ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5475

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3894
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning - Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en eigendomsoverdracht van een woonboot

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 24 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, waarbij hem onder oplegging van een last onder bestuursdwang werd gelast om een woonboot te verwijderen. Verzoeker stelde dat hij het schip niet meer in zijn bezit had, omdat hij het op 10 maart 2010 had verkocht aan een derde partij, [bedrijfsnaam]. De gemeente had echter geconstateerd dat het schip illegaal was afgemeerd en dat verzoeker als voormalig eigenaar verantwoordelijk was voor de verwijdering ervan.

De voorzieningenrechter overwoog dat de eigendom van het schip op basis van de verkoopovereenkomst was overgedragen aan [bedrijfsnaam]. Echter, de gemeente had het besluit tot bestuursdwang enkel aan verzoeker bekendgemaakt, terwijl dit ook aan de nieuwe eigenaar bekend had moeten worden gemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit niet in werking was getreden, omdat het niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en werd het bestreden besluit geschorst.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat de gemeente een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met wie als overtreder moest worden aangemerkt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker en diende het griffierecht te worden vergoed. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 3894
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
verweerder.
Derde partijen
Hoogheemraadschap Rijnland, en
[bedrijfsnaam]
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft verweerder verzoeker onder oplegging van een last onder bestuursdwang, gelast om binnen zeven dagen na dagtekening van het besluit de woonboot (hierna: het schip), gelegen in [adres] te (laten) verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 30 juli 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 augustus 2010, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M. Brinks en P.J. Out. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. E.W. ten Heuw. [bedrijfsnaam] is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 5.3.3 Algemene Plaatselijke Verordening van Haarlemmerliede en Spaarnwoude (APV) is het verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen op andere dan door de gemeenteraad aangewezen gedeelten van openbaar water.
2.3 Ingevolge artikel 5.3.10 APV is het – voor zover hier van belang – verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde bruggen.
2.4 Ingevolge artikel 21, derde lid in verbinding met artikel 32 van de voorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Halfweg” mag de plaats waar het schip ligt niet als ligplaats worden gebruikt.
2.5 Ingevolge artikel 125 Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2.6 Ingevolge artikel 5:24, derde lid Awb wordt een last onder bestuursdwang bekend gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
2.7 Ingevolge artikel 3:40 Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt.
2.8 Op 22 juni 2010 is verweerder er door bewoners van het [adres] op attent gemaakt dat nabij de spoorbrug een onbewoonde ark ligt die gesloopt zou worden. De bewoners waren van mening dat de ligplaats van het schip tot onveilige situaties zou kunnen leiden. Door gemeenteambtenaren is ter plaatse onderzoek verricht. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder, in overleg met het Hoogheemraadschap Rijnland, bij het bestreden besluit verzoeker, als (voormalig) eigenaar van het schip, onder oplegging van een last onder bestuursdwang gelast om het schip te (laten) verwijderen en verwijderd te houden.
2.9 Verzoeker kan zich niet met dit besluit verenigen en voert aan dat hij het niet in zijn macht heeft om aan de last te voldoen, omdat het schip niet (langer) zijn eigendom is. Hij heeft het schip bij overeenkomst van 10 maart 2010 tegen bijbetaling van
€ 3.500,00 verkocht aan [bedrijfsnaam], die verzoeker daarbij uitdrukkelijk heeft gevrijwaard van elke aansprakelijkheid betreffende het schip. Om deze reden vraagt verzoeker schorsing van het bestreden besluit. Omdat [bedrijfsnaam] het schip na de verkoop niet kwam ophalen en het op zijn oorspronkelijke plaats in de weg lag heeft verzoeker het schip naar de overzijde van het kanaal laten verslepen. Verzoeker heeft meermalen overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap Rijnland en met verweerder over de ongewenste ligplaats van het schip.
