-directeur van HMS, [eisers] medegedeeld dat de situatie onhoudbaar was en dat HMS heeft besloten [A] niet langer tot de klas te zullen toelaten. Bij brief van 24 februari 2010 heeft [B] dit bevestigd en toegezegd zich te zullen inspannen om voor [A] een andere school te vinden.
2.7. Tussen partijen is overleg geweest over de mogelijkheden [A] te plaatsen op een speciale school voor basisonderwijs (SBO) of op een school voor speciaal onderwijs (SO). De voorkeur van HMS gaat uit naar een SO school, die van [eisers] gaat uit naar een SBO school waarvoor een PCL beschikking moet worden aangevraagd. De Gunningsschool (SO) blijkt in staat [A] per 17 mei 2010 te plaatsen, maar [eisers] verzoeken HMS een aanvraag voor een PCL-beschikking in te dienen. Per e-mailbericht van 25 maart 2010 verzoekt [eisers] voormelde aanvraag voorlopig te laten rusten.
2.8. Artikel 40 lid 5 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) bepaalt:
“Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs bereid is de leerling toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de vorige volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.”
2.9. In het beleid Schorsen en verwijderen van HMS is onder andere het volgende vastgelegd. De directie kan een leerling voor een beperkte periode kan schorsen en nooit voor onbepaalde tijd. Het besluit tot schorsen wordt de ouders schriftelijk medegedeeld en vermeldt de reden van de schorsing, de datum van ingang van de schorsing, de datum van einde van de schorsing en een afspraak voor een rentreegesprek met leerling en ouders.
Voordat tot verwijdering wordt besloten worden de ouders gehoord. Het schriftelijke besluit tot verwijdering vermeldt de redenen van de verwijdering, de ingangsdatum van een eventuele schorsing, de invulling van de inspanningsverplichting [de voorzieningenrechter begrijpt: de verplichting ex art. 40 lid 5 Wpo voor een vervangende school te zorgen] en de mogelijkheid binnen zes weken bezwaar te maken.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat - HMS op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om [A] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis weer toe te laten tot zijn eigen klas, met veroordeling van HMS in de proceskosten.
3.2. [eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat zij door het besluit [A] niet toe te laten overrompeld hebben gevoeld en dat zij zich in eerste instantie niet hebben gerealiseerd dat HMS op grond van de Wet op het primair onderwijs en het eigen beleid niet heeft mogen handelen zoals zij heeft gedaan. Op zichzelf is niet uitgesloten dat [A] op termijn een andere school zal gaan bezoeken, maar eerst dient het handelingsplan ten uitvoer te worden gelegd.
3.3. HMS voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. HMS stelt zich op het standpunt dat het gedrag van [A] met ingang van het einde van 2009 zodanig is verslechterd dat er een onveilige situatie voor de medeleerlingen is ontstaan, met name omdat er steeds vaker sprake is van fysiek geweld gericht tegen medeleerlingen. De ouders van deze leerlingen hebben meermalen hun beklag over de situatie gedaan. Voor HMS is het niet langer mogelijk voor de overige leerlingen een veilige onderwijsomgeving te garanderen. Daarnaast wordt ook door [eisers] onderkend dat de vraag aan de orde is of HMS als schooltype voor [A] geschikt is. In dit verband wijst HMS erop dat de in de slotzin van 2.3. bedoelde vraag door [eisers] zelf aan de orde is gesteld. Van een met het beleid van HMS strijdig besluitvormingsproces is geen sprake. Het besluit tot verwijdering is niet definitief. Voor zover er formele gebreken kleven aan het besluitvormingsproces, is dat toe te schrijven aan het feit dat partijen in een eerdere fase in goed overleg naar een andere school voor [A] hebben gezocht, aldus nog steeds HMS. HMS concludeert tot afwijzing van de vordering van [eisers]
4.2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de brief van 24 februari 2010 kan niet worden afgeleid welk besluit - schorsing of verwijdering, of schorsing in afwachting van verwijdering - genomen is. Bovendien bevat het besluit geen rechtsmiddelclausule, zoals op grond van het bepaalde in art. 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht is vereist. Ook in een geval als het onderhavige, waarin HMS in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat onmiddellijk optreden met het oog op de veiligheid van de medeleerlingen aangewezen was, vereisen de bij de besluitvorming betrokken belangen van [A] dat [eisers] door HMS in de gelegenheid wordt gesteld die belangen adequaat te kunnen behartigen, hetgeen op HMS de last legt bij het besluitvormingstraject de benodigde zorgvuldigheid te betrachten, hetgeen zij wat betreft de in acht te nemen formaliteiten heeft nagelaten.
4.3. Gelet op het feit dat in verband met het onderwijs aan [A] een rugzakje is toegekend, rust op HMS een bijzondere zorgplicht die met zich brengt dat niet bij de eerste de beste tegenslag de handdoek in de ring wordt geworpen. Die situatie doet zich echter niet voor. Er is sprake van ernstige misdragingen van [A], waarvan hem overigens wellicht geen verwijt kan worden gemaakt. Deze misdragingen doen zich reeds gedurende langere tijd voor, lijken in ernst toe te nemen, en zijn op 19 februari 2010 geculmineerd, hetgeen door [eisers] niet is weersproken. Gelet op de veiligheid van de leerkrachten en de medeleerlingen kan van HMS onder deze omstandigheden niet verlangd worden dat verder uitvoering wordt gegegeven aan het behandelingsplan en het rugzakje en dat [A] op school wordt gehandhaafd. Ter zitting is van de zijde van HMS te kennen gegeven dat er - nog steeds - op afzienbare termijn een plaats voor [A] op een ander school gevonden kan worden. Naar [eisers] ter zitting heeft verklaard, heeft zij daartegen in beginsel ook geen bezwaar. De gevraagde voorziening zal derhalve worden geweigerd.
4.4. [eisers] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HMS worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de voorziening,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Vereniging de Haarlemse Montessorischool tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.?