ECLI:NL:RBHAA:2010:BN4174

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3026 & AWB 10/3027
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in het tolkenregister op basis van wettelijke vereisten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 12 augustus 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser en de minister van Justitie. Eiser had verzocht om inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) voor de taalcombinaties Papiamento-Nederlands en Nederlands-Papiamento. De minister had dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in artikel 8 van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv). Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat er geen opleiding Papiaments bestaat en dat hij daardoor niet aan de eisen kan voldoen, wat zou leiden tot een vermindering van zijn inkomsten.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor inschrijving in het tolkenregister. De rechtbank concludeerde dat de door de Raad voor de Rechtsbijstand opgestelde beleidsregels niet kennelijk onredelijk zijn en dat de minister het beleid juist heeft toegepast. Eiser heeft enkel aangetoond dat hij over werkervaring beschikt, maar niet dat hij voldoet aan de overige eisen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de minister om eiser in te schrijven in het tolkenregister geen feitelijke gevolgen heeft, aangezien er op dat moment geen tolken Papiaments in het register stonden.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de minister de beslissing om eiser niet in te schrijven in het tolkenregister handhaaft. Eiser kan in de toekomst een nieuwe aanvraag indienen als er een mogelijkheid is om zijn taalvaardigheid in het Papiaments te toetsen. De rechtbank heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 3026 / 3027
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
de minister van Justitie,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft verweerder geweigerd het verzoek van eiser tot inschrijving als tolk in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Rbtv) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juni 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 december 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 25 november 2009 van de commissie van bezwaar.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 december 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank ‘s Hertogenbosch. Bij brief van 27 februari 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 15 april 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Hertogenbosch zich onbevoegd verklaard. Het beroepschrift en verzoekschrift zijn vervolgens doorgezonden naar deze rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 augustus 2010. Eiser is in persoon verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gorter, werkzaam bij de Raad voor de Rechtsbijstand.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
Ten aanzien van de bevoegdheid.
2.2 Ingevolge artikel 1 van de Regeling verlening mandaat en machtiging inzake bezwaar en beroep betreffende het kwaliteitsregister tolken en vertalers aan de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Regeling) wordt aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch mandaat verleend tot het beslissen op bezwaarschriften en machtiging verleend tot het beslissen om beroep in te stellen en verweer te voeren, betreffende besluiten van de staatssecretaris van Justitie in het kader van het beheer en de bewerking van het kwaliteitsregister tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling wordt de Raad voor Rechtsbijstand te
's-Hertogenbosch toegestaan van het in artikel 1 verleende mandaat ondermandaat te verlenen en de verleende machtiging door te geven aan een of meer onder hem ressorterende functionarissen.
2.3 Ingevolge artikel 10:10 van de Awb vermeldt een krachtens mandaat genomen besluit namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het samenstel van de genoemde wettelijke bepalingen niet anders geconcludeerd worden dan dat de staatssecretaris van Justitie (thans: de minister van Justitie) het bevoegde gezag is ter zake van het beheer en de bewerking van het kwaliteitsregister tolken en vertalers. Vaststaat dat de Raad voor de Rechtsbijstand noch bij het besluit van 4 juni 2009 noch bij het bestreden besluit heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 10:10 van de Awb, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient zij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van art. 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank zal thans dan ook onderzoeken of voor het in stand laten van de rechtsgevolgen aanleiding bestaat.
Ten aanzien van de inhoud.
2.5 Artikel 37 van de Wet beëdigd tolken en vertalers (Wbtv) luidt:
De artikelen 3 en 5, onderdeel a, zijn gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv) wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge artikel 8, derde lid, Bbtv wordt een tolk op wie het overgangsrecht van artikel 37 Wbtv van toepassing is, in het register ingeschreven.
2.6 Ter beantwoording van de vraag hoe kan worden voldaan aan de in artikel 8, eerste lid, onder b Bbtv gestelde vereiste dat anderszins kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de wettelijke competenties, heeft de Raad voor de Rechtsbijstand beleidsregels opgesteld, die zijn vastgelegd in het Besluit inschrijving Rbtv.
2.7 Artikel 2 van het Besluit inschrijving Rbtv luidt:
Indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, kan zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Artikel 3 van het Besluit inschrijving Rbtv luidt:
Indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, kan de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2.8 Eiser heeft per ingevuld formulier, gericht aan het Bureau beëdigde tolken en vertalers (verder: het Bureau) verzocht hem op grond van de Wbtv, in het Rbtv als tolk op te nemen voor de volgende taalcombinaties: Papiamento-Nederlands en Nederlands-Papiamento. Verweerder heeft het verzoek geweigerd, omdat – kort gezegd – niet wordt voldaan aan eisen genoemd in artikel 8, eerste of derde lid, van de Bbtv.
