uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2010
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder,
derde partij,
Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem.
Bij besluit van 8 juni 2009, verzonden op 1 juli 2009, heeft verweerder, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, aan de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland tot 17 maart 2014 ontheffing verleend om jaarlijks vanaf 1 januari tot 1 april broedparen en overige volwassen knobbelzwanen te doden tot een voorjaarsstand van minimaal 1000 stuks is bereikt. Tevens is ontheffing verleend voor het doden van knobbelzwanen in het kader van directe schadebestrijding.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 juli 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 januari 2010, verzonden op 19 januari 2010, heeft verweerder het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 3 september 2009 van de hoor- en adviescommissie.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 februari 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 3 april 2010 heeft eiseres nadere stukken ingediend.
Het beroep is gelijktijdig met de zaken 10-748 en 10-824 behandeld ter zitting van 21 april 2010. Namens eiseres zijn verschenen A.P. de Jong en H.H. Niessen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Drahmann en mr. H. Schoordijk, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Holland. De derde partij werd vertegenwoordigd door P.B. van Houten en de heer de Jong.
2.1 Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet (Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 68, eerste lid, onder c, van de Ffw, voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9 Ffw.
2.2 In de beslissing op bezwaar heeft verweerder het primaire besluit herroepen en besloten om twee afzonderlijke ontheffingen te verlenen, te weten een ontheffing ten behoeve van populatiebeheer ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen (nr. 81A) en een ontheffing in het kader van directe schadebestrijding (nr. 81B). Het beroep van eiseres richt zich uitsluitend tegen het besluit met het nummer 81A. Bij dit besluit heeft verweerder op grond van artikel 68, eerste lid, onder c, van de Ffw ontheffing verleend om van 1 januari tot 15 april, met het geweer en hond, broedparen en overige volwassen knobbelzwanen te doden ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen, tot een voorjaarsstand van minimaal 1000 stuks is bereikt. Daarbij is het toepassingsgebied bepaald tot de gronden gelegen in 21 met naam en nummer aangeduide WBE’s waar sprake is geweest van een uitgekeerd schade bedrag van 250 euro of meer. Voorts is bepaald dat de Faunabeheereenheid in overleg treedt met verweerder wanneer het schadebedrag zich stabiliseert op € 15.000,- of minder, zodat kan worden bezien of, en zo ja, hoe het gebruik van de ontheffing kan worden aangepast. De ontheffing is gebaseerd op het Faunabeheerplan Noord-Holland 2009 (hierna: het Faunabeheerplan) en is geldig tot en met 31 december 2013.
2.3 Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd en in beroep herhaald dat voorafgaand aan het verlenen van een ontheffing voor populatiebeheer niet is onderzocht of in de alternatieve maatregelen genoemd op p. 65 van het Faunabeheerplan een bevredigende oplossing kan worden gevonden.
2.4 Het betoog slaagt. Ingevolge artikel 68 van de Ffw kan een ontheffing voor het doden van beschermde diersoorten pas worden verleend, indien er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. Dat de op p. 65 van het Faunabeheerplan genoemde alternatieve maatregelen niet tot een bevredigende oplossing leiden, is naar het oordeel van de rechtbank in het Faunabeheerplan noch in het bestreden voldoende gemotiveerd.
2.5 Eiseres betoogt dat populatiebeheer niet is aan te merken als een belang waarvoor op grond van artikel 68 van de Ffw ontheffing kan worden verleend. Voor zover populatiebeheer moet worden gezien als middel ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, stelt eiseres zich op het standpunt dat populatiebeheer blijkens de toelichting bij artikel 4 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren uitsluitend is toegestaan ten aanzien van grote hoefdieren.
2.6 Deze grond slaagt niet. De ontheffing is verleend voor populatiebeheer ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 februari 2009, zaaknummer 200802524/1; www.raadvanstate.nl) kunnen populatiereducerende maatregelen als middel ter voorkoming van schade gerechtvaardigd zijn.
2.7 Eiseres betoogt dat beperking van de omvang van de populatie knobbelzwanen niet zal leiden tot een vermindering van eventuele landbouwschade, aangezien er geen verband bestaat tussen het totale aantal knobbelzwanen en de veroorzaakte schade. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar het rapport “Knobbelzwanen in Noord- en Zuid-Holland, waarin naar voren komt dat geen duidelijke relatie is te leggen tussen het aantal knobbelzwanen in januari en de hoeveelheid uitgekeerde tegemoetkomingen in landbouwschade.
2.8 Het betoog van eiseres faalt. Het door verweerder en de Faunabeheereenheid ingenomen standpunt dat ingrijpen in de populatie tot gevolg heeft dat ook de schade afneemt, acht de rechtbank niet onaannemelijk. De verwijzing van eiseres naar het rapport “Knobbelzwanen in Noord- en Zuid-Holland” leidt niet tot een ander oordeel. Daarin is immers aangegeven dat bij een populatie van 6.000 knobbelzwanen op 250 hectare grond schade wordt toegebracht, hetgeen zich uitbreidt naar 1.200 hectare wanneer de populatie uitgroeit tot een omvang van 28.500 knobbelzwanen.
2.9 Eiseres betoogt voorts dat een voorjaarsstand van 1000 knobbelzwanen een volstrekt willekeurig aantal is en dat niet duidelijk is waarom een schadebedrag van € 15.000,- als aanvaardbaar moet worden beschouwd. Bovendien is deze doelstand geenszins te handhaven, omdat verweerder niet in staat is te controleren of er voldoende knobbelzwanen overblijven.
2.10 In paragraaf 7.6.3 van de beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland van november 2007 is aangegeven dat gedeputeerde staten alleen ontheffing verlenen onder de noemer populatiebeheer indien in het Faunabeheerplan een goed onderbouwde berekening van de gewenste populatie is opgenomen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat aan dit vereiste niet wordt voldaan, nu in het Faunabeheerplan enkel wordt vermeld dat de populatie een levensvatbare component van het leefgebied blijft wanneer wordt uitgegaan van 1000 knobbelzwanen in het voorjaar in Noord-Holland. Van een goed onderbouwde berekening van de gewenste populatie is geen sprake. Evenmin blijkt uit het Faunabeheerplan en het bestreden besluit hoe wordt vastgesteld dat de gewenste populatieomvang is bereikt. Het bestreden besluit is derhalve ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
2.11 Voorts kan eiseres worden gevolgd in het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een schadebedrag van € 15.000,- aanvaardbaar moet worden geacht. Ter zitting is namens de Faunabeheereenheid aangegeven dat dit bedrag geen verband houdt met de gewenste populatieomvang, maar dat dit eenvoudigweg een keuze is geweest en dat het bedrag al jaren wordt gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering onvoldoende, te meer daar dit bedrag al jaren onveranderd is gebleven.
2.12 Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5, 2.10 en 2.11 is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het besluit dient derhalve wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder is reeds bij uitspraak van 1 juni 2010 in zaak 10-825 veroordeeld tot het vergoeden van de door vertegenwoordigers van eiseres gemaakte reiskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 14 januari 2010;
3.3 gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland het door eiseres betaalde griffierecht van € 297,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.