2.10 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de last onder bestuursdwang terecht aan verzoeker is gericht omdat hij als eigenaar, dan wel voormalig eigenaar, een zorgplicht heeft om het schip daadwerkelijk te verwijderen. De betrokkenheid van verzoeker is van dusdanige aard, dat de handelingen die hebben geleid tot de ontstane illegale situatie aan verzoeker toe te rekenen zijn. Voorts is verweerder niet overtuigd van de eigendomsovername of van het bestaan van [bedrijfsnaam]. Verweerder merkt verzoeker aan als opdrachtgever van [bedrijfsnaam], nu het voor de sloop betaalde bedrag onrealistisch laag zou zijn en verzoeker ook na de vermeende verkoop de vermeende koper zou hebben aangespoord om het schip te slopen en te verwijderen. Voorts zou een geldige titel voor de eigendomsoverdracht van het schip ontbreken. Van koop kan geen sprake zijn, nu [verzoeker] een bedrag aan [bedrijfsnaam] heeft betaald en niet andersom.
2.11 Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft aangevoerd dat verzoeker, wat er ook zij van de eigendomsoverdracht, in ieder geval als overtreder moet worden aangemerkt. Verzoeker kon vermoeden dat het schip niet tegen bijbetaling van € 3.500,00 verwijderd kan worden, nu daarmee aanzienlijk grotere kosten gemoeid zijn. De overtreding is om die reden aan verzoeker toe te rekenen, zo meent het Hoogheemraadschap.
2.12 [bedrijfsnaam] heeft inmiddels aan het Hoogheemraadschap laten weten dat zij het sloopcontract van het schip aan een derde heeft overgedragen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.13 Niet in geding is dat het schip – in strijd met artikel 5.3.3 en 5.3.10 van de APV en artikel 21 en 32 van de bestemmingsplanvoorschriften – is gelegen in [adres], zodat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Evenmin in geschil is dat het schip daar in opdracht van verzoeker is geplaatst. Tussen partijen is echter in geschil wie voor de verwijdering van het schip verantwoordelijk dient te worden gesteld en aan wie de last onder bestuursdwang gericht diende te worden.
2.14 Daaruit voortvloeiend dient de vraag te worden beantwoord of het besluit op de juiste wijze, dat wil zeggen aan de juiste partij(en) is bekendgemaakt.
2.15 Uit de stukken maakt de voorzieningenrechter op dat het besluit slechts is bekendgemaakt aan verzoeker en dat verweerder verzoeker zowel als overtreder als als rechthebbende op het schip beschouwd.
2.16 Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de eigendom van het schip met de overeenkomst van 10 maart 2010 overgedragen van verzoeker op [bedrijfsnaam]. Verweerder voert met juistheid aan dat de overeenkomst tussen verzoeker en de [bedrijf] strikt genomen niet als een koopovereenkomst in de zin van titel 1 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden gekwalificeerd, nu de [bedrijf] geen geldbedrag heeft betaald voor het schip. Partijen hebben echter een onbenoemde overeenkomst gesloten met de, gezien de tekst van de schriftelijke overeenkomst van 10 maart 2010, onmiskenbare strekking om de eigendom van het schip over te dragen, hetgeen een geldige titel voor eigendomsoverdracht vormt. Van een zuivere opdrachtovereenkomst als bedoeld in titel 7 van boek 7 BW kan, gezien de kennelijke bedoeling van partijen om de eigendom van het schip over te dragen, geen sprake zijn.
2.17 Ten tijde van belang, op 28 juli 2010, diende [bedrijfsnaam] dan ook als rechthebbende op het schip te worden aangemerkt, zodat het besluit van 28 juli 2010, ingevolge artikel 5.24 Awb, ook aan [bedrijfsnaam] bekend had moeten worden gemaakt. De stelling van verweerder dat hij geen contact kon krijgen met [bedrijfsnaam] en daarom zelfs twijfelt aan het bestaan van deze [bedrijf], betekent niet dat geen bekendmaking aan [bedrijfsnaam] kon plaatsvinden. Nog daargelaten dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat contact is geweest tussen [bedrijfsnaam] en het Hoogheemraadschap, had, gezien het bepaalde in artikel 3:41, tweede lid Awb, in het geval verweerder niet over de noodzakelijke adresgegevens beschikte, ook op andere wijze correcte bekendmaking van het besluit kunnen plaatsvinden.
2.18 Gelet op het vorenstaande en gezien het bepaalde in artikel 5:24, derde lid Awb en artikel 3:40 Awb is het bestreden besluit, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, niet in werking getreden. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt.
2.19 Nu de in het bestreden besluit genoemde begunstigingstermijn inmiddels is verstreken, zal verweerder een nieuw primair besluit dienen te nemen. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit zal verweerder aandacht dienen te besteden aan de vraag wie, gezien het vorenoverwogene, als overtreder dient te worden aangemerkt. Daarbij is onder meer van belang dat de overtreding naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is ontstaan in opdracht van verzoeker en dat [bedrijfsnaam] de overtreding in stand heeft gelaten. Tevens dient in ogenschouw te worden genomen dat als vereiste voor het mogen opleggen van een last onder bestuursdwang geldt, dat de betreffende overtreder het in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen.
2.20 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het bestreden besluit van 28 juli 2010 tot zes weken na verzending van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,00, te betalen aan verzoeker;
3.4 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning - Huydecoper, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pauwelussen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.