ECLI:NL:RBHAA:2010:BN4345

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
462164 CV EXPL 10-4590
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ouders voor schoolkosten van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de stichting Dunamare Onderwijsgroep, een onderwijsorganisatie, de gedaagde vader aangeklaagd voor het niet betalen van schoolkosten voor zijn minderjarige kind, ingeschreven bij het Lourens Janszoon Coster College te Haarlem. De gedaagde, die gescheiden is, betwistte de vordering en stelde dat zijn voormalige echtgenote de inschrijving had geregeld en dat hij niet verantwoordelijk was voor de kosten. De rechtbank oordeelde dat, op basis van artikel 1:392 BW, beide ouders onderhoudsplichtig zijn voor hun minderjarige kinderen. Aangezien de moeder van het kind was overleden en de gedaagde de enige met gezag was, was hij aansprakelijk voor de kosten van de door Dunamare verstrekte studieboeken. De rechtbank wees de vordering van Dunamare toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag en de proceskosten, omdat hij in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 462164 / CV EXPL 10-4590
datum uitspraak: 5 augustus 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de stichting STICHTING DUNAMARE ONDERWIJSGROEP
te Haarlem
eiseres
hierna te noemen Dunamare
gemachtigde H. Terhoeven
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
procederende in persoon
De procedure
Dunamare heeft [gedaagde] gedagvaard op 29 maart 2010. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
Dunamare heeft daarop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] nog een schriftelijke reactie heeft gegeven.
De feiten
1. Dunamare is een onderwijsorganisatie waarbij scholen voor voortgezet onderwijs zijn aangesloten, waaronder het Lourens Janszoon Coster College LJC2 te Haarlem (hierna: LJC2).
2. [gedaagde] is de vader van de minderjarige [XXX] (hierna [XXX]).
3. [XXX] is op 19 maart 2007 ingeschreven voor de brugklas van LJC2.
4. Op het inschrijfformulier is onder andere het volgende vermeld:
“Door ondertekening van het aanmeldingsformulier [...] verklaart de ondertekenaar dat hij/zij zal voldoen aan de gestelde financiële verplichtingen [...].”
5. Dunamare heeft aan [XXX] een boekenpakket verstrekt voor het schooljaar 2008/2009.
6. Dunamare heeft [gedaagde] ter zake een bedrag van € 200,00 in rekening gebracht.
7. [gedaagde] is in gebreke gebleven met betaling.
De vordering
Dunamare vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 244,03.
Dunamare legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] uit hoofde van de inschrijving van [XXX] bij LJC2 gehouden is tot betaling van het bedrag van € 200,00.
Door ondanks aanmaning met betaling in gebreke te blijven heeft [gedaagde] Dunamare genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. Dunamare heeft daardoor vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 44,03 inclusief btw. Deze kosten komen ingevolge de toepasselijke algemene voorwaarden voor rekening van [gedaagde].
Voorts is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2009.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan dat hij gescheiden is en dat zijn voormalige echtgenote, die inmiddels is overleden, [XXX] heeft ingeschreven bij LJC2. De op het inschrijfformulier geplaatste handtekening is niet van [gedaagde].
[gedaagde] heeft steeds alimentatie betaald ter voldoening van onder andere de schoolkosten van [XXX]. [gedaagde] is ervan uitgegaan dat de ouders van zijn ex-vrouw na haar overlijden alles zouden betalen.
De beoordeling van het geschil
In het midden kan blijven of [gedaagde] [XXX] bij LJC2 heeft ingeschreven dan wel zijn voormalige echtgenote. Daartoe is het volgende redengevend.
Uitgangspunt is dat de met het gezag beklede ouders, gelet op het bepaalde in artikel 1:392 BW, gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun (minderjarige) kinderen. In aanmerking genomen dat een minderjarige niet kan worden aangesproken voor kosten, gemaakt ten behoeve van zijn verzorging en opvoeding, volgt uit het systeem van de wet dat ieder van de onderhoudsplichtige ouders daarvoor aansprakelijk is. Dit brengt mee dat Dunamare [gedaagde], die na het overlijden van de moeder van [XXX] de enige met het gezag beklede ouder van [XXX] is, voor de kosten van de door haar aan [XXX] verstrekte studieboeken kan aanspreken en dat [gedaagde] deze kosten moet voldoen. De vordering zal derhalve worden toegewezen. Voor zover uit het verweer kan worden afgeleid dat ter zake van deze kosten met de voormalige schoonouders van [gedaagde] afspraken zijn gemaakt, regarderen deze afspraken Dunamare niet. [gedaagde] zal zich in dat geval met zijn voormalige schoonouders moeten verstaan.
De kosten verbonden aan de door Dunamare gestelde - en door [gedaagde] niet betwiste - buitengerechtelijke werkzaamheden, zijn aan te merken als redelijke kosten die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen, en wel voor het gevorderde bedrag dat overeenkomt met het in rapport Voorwerk II vastgelegde geldende tarief.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Dunamare van € 244,03 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 200,00 vanaf 10 juni 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Dunamare tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 92,93
vastrecht € 90,00
salaris gemachtigde € 60,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.