2.9 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser wijst er daarbij allereerst op dat er geen opleiding Papiaments bestaat en ook geen bevoegde instelling die kan beoordelen of een kandidaat beschikt over de vereiste taalvaardigheid in het Papiaments als bedoeld in artikel 3 Besluit inschrijving Rbtv. Dit betekent dat hij niet aan de in artikel 8 Wbtv, eerste en derde lid gestelde eisen kan voldoen. Nu er dus geen sprake kan zijn van inschrijving in het register, vreest eiser vermindering van zijn inkomsten. Afnemers zijn immers verplicht een tolk uit het tolkenregister te kiezen. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder teveel handelt naar de letter van de wet en niet naar de geest ervan. Verweerder dient derhalve gebruik te maken van de hem ter beschikking staande coulancemogelijkheden door een soort van ‘pardonregeling’ te treffen, in die zin dat hij (tijdelijk) in het tolkenregister wordt opgenomen totdat duidelijk is hoe kan worden vastgesteld of een tolk beschikt over de vereiste taalvaardigheid in het Papiaments.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt
2.10 Niet in geschil is dat het overgangsrecht, genoemd in artikel 8, derde lid, van het Bbtv niet van toepassing is. Voorts is niet in geschil dat er geen tolkenopleiding Papiaments bestaat, zodat eiser niet kan beschikken over één van de in artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv genoemde getuigschriften. Inschrijving in het tolkenregister kan in het geval van eiser derhalve alleen plaatsvinden op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv. De rechtbank stelt allereerst vast dat de door de Raad voor de Rechtsbijstand opgestelde beleidsregels ter toetsing of van een situatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, Bbtv sprake is, niet kennelijk onredelijk kunnen worden geacht. De vraag is dan of verweerder het beleid juist heeft toegepast. Verweerder heeft vastgesteld dat een toets als bedoeld in artikel 2 van het Besluit inschrijving Rbtv (nog) niet bestaat. Vervolgens heeft verweerder getoetst of eiser voldoet aan de in artikel 3 gestelde eisen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. Eiser heeft met de door hem overgelegde gegevens uitsluitend aangetoond te beschikken over de vereiste werkervaring. Niet aangetoond is dat hij voldoet aan de overige eisen. Verweerder heeft de inschrijving derhalve terecht geweigerd.
2.11 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem in een nadelige positie brengt door eisen te stellen waaraan hij niet kan voldoen en door hem op grond daarvan niet in te schrijven in het tolkenregister. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat, hoewel ter zitting is gebleken dat het voor eiser niet eenvoudig is om vast te laten stellen dat hij over de vereiste taalvaardigheid in het Papiaments beschikt, niet is komen vast te staan dat dit onmogelijk zou zijn. Ook indien dat echter wel het geval zou zijn, ziet de rechtbank niet in waarom eiser in de huidige omstandigheden, in een nadelig(er)e positie is gekomen. Wanneer er geen mogelijkheid bestaat om vast te stellen of een kandidaat-tolk beschikt over de vereiste taalvaardigheid in het Papiaments is het immers voor geen van de thans praktiserende tolken Papiaments mogelijk om aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen. Feitelijk blijft aldus de situatie van vóór de inwerkingtreding van de Wbtv bestaan. In het tolkenregister staan geen tolken Papiaments opgenomen, dus kan een afnemer geen tolk uit het register kiezen en zal hij gebruik maken van de lijst van tolken van vóór de inwerkingtreding van de wet, dan wel van de (door verweerder opgestelde buitenwettelijke) Uitwijklijst, waarop ook eiser is opgenomen. De weigering van verweerder om eiser in te schrijven in het tolkenregister heeft dus geen feitelijke gevolgen. Voor het treffen van een afzonderlijke pardonregeling voor tolken Papiaments bestaat dan ook geen noodzaak. Eerst wanneer er een instelling gevonden wordt die de taalvaardigheidstoets kan afnemen heeft dit gevolgen voor de thans praktiserende tolken Papiaments en dus ook voor eiser. Eiser kan dan echter aan de hand van de nieuw ontstane situatie een nieuwe aanvraag indienen.
2.12 De rechtbank volgt eiser voorts ook niet in zijn stelling dat verweerder hem wel als vertaler dient in te schrijven. Uit de stukken blijkt dat de aanvraag van eiser uitsluitend ziet op de functie van tolk en niet op die van vertaler. Verweerder behoefde in zijn besluit dan ook niet te beslissen of eiser in aanmerking komt voor inschrijving als vertaler. Het besluit bevat overigens ook geen weigering hem in te schrijven als vertaler.
2.13 Tot slot overweegt de rechtbank dat het standpunt van eiser dat hij aan de zijde van verweerder iedere vorm van objectiviteit heeft gemist, niet nader is onderbouwd en reeds hierom niet kan slagen.
2.14 Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.15 Nu het besluit inhoudelijk in stand kan blijven, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 3 december 2009;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.5 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
3.6 gelast dat de minister van Justitie het door eiser betaalde griffierecht van
€ 300,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.